Hereenigingsdagen Nijmegen

1930

Introductions & words of thanks

 

Hereenigingsdagen Nijmegen 26-27-28-29 April 1930

[1]

 


  1. Four typescripts (NCI OP94-4.5.6.7) of introductions and words of thanks expressed by Titus Brandsma as chairman of the study club of the ‘Apostolaat der Hereeniging’ (Apostolate of Reunification), section Nijmegen, during a small congres. The introduction to the exhibition is also published in De Gelderlander.

[Introduction to the exhibition]

[1]

Met een gevoel van blijdschap open ik deze bescheiden Tentoonstelling. Ik zou haar gaarne grooter hebben gezien, weidscher, breeder van opzet. Maar we moeten roeien met de riemen, die te onzer beschikking konden worden gesteld. Met die riemen varen we toch al mooi in de richting, waarin we gaarne gaan. [2] Het is niet op de eerste plaats om ook maar een benaderend overzicht te geven, van hetgeen aan weergave van Oostersche kunst en liturgie, dogmatiek en geschiedenis tentoongesteld zou kunnen worden. [3] Het was slechts[4] te doen om enkele dingen uit de wonderbaar mooie Oostersche Liturgie en Kunst te laten zien om de [5] belangstelling voor de Oostersche Kerk te verlevendigen, te doen zien[6], hoe daar het Christelijk sentiment leeft en Liturgie en Kunst bezielt, om door bewondering er voor geleid grooter liefde in uw hart op te wekken voor de millioenen, die daar in het verre Oosten Christus’ Naam belijden, gelooven in de Menschwording van Gods Zoon tot onze verlossing, gelooven in de stichting van een Kerk om ons die verlossing deelachtig te maken, maar door allerlei omstandigheden, waarover wij het oordeel moeten laten aan God zelven, zelve niet oordeelen willen noch mogen, afgescheurd zijn van de eenheid, die Christus van zijn Hemelschen Vader den avond vóór zijn Lijden heeft afgebeden, van ons allen heeft gevraagd.

Die bede des Heeren is niet ijdel. Z.H. de heilige Paus Pius X heeft er opnieuw de aandacht van geheel de wereld op gevestigd, het was meer dan een bede, het was een belofte en een voorspelling. Het zal worden – wanneer, dit moeten wij aan Gods Voorzienigheid overlaten – maar het zal worden één Schaapstal en één Herder.

Men lacht soms om ons streven naar Hereeniging. Men noemt het een utopie. Wij hebben echter het woord van Christus zelven, dat ons vertrouwen geeft en ons streven niet alleen rechtvaardigt, maar dit streven tot plicht maakt voor allen, die er iets voor kunnen doen. God wil nu eenmaal de uitbreiding van zijn Rijk, ook de eenheid er van door menschelijke medewerking.

Wij hopen en vertrouwen en gaan blijde onzen, tot nu toe vrij engen weg. Die weg zal zich verbreeden. De zwakke strooming naar Hereeniging zal sterker en sterker worden. En zelfs al beleven wij het niet, dan nog zullen we dankbaar het woord naspreken van den grooten Kardinaal Mercier, dat wij het een voorrecht achten, de vervulling van de bede en de belofte des Heeren te hebben mogen voorbereiden, stappen te hebben mogen doen, misschien slechts kleine pasjes, om nader te komen tot dit doel.

Belangstelling in het Apostolaat der Hereeniging is voorloopig het eenige, dat wij zoeken en vragen. En omdat U, die hier tegenwoordig zijt, [7] uw belangstelling toont, heet ik U van ganscher harte welkom[8] De liefde is vindingrijk. Is uw hart voor de afgescheiden Christenen gewonnen, hebt Gij aan hun Hereeniging uw hart, uw liefde verpand, ziet Ge ons Apostolaat als een mooie, een heilige zaak, dan is het doel dezer kleine Tentoonstelling ten volle bereikt.[9].

