1921
Sermon
MR
Missiepreek ter gelegenheid der Missie-tentoonstelling te Goes
Feestvierende Geloovigen. Ik acht het een voorrecht bij het ochtendgloren van dezen Missiedag het woord tot U te mogen richten. Ik noem U feestvierenden want het is niet simpel een Missiedag, het is een Missiefeest.
U kunt het U nauwelijks voorstellen hoe op dezen dag het hart van ons Missionarissen juicht en jubelt, nu Gij ons in staat stelt U een blik te doen slaan op ons missiewerk, U mee te voeren in den geest naar onze missielanden, U te spreken van ons werken, neen, van onze idealen, verzekerd als wij zijn, dat Gij daarmede niets anders beoogt dan belangstelling te toonen in ons moeizaam werk en als vrucht dier belangstelling ons uw hulp, uw medewerking toe te zeggen. Blijdschap vervult ons hart omdat wij die daar vaak jaren eenzaam op Missieposten werkzaam [2] zijn of onze medebroeders werkzaam weten thans weer het besef voelen levendig worden dat wij er allerminst alleen zijn, doch dat in broederlijke geloofsgemeenschap duizenden Katholieken van Nederland willen deelen in ons werk, ons helpen door offers en gebeden. Wij voelen ons geen vreemden onder U al vertegenwoordigen wij de missiën in de vreemde landen. Wij voelen ons één en heden vieren wij allen het feest onzer missiën, heden juichen en jubelen wij allen samen om het vele dat Nederlands Katholieken voor het missiewerk met Gods hulp reeds mochten tot stand brengen vol vertrouwen dat in de naaste toekomst Nederlands aandeel nog zal worden vergroot, met den vasten wil onzen arbeid steeds verder uit te breiden en meer vruchtbaar te maken. Ziet Gij – wij weten het – met eerbiedige belangstelling op naar ons missionarissen, omdat God ons tot dat verheven werk – het meest goddelijke [2] van alle goddelijke werken – heeft [3] uitverkoren, wij van onzen kant zien met gevoelens van eerbied en dankbaarheid op naar U die doet wat in uw vermogen is om het Missiewerk te steunen en zoo daarin te deelen. Zoo jubelen wij heden samen één van hart en één van ziel dankbaar voor hetgeen God tot nu toe door onze hand tot steeds nauwer vereeniging van het menschdom met Hem wilde doen, en met de hoop in het hart, dat zijn goedheid ons in steeds ruimer mate doe deelen in dit heerlijk werk van liefde. Over dat voorrecht juichen en jubelen wij heden, het besef dat dezer dagen in ons levendig wordt, dat wij alleen één zijn in de Missieactie maakt ons fier en gelukkig.
Mijn verbeelding voert mij terug naar de landen waarheen driehonderd jaar geleden Hollands koopvaarders uitzeilden om er de schatten te halen in die landen verborgen. Wij zien Nederland gaan naar Oost en West, naar Afrika, Azië en Amerika, om uit die oerlanden de producten te halen, waarvan [4] het eigen volk de waarde niet bevroedde. Schatten voerden zij aan uit die rijke landen. Maar mijn oog ziet met schaamte naar die reizen die Hollands glorie moesten zijn, in vele geschiedboeken als Hollands glorie staan geboekstaafd. Met schaamte zie ik, hoe de mannen van Nederland in Azië en Amerika, in Japan, in Indië, in Brazilië het Katholiek geloof vervolgen en ten schande maken. Het moge niet waar zijn, dat zij in Japan alvorens voet aan wal te zetten het kruis vertraden, het feit valt niet te loochenen dat zij het vertraden met hun daden, dat zij in Indië het zegenrijk bekeeringswerk van een H. Franciscus Xaverius vernietigden en twee eeuwen lang de zegeningen van het Katholicisme van die streken verwijderd hielden en als ik zie naar het terrein waar onze orde, de orde der Carmelieten, haar missiewerk verricht, naar Brazilië, dan is zoo mogelijk de aanblik nog droeviger. Heele bladzijden wijdt de geschiedenis van Brazilië aan hetgeen zij de invasie der [5] Hollanders noemt. Aangrijpend is de verschrijving in een dier boeken van de inname van Bahia in 1624. Plunderend en roovend trokken de soldaten van kerk tot kerk, van heiligdom tot heiligdom, om ze vervolgens voor den eeredienst te sluiten. Erger nog geschiedde te Pernambuco, door de Hollanders in 1630 onder aanvoering van Bankert[3] genomen en versterkt. Kloosters en kerken werden niet slechts geroofd doch met meer geweld neergehaald en afgebroken om bouwstoffen te hebben voor de bouw van forten rondom de stad in plaats van Pernambuco Mauritsstad geheeten.
