Pinksterweelde

1936

Conferences

 

Pinksterweelde

[1]

Hoogfeest. Totus in orbe terrarum mundus exultat, sed et supernae virtutes. Profusis gaudiis.[2]

Afsluiting van den Paaschkring.

De zon is met Paschen opgegaan en staat nu in haar hoogtepunt.

Alles licht, alles leven.

Emitte Spiritum [tuum] et creabuntur et renovabis faciem terrae.[3]

  1. Pinksterwateren
  2. Pinksterbloemen
  3. Pinkstervuren
  4. Pinksterwonderen

[2]

Pinksterwateren

Pinksteren is de nederdaling van God den H. Geest over ons, in ons. De komst van den grooten Koning. De inwoning van den H. Geest met de volheid zijner genade.

Het eerst noodige is de reiniging, de zuivering.

Ons hart is als een huis. De bereiding onzer inwendige woning.

Bekeert u, predikte Joannes. En hij doopte wie tot hem kwamen.

Gij zult gedoopt worden met den H. Geest.[4]

Het Doopsel van Christus en de nederdaling van den H. Geest in de gedaante eener duif.[5]

Zoo is het Doopsel in de kerk allerinnigst met het feest van Pinksteren verbonden, ook al met het Paaschfeest, maar zooals de Paaschkring met Pinksteren wordt besloten en bekroond, zoo is de dag voor Pinksteren de laatste dag voor het plechtige Doopsel. Paschen is voorbij. Nog een dag en het is Pinksteren. En wij zijn nog niet gedoopt, d.w.z. wij zijn nog niet rein. Herinnering aan ons Doopsel.

Vanmorgen de doopvont weer gewijd. Plechtig Doopsel.

Op de armen van andere menschen naar de kerk gedragen.

Laat ik vandaag uw Peter zijn en U weer naar de doopvont dragen. Maak u klein, laat u leiden. De priester komt om Gods genade mee te deelen. Doopsel – Biecht. H. Communie. Stroom van Gods genade. Dompel u in dien stroom.

Jezus wiesch de voeten zijner apostelen.

Indien ik u niet de voeten wasch, zult Gij geen deel met Mij hebben. Jezus moet de laatste smetten wegnemen. Wie zich gebaad heeft, heeft nog slechts noodig, dat hij zijn voeten wassche. Dat moet Jezus doen.[6]

Asperges me Domine et mundabor. lavabis me et super nivem dealbabor.[7]

Wijwater. Asperges me.

De priester wascht de handen voor de H. Mis, onder de H. Mis, voor het aantrekken der H.H. Gewaden.

Het witte doopkleed. De witte mantel. De witte sluier.

Het witte linnen van het altaar. De albe van den priester.

De weg der zuivering: het stervende leven. De versterving.

Ik verzaak. Wie Mij wil volgen, hij verloochene zichzelven.[8]

Eliseus in de woestijn tot de driekoningen: Fossas et fossas.[9]

Zoo ook in ons hart. Dan kunnen we den vijand verslaan.

[3]

Pinksterbloemen

De zon staat in haar zenith. De bloemen ontluiken. De eerstelingen van den oogst worden binnengehaald en aan God geofferd. Pinksteren het feest der bloemen, het Meifeest, het feest van den eersten oogst, de eerste vruchten. Die feesten, uiteraard gevierd, zijn op het Pinksterfeest geconcentreerd, omdat dat er de mooiste, de zinrijkste dag voor was.

Pinksteren is het feest van Gods genade, van licht en zon.

Pinksterbloemen vooral die bloemen, die op dien tijd bloeien, eerstelingen. Merkwaardig, dat de naam, op vele bloemen toegepast vooral gebruikt wordt voor de crucifer pratensis.[10]

Toen ik klein was, hadden ze voor mij haar bijzondere bekoring; het madeliefje en de boterbloem waren er al eerder, waren er bijna altijd, deze maakte zoo geen indruk. Maar de pinksterbloemen waren een bijzondere pracht juist voor dezen tijd van het jaar. De weiden stonden er vol van en in groote bossen namen we ze mee naar huis. In een bos samengebracht, zijn ze als de paarse sering. Maar het mooie is de eenvoud er van, de verbreiding er van over heel het veld, kleine bloempjes maar, doch haar overvloed een lust voor het oog.

Beeld van de bloemen van deugd in het dagelijksche leven.