Alvorens U tot den rondgang uit te noodigen moet ik alleen nog mijzelven en U vereenigen met Onzen Goddelijken Verlosser in zijn bede, dat allen één zijn, mij met U richten tot de Lieve Vrouw van Altijddurenden Bijstand, in het Oosten als in het Westen zoo vurig vereerd, opdat Zij, de Smeekende Almacht bidde, dat allen één zijn, eindelijk ook tot den H. Jozef, den Beschermer van Jezus en Maria, den Beschermer en Patroon der H. Kerk, dat Hij ook ons en ons Apostolaat bescherme.

 


  1. A word of introduction at the opening of the exhibition, 26 April 1930. Published in: De Gelderlander, 28 April 1930, page 2, as part of a larger article on the ‘Apostolaat der Hereeniging. Hereenigingsdagen. Opening der Tentoonstelling. De stroom naar de Hereeniging.’ See: Gelderlander 28 April 1930 The NCI preserves a more extended typescript of Brandsma’s tekst (OP94-4), 2 pages. We present the published text of Brandsma, the changes with the typescript we present in footnotes. Changes of spelling and interpunction are not presented.
  2. Omitted in the publication: ‘Waar we heen sturen met deze Tentoonstelling behoef ik nauwelijks te zeggen.’.
  3. Omitted in the publication: ‘Wij hebben aanstonds begrepen, dat dit de ons beschikbare middelen verre zou overschrijden.’.
  4. In the typescript: ‘Maar het was ons dan ook slechts’.
  5. In the typescript: ‘uw’.
  6. In the typescript: ‘U te doen zien’.
  7. Omitted in the publication: ‘daarmede’
  8. Omitted in the publication: ‘en dank ik U voor die tegenwoordigheid. Uit die belangstelling moet bij het aanschouwen zelfs van het weinige, dat wij U kunnen bieden, bewondering voor het geziene voortspruiten. Bewondering moet tot liefde voeren. En waar de liefde is gewekt, daar is de overwinning reeds in ver verschiet te zien.’.
  9. Omitted in the publication: ‘Dan zijn wij, omdat we het met U zijn, nader gebracht tot het doel, dat wij nastreven. Ik zal niet in bijzonderheden treden over hetgeen hier is tentoongesteld. Straks zullen meer bevoegden, die hun leven aan dit Apostolaat wijdden, die geheel ingeleefd zijn in hetgeen aan mij zoowel als aan U wel mooi, maar toch nog eenigszins vreemd blijft aandoen, U in het kort den rijkdom verklaren van de Oostersche Liturgie en Kunst. Ik zal op hun uiteenzettingen niet vooruitloopen, liever schaar ik mij straks met U onder hun gehoor om ook zelf beter en dieper kennis te verwerven van hetgeen aan schoons en heerlijks ons Christenen daar in het Oosten verborgen bleef, en met die kennis in steeds warmer liefde tot de millioenen afgescheidenen te worden ontstoken. Ik open dan ook, om hen zoo spoedig mogelijk aan het woord te laten, deze Tentoonstelling en noodig U uit, daarin een korte spanne tijds te verwijlen om er den rijkdom, grooter dan op het eerste gezicht eigenlijk wordt gezien, van te genieten.’

Mon très Rev. Père

[1]

Je suis bien heureux d’avoir l’honneur de vous introduire ici à Nimègue pour nous parler de l’oeuvre de l’Apostolat, de la Réunion et tout specialement de cet oeuvre en Russie. La Russie au moment si malheureuse demande notre attention notre affection notre amour. Comme j’ai dit, vous representez[2] chez nous l’oeuve d’amour pour la Russie et par telle raison soyez les bienvenus, vous President du seminaire Russe qui preparez les jeunes pretres qui plus tard[3] consacreront leur vie a l’Apostolat dans leur patrie, et qui preparez la victoire de la Reunion, mais aussi Vous, diacre russe, qui vous preparez por cet Apostolat sous la Direction eminente des Pères Dominicains de Lille. Demain matin vous celebrerez ici la sainte Messe dans le rite[4] slave, nous entendrons la liturgie de votre patrie nous nous unirons dans cette liturgie avec les milliers non les millions qui demain aussi celebreront cette meme liturgie. Cette sainte Messe solennelle sera pour nous la reunion meme et nous prierons avec vous, que une fois, nous esperons qu’il sera bientôt [5] , votre oeuvre preparatoire de Lilie sera couronné des fruits de reunion (des Russes) en grand nombre.

