1921
An article in two parts
Maria in de vaderlandsche kunst
Door P. Dr. Titus Brandsma, Ord. Carm., Oss. [1]
De titel boven dit kort artikeltje is veelomvattend.
Het ligt dan ook niet in onze bedoeling, te pogen in het kort bestek van dit artikeltje een blik te geven op het vele schoone, dat de Nederlandsche kunst voortbracht ter verheerlijking van Maria. Wij willen hier slechts één enkel heiligdom dier kunst binnentreden om een volgende maal den drempel te overschrijden van een ander.
De afbeelding boven den titel[2] geeft een blik op het eerst gekozen heiligdom, het atelier van de bekende firma J.P. Maas en Zonen tegenover de Kathedraal te Haarlem, welk heerlijk bouwwerk zij met meer dan een kunstwerk mochten versieren.
Al aanstonds voelen we ons in het atelier van een kunstenaar, die zich geinspireerd gevoelt door hetgeen het Katholiek Geloof voor heerlijks uit te beelden geeft aan den kunstenaar bij Gods genade.
Onder dit heerlijke neemt het beeld van Maria – hoe kan het anders - een zeer voorname plaats in. Op den voorgrond zien wij een Pietà, vroeger zoo mooi “Nood Gods” genoemd. De groep, bestemd [233] voor de Kerk der Paters Dominicanen aan den Berg-en-Dalschen weg te Nijmegen is nog slechts aangekapt, doch reeds zien we zoowel aan het er naast gestelde ontwerp als aan de eerste afwerking van het beeld zelf, dat hier iets moois geschapen wordt, beantwoordend aan de eischen, welke in dit tafereel de gestorven Christus zoowel als de lijdende Moeder aan den kunstenaar stelt.
Een weinig terzijde ontdekken wij het ontwerp van een niet minder schoone groep, zoo welbekend bij het katholieke volk, Maria, den H. Dominicus opwekkend tot verspreiding van het Rozenkransgebed. Het ontwerp werd uitgevoerd voor de [234] Rozenkranskerk te Haarlem in een altaar, dat daarmede een sieraad is dier kerk.
Onder de vele beelden, in den loop der jaren uitgevoerd en in de ontwerpen in het atelier bewaard, ziet het oog van den Maria-minnaar al aanstonds op meer dan een plaats haar beeltenis.
Op ’n paar mooie werken, welke het atelier sinds lang hebben verlaten, willen we hier aan de hand der gegeven illustratie nog even de aandacht vestigen.
Zoo gaarne roepen wij Maria aan als “Hulp der Christenen.”
In een groep, geplaatst in een altaar in de kerk van Grootebroek (N.-H.) heeft de kunstenaar dezen titel van Maria willen uitbeelden.[3] Symbolisch is voorgesteld, hoe de Engelen hun Koningin op de wolken ten troon heffen en rondom dien troon de menschen van allen rang en stand, velen door kommer en zorgen gedrukt, de handen of oogen richten tot Haar, die zich aller hulp en bijstand zoo dikwijls toonde. Wij zien er den priester en den kloosterling, den soldaat en den werkman, het kind en [235] [236] den grijsaard, de zorgvolle moeder en de eenzame weenende maagd, den rijkdom en de armoede, den gezonde en den zieke, in een woord, allen geschaard rondom de machtige, die hun Moeder is en dus hun hulp en toevlucht.
Prachtig is ook een ander altaar, dat een eereplaats verdiende en ontving in de Kathedraal te Haarlem, de uitbeelding van de Zeven Smarten van Maria.[4] In het midden het beeld, dat elken beschouwer de vraag in het geheugen roept, of er een smart is, gelijk aan hare smart. In de tombe de graflegging des Heeren, de voleinding harer smarten. In vijf medaillons, gedragen door de gestyleerde passiebloem, de voorstelling van de vijf andere lijdenstafereelen uit Maria’s leven : de voorzegging van Simeon, de vlucht naar Egypte, het verlies van het Goddelijk Kind op de reis naar Jerusalem, de ontmoeting op den Kruisweg en hoe zij stond onder het Kruis, waar haar Zoon te sterven hing. De groote verspreiders van de godsvrucht tot Zeven Smarten van Maria zijn de Servieten geweest. De beelden van de zeven Stichters dier Orde, den H. Bonfilius en de zes andere Florentijnen, die hem volgden, en den bekenden verbreider der Orde, den H. Philippus Benitius, zijn tusschen en naast de voorstellingen van Maria’s Smarten geplaatst ter verzinnebeelding van hun prediking dezer godsvrucht.
Op vele andere werken van de heeren Maas zouden we willen wijzen, zoo de ruimte het ons veroorloofde. Op een enkel nog, geplaatst in het retraitehuis te Seppe bij Breda vestigen wij de aandacht, omdat het ons Maria op verheven wijze voorstelt, gelijk wij ons Haar in dezen tijd zoo gaarne voorstellen, als de Koningin des Vredes.[5] Haar voet vertreedt het zwaard en dooft den oorlogsfakkel en in haar linkerhand houdt zij den palm der overwinning. Maar in haar rechterhand draagt zij het Goddelijk Kind, door Welks kracht zij dit vermag, door Welks in kruisvorm uitgestrekte handen zij ons den vrede is komen brengen. Vol majesteit en toch vol zoeten vrede is de uitdrukking van het gelaat bij Moeder en Kind. Zij willen vrede brengen en de rustige majesteit waarborgt het bezit er van aan allen, die daar den vrede zoeken.