De weg der verlichting, der verluchting. Bloemen in het boek des levens. Bloemen langs het levenspad.

In sommige streken rozenregen in de kerk om de nederdaling van den H. Geest te verzinnebeelden. Pioenroos pinksterroos. Zoo moet de nederdaling van den H. Geest de mededeeling zijn van zijn gaven en genaden, van deugden als eerste vrucht.

Ons oogstfeest. Welke zijn onze eerste vruchten, heden God te brengen. Kunnen wij in loofhutten feestvieren of ontbreken ons daarvoor de bloemen.

De tuin van het hart. De hemelsche hovenier.

Een zaaier ging uit om zijn zaad te zaaien. Hebt Gij dan geen goed zaad op uw akker gezaaid? Een vijandig mensch heeft dat gedaan.[11]

Elke boom, die geen vruchten draagt op zijn tijd, moet uitgehouwen en in het vuur geworpen worden.[12]

De boom moet staan in den bodem gedrenkt met het water van der H. Geest. Hij zal vruchten dragen op zijn tijd.[13]

Onze weiden moeten vol pinksterbloemen staan. Crucifer pratensis. Zoo klein en eenvoudig, maar overvloedig. Het leven moet vol zijn van onze kleine acten van deugd.

[4][14]

Pinkstervuren

De H. Geest daalde neder in de gedaante van vurige tongen. Pinksteren is een feest van vuur. Er moet vuur ontstoken worden. Ignem veni mittere in terram.[15]

De liturgische kleur is rood. Een nieuwe aanduiding van vuur.

Brandende liefde moet het Pinksterfeest brengen.

Wij moeten gelouterd worden als het goud in de smeltkroes.[16]

Alle verkeerde elementen moeten worden verwijderd.

De zuivere liefde moet wonen in ons hart.

Pinkstervuur: van alle kanten wordt het doode rijshout aangedragen om een grooten mutserd te maken. Hoog moeten de vlammen oplaaien om te doen zien, dat alles, wat geen waarde heeft voor het eeuwig leven wordt verbrand en verteerd.

Het vuur geeft warmte en gloed. Het doet weldadig aan.

In onze koude wereld moeten wij het vuur onderhouden.

Het doet meer dan alleen warmte geven, het ontsteekt ook op zijn beurt vuur. Er moet brand komen ondanks de koude waterstralen, die het trachten te blusschen.

Geestdrift moet er zijn, gloedvolle begeestering.

Het vuur geeft licht. Docebit vos omnem veritatem.[17]

In lumine tuo videbimus lumen.[18]

De zon staat hoog aan den hemel, moet ons offer ontsteken als eens het offer van Elias.[19] Hoelang hinkt gij naar twee kanten. Is Jehova God, volg Hem.[20]

Het brandend braambosch. Branden en niet verteren.[21]

Beeld van Maria. Beeld ook van ons.

Voor Ruusbroec het beeld van de vereeniging van den mensch met God: het ijzer in het vuur. Het behoudt zijn zelfstandigheid, maar is toch geheel een met het vuur.[22]

Het natte hout in het vuur verwekt een verstikkenden rook. Het sist en spat, totdat het droog is geworden om dan in het vuur op te gaan.[23] Zoo ontmoet ook bij ons de werking van den H. Geest veel tegenstand, maar indien wij ons maar onder de inwerking van dien H. Geest laten, zal geleidelijk onze vereeniging met God voltrokken worden.

Was ons hart niet brandend in ons, toen Hij ons op den weg de H. Schriften verklaarde.[24] En nog was dit niet de volle mededeeling. Het is goed voor U, dat ik heenga.[25] Mane nobiscum Domine.[26] Ik zal U een anderen Trooster zenden.[27] Moet ons hart dan nog niet in feller gloed ontstoken worden.

[5][28]

Pinksterwonderen

De twee groote wonderen van het Pinksterfeest zijn de omschepping van de vreesachtige moedelooze Apostelen in onverschrokken heldhaftige mannen, die er openlijk voor uitkomen, dat hun aan het woord van God meer gelegen is dan aan dat der menschen. En het tweede, dat zij de gave ontvingen van de blijde boodschap van het Evangelie getuigenis te geven, zoodat allen hen konden verstaan.