Je vous assure, mon reverend Père, que tous aux qui formant le petit auditoire qui ce soir vous va entendre racontéront en famille ce que vous nous raconterez de ce pays si malheureux et portant si benit de Dieu.

La persecution a tire l’attention de tout le monde sur la Russie, dans notre petit pays seulement trois cent mille enfants prient chaque jour leur petite priere pour la Russie persecutée, Dieu ne sera pas sourd a cette oraison de ces petits en du mal Il fera naitre le bien. Une fois de plus le sang des martyrs promet la vie et la victoire.

Mon tres Rev. Père, permettez moi, que je vous invite a nous faire [6] votre conférence.[2]


[Word of thanks:]

Mon très Rev. Père je vous remercie de tout mon coeur de la belle conference que vous nous avez faite. Je vous assure que Vous avez fait du bien en nous racontant de l’Eglise russe, de ses martyrs, de sa condition triste et de sa persecution douloureuse. Nous vous sommes tres reconnaissants. Votre eloquence et les projections superbes nous ont fait voir de près ce que nous avions eu dans les journaux, mais qui ne pouvait pas nous frapper tellement que la parole vivante et la projection au vivant. Mieux qu’auparavant nous savons maintenant qu’il est bien necessaire de prier pour la pauvre Russie et de faire du reste tout ce que nous pouvons pour mitiger cette horreur, de mettre fin à cette persecution. Soyez sur, mon rev. Père, que vous avez enflamme nos coeurs d’une veritable pitie d’un fraternel amour et que cette pitie et cet amour nous feront prier beaucoup pour la Russie que vous aimez de maniére que vous avez consacré votre vie a sa reunion avec la sainte eglise romaine. Nous ne pouvons pas y consacrer notre vie, mais nous nous unissons à votre oeuvre admirable, que le bon Dieu benisse.

Encore une fois mon rev. Pere, mes remerciements sinceres.

 


  1. Typescript (NCI OP94-5), 2 pages. On top of the page is handwritten ‘Zaterdag 26 April 1930 Nijmgen, Omez O.P.’. Introduction and word of thanks to a lecture of Père Henri-Jean Omez O.P. (Tourcoing 1892 – Lille 1968), at the first day of the ‘Hereenigingsdagen’. The typescript shows corrections, we present the corrected tekst, and present the main corrections in footnotes.
  2. In the typescript: ‘rappresentez’.
  3. ‘une fois’ is corrected to ‘plus tard’.
  4. ‘langue’ is corrected to ‘rite’.
  5. ‘bien qu’il ne durera pas longtemps’ is corrected to ‘qu’il sera bientôt’.
  6. Crossed out: ‘maintenant’.

Maandagavond 28 April 1930

[1]

We mogen wel zeggen, dat de belangstelling welke wij trachten te wekken voor het Apostolaat der Hereeniging, daaraan in niet geringe mate geschonken is. Zeker, ze had grooter mogen zijn, er zijn er nog steeds te veel, die ter zijde of liever achter blijven, terwijl zij op bijzondere wijze door God geroepen mogen worden geacht, aan deze zaak hun belangstelling, hun liefde te schenken, maar gelijk alle goede dingen, zal ook deze mooie en goede zaak langzaam moeten komen.

Het moge, gelijk ik Zaterdag zeide, een groot voorrecht moeten worden genoemd, aan deze zaak, die God slechts door menschelijke medewerking tot een goed einde wil zien gebracht, te mogen medewerken, zij het ook slechts in verre voorbereiding, niet allen zien aanstonds het schoone en uitverkorene van dit voorrecht in en laten, hetgeen voor hen was weggelegd, aan anderen te grijpen over. Het zij zoo.