Wij kunnen hier niet in een uitvoerige kunstbeschouwing treden, wij achten ons hiertoe ook niet bevoegd, maar wij meenen toch dit kort artikeltje te mogen besluiten met de verklaring, dat wij blijde het atelier der heeren Maas verlaten, blijde, omdat wij er aan Maria zulk een waardige hulde zien gebracht.
Maria in de vaderlandsche kunst
Door P. Dr. Titus Brandsma, Ord. Carm., Oss.[1]
Bezochten we in ons vorig nummer het heiligdom van beeldhouwkunst, dat de heeren Maas zich schiepen schuin tegenover de mooie nieuwe kathedraal te Haarlem, voor dezen keer richten we de schreden naar villa “Antonia” in het landelijke rustige Wageningen, waarheen een tram uit Ede ons alvast een eind weegs gebracht had.
Daar werkt, daar schept en hakt Falise, August, dien we wel een der beste beeldhouwers zullen mogen noemen, welke het hedendaagsche Nederland bezit, en van wien meer dan een werk de eer ontving, in het Rijksmuseum te worden opgenomen.
Tot nu lag zijn werkzaamheid vooral op het gebied der profane kunst. Hiermede behaalde hij de bronzen medaille op de Vierjaarlijksche te Arnhem. Voor Amsterdam en Arnhem won hij den prijs in een wedstrijd voor een eere-medaille dier steden. Nog behaalde hij medailles te Turijn en te Milaan en ook de prijs Willinck van Collem werd zijn deel. Dr. Schaepman wilde voor hem poseeren. Hetzelfde deden H.M. de Koningin en Z.K.H. de Prins.
Wij willen hiermede zeggen: Hij is dus niet de eerste de beste, maar we mogen als kunstenaar groot op hem gaan. Maar, gelijk ik zeide, zijn werkzaamheid lag tot heden vooral op het gebied der profane kunst. Maar niet zoo ging hij daarin op, of te midden van al dat profane drong zijn Roomsche ziel ook hem tot versteening van een gebed, van een gebed tot Maria.
Hoe kan ook een kunstenaar, die katholiek is, het nalaten, haar een werk te wijden, die alle eeuwen door het geliefkoosd onderwerp was van de grootmeesters der Christelijke kunst?
Tot Jezus door Maria.
In de Katholieke Illustratie van 3 Januari 1920 schrijft Dorus Hermsen bij eenige afbeeldingen van werken van Falise, onder verwijzing naar het woord van Berlage; “Geen kunst zonder godsdienst”:
- “Waar er een drang is bij het volk om in de vrije ruimte van een openbaar plein de Christusfiguur te plaatsen als Vredeskoning en Brenger der Liefde, daar hopen we August Falise eens duchtig aan het werk te zien. Men kan ook een opdracht afdwingen.”
[260] Falise heeft reeds die hoop vervuld en zijn talent heeft reeds drie opdrachten afgedwongen op plaatsen, waar binnen- en buitenlandsche meesters van naam hem die betwistten. Te Venlo in brons, te Oss in steen en te Weert zullen dit jaar beelden van Falise onzen Koning Christus, Zijn Hart openbarend als het symbool Zijner Liefde brengen op de pleinen van die steden.
Tot Jezus door Maria.
In het hierneven geplaatste werk van Falise, afbeelding eener kloosterzuster, die haar Ave Maria bidt, de handen gevouwen, de oogen gesloten, maar door heel haar houding, zoo rustig en onbewegelijk strevend naar omhoog, waar het gesloten oog de Moeder Gods, de Maagd der Maagden aanschouwt, de gevouwen handen een rozenkrans vlechten en neerleggen aan de voeten van haar hemeltroon, in dit werk zien we, dat ook het godsdienstig element in Falise een fijn voelenden kunstenaar heeft gevonden, wiens onmiskenbare roeping het is, zich door de verheven godsdienstige motieven te laten inspireeren om daardoor te komen tot de hoogte, waartoe hij kan opstijgen, wanneer zijn ziel slechts de trappen benut, welke er toe voeren.[2]
Reeds mochten wij de schoone ontwerpen zien, welke hij boetseerde voor de bovengenoemde beelden ter eere van het H. Hart. Zij schenken ons de overtuiging, dat wij spoedig in de gelegenheid zullen zijn, nieuw werk van Falise in dit tijdschrift af te beelden, nieuw werk, waarin hij aan de verheven Koningin des Hemels de hulde brengt, waartoe ieder warm voelend kunstenaar van katholieken zin, zich van tijd tot tijd gedrongen gevoelt.
Ave Maria.
Altijd schoon klinkt die bede.
Maar de uitdrukking van dat gebed in den mond van een kunstenaar wordt muziek, onder de handen van een schilder een zonnestraal, maar onder den beitel des beeldhouwers treft zij ons haast het meest als een mengeling van lijnen, die ons alle omhoog brengen tot Haar, tot wie wij zoo gaarne die bede richten.
Het beeld hier gegeven is eenvoudig, heel eenvoudig misschien in veler oog, maar het doet ons medebidden.
Daarmede is aan den kunstenaar de grootste eer gegeven, welke hij bij de waardeering van zijn kunst kan verlangen.
Geen ander slot past dan ook aan dit artikel dan de herhaling:
Ave Maria.
© Nederlandse Provincie Karmelieten.
Published: Titus Brandsma Instituut 2020