De vrees hield hen op de opperzaal gevangen. Zij baden. Hun gebed was hun eerste goede daad. Zonder mij kunt Gij niets doen. Eendrachtig in gebed vereenigd met Maria de moeder des Heeren.[29] Hun vertrouwen werd niet beschaamd. Spiritus ubi vult spirat.[30] Gods wegen zijn niet der menschen wegen.[31] Infirmos hujus mundi elegit ut confundat fortia.[32] Hoe dikwijls zien wij de Kerk onvoldoende naar ons oordeel, niet aangepast aan den tijd. Onszelve ongenoegzaam als Saul en Gedeon. God kiest en schenkt zijn onverwinlijke kracht. Hoeveel Heiligen zwak, ongeletterd, onbegaafd naar het oog der wereld werkten wonderen door hun Godsvertrouwen. Martha, Martha, turbaris erga plurima.[33] Wij moeten God meer voor oogen houden. Omnia possum in eo qui me confortat.[34] Gij staat voor moeilijke dingen. Bid met Maria de Moeder des Heeren. Richt uw oog op God en vraag Hem, wat gij doen moet. ln lumine tuo videbimus lumen.[35]

Wij leven in een tijd van radicalisme. Laten we ons niet laten overbluffen door de radicalen van de wereldsche wijsheid en zijn ook wij radicaal. De bijl aan den wortel. Elias in de woestijn, moedeloos. Ambulavit in fortitudine cibi illius usque ad montem Dei Horeb.[36] De Geest Gods kwam over hem.

Getuigen moeten wij verder. Loquebantur variis linguis.[37] Er zijn vele talen. Geen taal wordt beter verstaan dan de taal van het voorbeeld. Het gesproken woord is iets, maar het behoeft, Onze Lieve Heer zegt het zelf in het Evangelie, de bevestiging van de daad. Woorden wekken, voorbeelden trekken. De gave der taal is veel, maar is slechts een klein onderdeel van het menschelijk getuigen. Als wij met God vereenigd zijn, dan bevestigt Hij ons woord door zijn genade. Domino confirmante sequentibus signis.[38] Onze daden moeten getuigen van God. Ook onze woorden in onze omgeving, in hetgeen wij zeggen en schrijven, maar vooral in de gedragslijn, welke wij volgen. Met den geest Gods bezield.

Door den Geest Gods gedreven. Storm. In een der psalmen van de Metten de voorstelling hoe de Ark des Verbonds de Joden voortdreef door de Roode Zee.[39] De sensus catholicus.

 


  1. Typescript, NCI TBA OP89.025, 5 pages. On the top of the first page is written: ‘Conferenties H. Landstichting Pinksteren 1936 (31 Mei)’.
  2. From the Preface of Pentecost.
  3. Psalm 104: 30.
  4. Cf. Mark 1:4-8.
  5. Cf. Mark 1:10.
  6. Cf. John 13:2-10.
  7. Antiphon sung before Mass, during the blessing of the people with holy water. Cf. Psalm 51:9.
  8. Cf. Mat 16:24.
  9. 2 Kings 3:16.
  10. This flower is also called cardamine pratensis.
  11. Cf. Mat 13:1-30.
  12. Mat 7:19.
  13. Cf. Psalm 1:3.
  14. In the archives erroneously page 5.
  15. Luke 12:49.
  16. Cf. Psalm 12:7 and Prov 17:3.
  17. ‘He will teach you the full truth’. A combination of John 14:26 and 16:13.
  18. Psalm 36:10.
  19. Cf. 1 Kings 18.
  20. 1 Kings 18:21.
  21. Cf. Exod 3:1-6.
  22. Cf. John Ruusbroec, ‘Vanden seven sloten’.
  23. Cf. John of the Cross, ‘Living Flame of Love’.
  24. Luke 24:32.
  25. John 16:7.
  26. Luke 24:29.
  27. John 14:16.
  28. In the archives this is erroneously page 4.
  29. Cf. Acts 1:12-14.
  30. John 3:8.
  31. Cf. Isa 55:8-12.
  32. 1 Cor 1:17.
  33. Luke 10:41.
  34. Phil 4:13.
  35. Psalm 36:10.
  36. 1 Kings 19:8.
  37. Cf. Acts 1:6-11.
  38. Cf. Mark 16:20.
  39. Titus Brandsma refers to Psalm 68.

© Nederlandse Provincie Karmelieten

Published: Titus Brandsma Instituut 2020