Wij zullen er niet over klagen en veel liever ons er over verheugen, dat hier in Nijmegen een niet onbeteekenende groep liefde en belangstelling toont voor dit groote apostolische werk. God zal het zeker te zijner tijd en op zijne wijze loonen.

Gisteren heeft een groote menigte zich met het plechtig H. Misoffer, door Pater Omez, den verdienstelijken President van het Russisch Seminarie te Rijssel volgens den Slavischen ritus opgedragen vereenigd en daarin, zooals ik Zaterdagavond zeide, de meest innige Hereeniging in het Mystieke Lichaam van Christus gevierd. De H. Eucharistie is het onderpand van ons aller Christenen eenheid. In de H. Communie, door zoovele afgescheiden Christenen in volle werkelijkheid, door anderen zoo niet in werkelijkheid dan toch in een H. Communie van begeerte mede ontvangen, zijn wij met de millioenen afgescheiden Zusters en Broeders op het innigste vereenigd. Die vereeniging, daar voor het oog van God voltrokken, moge steeds meer naar buiten uitstralen volgens den wensch van Christus, dat allen één zijn in zijn H. Kerk, zichtbaar en één onder de onfeilbare leiding van den opvolger van den Prins der Apostelen, den Paus van Rome.

Pater Omez heeft ons Zaterdagavond in zijn leerrijke en prachtig toegelichte conferentie de schoonheid laten zien van de Kerk, gelijk zij eens in Rusland bloeide , nu in verdrukking leeft. Ik heb de hoop, de verwachting uitgesproken, en hij heeft die in zijn rede bevestigd, dat de vervolging ook hier nieuw en rijker leven mag doen verwachten. Z.H. de Paus heeft er op gewezen, hoe in de vervolging de moed der geloofsovertuiging, de liefde tot Christus op schitterende wijze is gebleken en het bewijs heeft geleverd, onwedersprekelijk, dat het geloof nog leeft in het Russische volk en zich niet zal laten onderdrukken. Door de nevelen der vervolging [2] licht ons de Zon der Verrijzenis tegen. Het is nu de ure der voorbereiding voor het groote Apostolaat der Hereeniging.

Laten wij door onze liefde het vuur, dat begint te smeulen en reeds op te vlammen voeden, door onze gebeden aanblazen tot een breed oplaaiende vlam en – volgens een woord van den grooten Apostel der Hereeniging in de Anglicaansche Kerk, the Reverend Kenneth Mackenzie – geen koud water gieten op het vuur, dat brandt, met onze koelheid en onverschilligheid niet de geestdrift dooven, welke begint op te komen voor dit werk van liefde tot Christus en Zijn Rijk.

Niets heeft het Apostolaat der Hereeniging meer dringend noodig, dan warmte om zich heen, sympathie, belangstelling, liefde en toewijding. Er moet een daarvoor gunstige sfeer geschapen worden, gelijk die geschapen is voor het Missiewerk. Is er die sfeer, dan zal daaruit alle verder goed ontspruiten. Ontbreekt zij, dan zal alle zaad, dat wordt uitgestrooid, alle woord dat wordt gesproken door den wind worden opgenomen en neervallen op de rotsen, de kille harde rotsen van de onverschillige wereld. Alle actie zal nutteloos zijn.

Om die belangstelling op te wekken is zeker de beredeneering van het vraagstuk van buitengewoon groot belang, maar tot het verstand komt men niet dan langs den weg der zintuigelijke aanschouwing. En gelijk steeds de Kerk in Liturgie en Kunst uiting heeft gezocht van haar leven en haar leven zich in Kunst en Liturgie weerspiegelt, zoo is er niets meer geschikt om ons tot het verlangen naar eenheid te brengen, dan de aanschouwing van de heerlijkheid en rijkdom der Zinrijke Oostersche Liturgieën en de pracht en de innerlijkheid van de Oostersche Kunst. Dan zien we, dan voelen we, en daardoor zullen we gemakkelijker begrijpen, dat we één moeten zijn. De Heer Collette zal ons hedenavond spreken over “Een universeele Christelijke Kunst”. Ik mag op zijn woorden niet vooruitloopen en weet ook niet, welke voorstellingen hij ons van deze eene universeele Christelijke Kunst zal geven, maar de titel alleen van zijn conferentie zegt ons reeds veel en het verheugt me buitengewoon, dat Gij hedenavond in grooten getale zijt opgekomen om te genieten van deze eene universeele Kunst, zeker als ik ben, dat daardoor het besef van de dringend noodzakelijke hernieuwing der eenheid in U zal worden verlevendigd. In de aanschouwing van de heerlijke Oostersche Kunst zal uw hart opengaan voor de mysteriën van ons H. Geloof, uw liefde tot God, de H. Maagd en de Heiligen worden versterkt en Gij noodzakelijk diep onder den indruk komen van het veelzeggende feit, dat wij van deze afgescheiden Christenen een innig geloof, een sterke hoop, een brandende liefde kunnen leeren, inniger, sterker, brandender dan wij bezitten. Hun kunst zullen wij de onze noemen en wij zullen er niet slechts aesthetisch, maar ook waarachtig godsdienstig genot door beleven. [3]

Mijnheer Collette, ik heet U van ganscher harte welkom, omdat Gij langs den weg, waarop wij U als een goeden gids beschouwen, wilt voeren naar grooter waardeering van het werk der Hereeniging. De kunst zal hier een keer te meer haar apostolische roeping toonen.

[Word of thanks:]

We hebben genoten. Ik mag het vrij zeggen namens allen, die hier aanwezig zijn. Wij hebben, zooals ik trouwens reeds voorspelde, niet slechts aesthetisch maar ook godsdienstig genot beleefd en het heeft ons weer dieper en inniger de schoonheid van ons H. Geloof doen beseffen, den machtigen en veredelenden invloed welken het uitoefent op de zoo ontvankelijke ziel van den kunstenaar, voor dit edele en verhevene des te ontvankelijker, naarmate hij zich richt tot het Hoogste en als een bloem zich opent voor de stralen van de Zon, de Bron van alle levensbloei. Ik ben U dankbaar en spreek het vrij namens allen uit, dat U ons een land van zoetheid en vruchtbaarheid heeft binnengeleid, een land van beloften, een land, dat we met degenen, die er leven, zouden willen betreden om er de heerlijkheid van nabij van te genieten. Dat land is het onze, als wij ons maar verbroederen met zijn bewoners, als wij ons maar één maken met hen, die thans van ons gescheiden zijn. Zoo kweekt deze kunst verlangen naar Hereeniging, doet zij ons diep betreuren, dat er ondanks die ééne universeele kunst nog zooveel scheiding is, doet zij ons verwonderd staan, dat, waar zooveel eenheid blijkt in de kunstopvatting, er zooveel scheiding is in de woordbelijdenis. Laten wij steeds sterker de beelden laten spreken en leeren van deze mooie, deze verheven kunst. Waar wij elkanders taal niet verstaan om in onderling contact te treden, waar zij in de belijdenis des geloofs in een taal spreken, die wij niet tot de onze kunnen maken, daar moge de taal der kunst ons elkander steeds beter doen verstaan. Ik sprak zooeven van de apostolische roeping der kunst. Ik geloof, dat na de heerlijke lezing van den heer Collette niemand aan deze apostolische roeping zal twijfelen en in de kunstenaar zoowel als in den kunst-historicus een hoog te waardeeren wapenbroeder zal worden gezien in den strijd om de eenheid. Als allen één moeten worden, en zij zullen het worden, dan is het niet denkbaar, dat dit zal tot stand komen zonder groote medewering, zonder sterken invloed van de kunst, die sterker dan welke geloofsuiting tot heden de eenheid reeds vooruitloopt en aangeeft. [4]

Nu wij hier ten derde male vereenigd zijn, omte zien en te luisteren naar hetgeen ons vaag inzicht in het werk der Hereeniging kan verduidelijken en verhelderen, en nu wij hier een nog weer grooter gehoor mogen begroeien dan de twee vorige malen, het aantal belangstellenden in ons werk, tegen het gewone verloop, telkens zien stijgen, nu mag wel een woord van blijdschap en vreugde weerklinken.[2] Het is een reden tot groote vreugde en dankbaarheid, dat [3] een niet onbeteekenende groep deze drie dagen is willen komen zien en hooren naar hetgeen mannen in dit Apostolaat opgenomen en daartoe door God geroepen en uitverkoren, daarvan te vertellen weten en ons kunnen toonen. Het is een bewijs, dat de komst dezer mannen in ons midden, gelukkig, op prijs wordt gesteld en ik uit aller naam kan spreken, wanneer ik U, Dom Ildefons Dirks hedenavond een hartelijk welkom toeroep. Wij kennen U reeds, niet alleen van den dag der Opening onzer kleine tentoonstelling, toen wij reeds aanstonds op zoo levendige wijze werden ingeleid in de Grieksche Misviering, niet alleen van de welwillende voorlichting en leiding bij de plechtige H. Mis volgens den Slavischen ritus, wij kennen U al veel langer. Uw naam is een program geworden. Wie uw naam hoort denkt aan Amay sur Meuse en aan de Benedictijnen der Hereeniging en wie aan hen denkt, denkt aan U, die hier in Nederland hun voornaamste woordvoerder waart, hun trouwe vertegenwoodiger in de pers, in tal van bijeenkomsten. Uw bescheidenheid moge U zich doen verbergen achter de namen van een Dom Lambert, een Dom Belpaire e.a., het werk, dat U tot heden in dienst der groote Benedictijner-orde door Z.H. den Paus tot het werk der Hereeniging geroepen, heeft verricht geeft U een eereplaats onder de mannen van de daad, onder de werkers der eerste ure.

Wij zijn door allerlei beslommeringen verre van dit verheven ideaal, U heeft daaraan een leven, een Benedictijner-leven, dat wil zeggen, een leven alleen daarop ingesteld mogen wijden en U heeft het er aan gewijd en U is er in doorgedrongen als weinigen. Dat U hier hedenavond heeft willen komen spreken, tot besluit van onze Hereenigingsdagen, verheugt ons uitermate. Met blijdschap en U reeds bij voorbaat dankend voor het schoone, dat U ons geven zult, geef ik U het woord.

 


  1. Typescript (NCI OP94-6), 4 pages. Introduction and word of thanks to a lecture of the Dutch artist Joan Colette (Johan Nicolaas Coenraad Collette (Delft 1889 – Nijmegen 1958), at the third day of the ‘Hereenigingsdagen’.
  2. Crossed out: ‘We hebben er wel eens aan getwijfeld, of het mogelijk zou zijn, in Nijmegen een Hereenigingscel te bouwen en in stand te houden, een groep toegewijden om zich te vereenigen, die iets voelen voor dit heerlijke Apostolaat. Ik mag niet zeggen, dat de beweging hier snel is gegroeid, in den eigenlijken zin ‘gepakt’ heeft, maar toch ik herhaal wat ik gisteren zeide’.
  3. Crossed out: ‘toch’.

Apostolaat der Hereeniging 29 April 1930 (Sluiting)

[1]

Van onze vier Hereenigingsdagen is al weer het einde[2] aangebroken. We moeten bij het einde toch even terugzien[3].

Ik zeide reeds bij de opening: slechts beperkte middelen konden ons ten dienste gesteld worden, het kon niet meer dan op bescheiden, zeer bescheiden schaal een tentoonstelling worden genoemd, wat wij hebben kunnen laten zien. Het was, ik herhaal het thans, niet de bedoeling ook maar een benaderend overzicht te geven van hetgeen de Hereeniging omvat, doch slechts eenige dingen ten toon te stellen, die aandacht verdienen en het bestaan van vele andere doen vermoeden, dingen, die slechts fragmentarisch het Hereenigingswerk illustreeren, maar niettemin ons onze oogen wijder doen openen voor dit Apostolaat. Belangstelling en sympathie voor het Apostolaat der Hereeniging hebben we gezocht en in niet geringe mate gevonden. Ik herhaal, wat ik gisteren zeide, velen blijven nog afzijdig, die God toch te roepen schijnt, om ook iets in de richting van het Apostolaat der Hereniging te doen, die het voorrecht niet beseffen, dat gelegen is in de uitverkiezing, daartoe iets te mogen bijdragen, maar dit mag geen reden tot klagen zijn, wij moeten ons er veeleer over verheugen, dat velen aan deze heilige zaak hun aandacht, hun belangstelling, hun liefde hebben geschonken. De pers heeft in niet geringe mate het hare bijgedragen om het hier gebodene over geheel Nederland uit te dragen en wat wij hier aan tientallen boden, te bieden aan honderden en duizenden. Sprak ik gisterenavond van het Apostolaat der Kunst in het werk der Hereeniging, ik mag met niet minder recht spreken van het Apostolaat der Pers. En kon ik den heer Collette gisterenavond warme hulde brengen voor hetgeen hij ons van die verheven roeping der Kunst heeft willen doen zien en smaken, ik voel mij gedrongen, niet minder oprechte hulde te brengen aan de vertegenwoordigers der Pers, Gelderlander, Tijd en Maasbode, die zich beijverd hebben, ons te verslaan.

Niet minder past een woord van hulde en dank aan de Paters, die hier hebben willen komen, een oogenblik de sfeer van hun apostolisch werk hebben willen verlaten om ons er binnen te leiden. De ZEw. Pater Omez is alweder te Rijsel in zijn Russisch Seminarie. Zijn woord zal hier zeker nog lang in herinnering blijven. In ons midden zijn nog Dom Dirks en Pater van Wijnhoven. Zij vertegenwoordigen in ons midden het Apostolaat van de daad en zij mogen wel de hulde van onzen eerbied voor hun werk en voor het werk hunner Orden ontvangen. Ik ben er zeker van, dat velen onzer gaarne hun arbeid zouden deelen en er met hooge [2] vereering naar opzien. Namens allen voeg ik hun onzen vurigen wensch toe, dat het moeilijke, haast onbegonnen werk, waaraan zij en hun Orde zich hebben gewijd, door God, die alles in zijn hand heeft, op bijzondere wijze moge worden gezegend, opdat zij nog de vruchten zien van hetgeen zij met inspanning van zooveel krachten nastreven. Bij dien wensch voegen wij ons gebed. Maar wij zullen nog meer doen.

Het Apostolaat der Hereeniging is een werk van Gods genade. Z.H. de Paus heeft dit willen accentueeren door tot Patronesse van dit werk, op de eerste plaats thans voor Rusland, haar aan te wijzen, die zijn Voorganger reeds stelde tot Patronesse der Missiën, de H. Teresia van Lisieux. Gij hebt er U misschien over verwonderd, haar beeltenis te zien op onze kleine tentoonstelling. Zij hing er niet zonder een zeer bijzondere reden. Voor velen, neen, voor allen is de deelname aan het Apostolaat der Hereeniging iets, waarvan we geen scherp idee hebben. We willen er wel iets voor doen, maar wat? We staan er zoover af. Wat moet er gebeuren We weten het niet. Wie weet het? Zelfs in de hoogste kerkelijke kringen zoekt men naar den juisten weg. En toch moet er wat gedaan worden. Daar treedt de H. Teresia ons tegemoet, hare handen vol rozen. Zij, die over de heele wereld duizenden voor Onzen Lieven Heer heeft gewonnen en ook in de landen der afgescheiden Christenen haar rozen begint te strooien. Om de wereld te winnen voor de Kerk van Christus trad zij in den Carmel, in een besloten klooster, veegde er de vloeren, wiesch er het vaatwerk, wiedde den tuin, verstelde de versleten kleeding, deed er in een woord het meest gewone werk om, als werktuig in Gods hand, te laten zien, dat men ook daarmee het Rijk van God kan uitbreiden, sterker, dat die uitbreiding op de eerste plaats de zegen is door God verbonden aan werk in zijn dienst, in onderworpenheid aan zijn wil gedaan. Wij, die zoo gaarne allen één zouden zien, laten wij toch goed begrijpen, dat God daarvoor zeker ook priesters en predikers, schrijvers en kunstenaars vraagt, maar op de allereerste plaats heilige toegewijde menschen om wier verdiensten hij aan het werk der priesters en der predikers, der schrijvers en der kunstenaars zijn zegen kan verbinden. Hij wil nu eenmaal, dat de eene mensch zalig wordt door de medeverdiensten van anderen. Zoo heeft hij, als eens aan Teresia van Lisieux, aan ieder van ons een allerverhevenste plaats in het Apostolaat der Hereeniging aangewezen, waarop wij datgene kunnen doen, wat het eerst noodig is. Het geheim van ons Apostolaat zij dan ook in navolging van haar, die ons daarin door Z.H. den Paus tot voorbeeld en Patrones is gesteld, alles te doen, opdat wij daardoor de uitbreiding van Gods Rijk, de eenheid van zijn Kerk verdienen. [3]

Kon ik gisterenavond na de schoone voordracht van den heer Collette zeggen: wij hebben genoten, dat woord mag ik hedenavond herhalen, nu wij U, Dom Ildefons Dirks hebben mogen hooren over uw werk, toegelicht met schitterende projecties, geleid vooral door een diep doordachte opvatting van het Apostolaat. In uw lezing hebben we naast de schoonheid van de Oostersche Liturgie en kunst ook den diepen zin mogen bewonderen van het door U beoefende Apostolaat. Naest aesthetisch en godsdienstig genot hebben we ook een niet gering intellectueel genot gesmaakt door den blik, dien U ons gegeven heeft in dit zeker heel mooi en verheven, maar tegelijk zoo uitermate moeilijk en complex apostolaat.

Ik mag U de verzekering geven, dat wij hedenavond hebben geleerd en U er in geslaagd is, vele begrippen te verhelderen welke slechts uiterst vaag in ons leefden. Wij hebben in U voor ons gehad den man, die in dit Apostolaat een half menschenleven heeft doorgebracht, met alle vraagstukken er van in aanraking is geweest, de historische wording en groei dezer vraagstukken heeft zien nawerken in den stand, welken zij op het oogenblik hebben. Dit historisch inzicht, het is ons heden avond weder duidelijker geworden, dit historisch inzicht is van de grootste beteekenis in de oplossing van het zoo moeilijk vraagstuk der Hereeniging, en wij zijn U dan ook oprecht dankbaar, dat U langs dezen weg ons het Apostolaat der Hereeniging heeft nader gebracht.

Nogmaals van ganscher harte onzen oprechten dank voor uw leerzaam door warme liefde tot de zaak gedragen woord.

 


  1. Typescript (NCI OP94-7), 3 pages. Introduction and word of thanks to a lecture of Dom Ildefons Dirks (Brussel 1874 – Chevetogne 1940), at the fourth day of the ‘Hereenigingsdagen’. The typescript shows some corrections, we present the corrected tekst, and present the corrections in footnotes.
  2. ‘de laatste avond’ is corrected to ‘het einde’.
  3. Crossed out: ‘op hetgeen werd bereikt’.

© Nederlandse Provincie Karmelieten

Published: Titus Brandsma Instituut 2021