De naam van Holland beteekende voor die onder Spaansche en Portugeesche invloeden gekerstende gewesten de bedreiging van hun geloof. Men riep hen te wapen tegen Holland om hun geloof te verdedigen en te beschermen. Hartroerend en diepbeschamend voor ons zijn de woorden waarmede in naam der bevolking van Bahia Pater Vieira in 1640 tot God bad bij een tweeden aanval der [6] Hollanders op die stad: “Waarom o Heer hebt Gij ons naar deze streken geroepen waar Portugal sinds zooveel jaren uw naam doet zegenen en aanbidden? Was het om den Hollanders den weg te bereiden? Hebben dezen U wellicht groote diensten bewezen? Hebt Gij ons uit ons land geroepen om voor hen den grond te ontginnen, om voor hen steden te bouwen, om hen met onzen arbeid te verrijken? Zal Holland U mijn God apostolische veroveraars, zal Holland U een seminarie van geloofsverkondigers schenken? Zal Holland U altaren oprichten? Zal Holland Priesters wijden om het offer van uw H. Lichaam op te dragen?”[4]
Als in een visioen aanschouwt de beroemde redenaar de gruwelen en heiligschennissen welke op de inneming zullen volgen: “Hij zal uw deuren uwer kerken openbreken en van het altaar den remonstrans rooven, waarin ons oog U zoo gaarne aanschouwde, ons hart U zoo gaarne aanbad, men zal de heilige hostiën met voeten treden en de heilige vaten, die eens uw H. Bloed bevatten, [7] zal men gebruiken bij dolle drinkgelagen, uw altaren zal men omverwerpen, de beelden uwer heilige onteeren, verbrijzelen en verbranden. Heiligschennende handen zal men uitstrekken naar de beeltenis uwer Moeder … geen priesters meer, geen offers, geen sacramenten.”[5]
Maar zie ik zoo voor 300 jaren Holland gevreesd en geducht, welk heel ander tafereel ontplooit zich thans voor mijn oogen.
Nog gaan Hollands booten naar Oost en West, maar bijna geen passagiersboot vertrekt, of zij voert een geloofsverkondiger naar vreemde landen. Ziet in uw midden staan afgevaardigden van twintig orden en congregaties vertegenwoordigers van evenzoovele legerscharen die uittrekken niet om schatten uit den vreemde naar Nederland te brengen maar om den schat des geloofs ons geschonken, waarvan wij de waarde kennen doch zij helaas de waarde niet bevroeden, mee te deelen. Thans brengt Holland zegen in stee van vloek, thans zien wij met [8] rechtmatige fierheid Hollands invasie in den vreemde niet bevreesd, dat zij de eer van Hollands vlag bezoedelen.
Thans heeft – wat voor driehonderd jaren ondenkbaar was – Holland niet één maar meer dan twintig seminaries ter opleiding van geloofsverkondigers en missionarissen, thans zendt Holland zijn apostolische veroveraars naar alle streken der wereld, het richt in alle werelddeelen altaren op en zorgt voor priesters om ze te bedienen. En vooral daar waar Hollands schuld het grootst was, is de uitdelging dier schuld ook het schitterendst. Van de onderscheiden Orden en Congregaties, die zich aan het werk der Missie wijden is een derde gedeelte werkzaam in de Indiën, een tweede derde in Brazilië, de overigen in de andere missielanden.
Hebben wij geen reden om te juichen?
Is er geen titel voor een Missiefeest?
Ja, inwoners dezer stad, juicht. [9]
Lustigt U in deze dagen in de aanschouwing van hetgeen in waarheid Hollands glorie heeten mag.
Overzie de terreinen waar uw landgenooten, uw vrienden, uw bloedverwanten werken en beschouwt hun arbeid als den uwen in zooverre gij die mooglijk maakt.
Wat zou de Missionaris doen zonder U?
Ik vraag mij af, wie meer tot de vruchten van Neerlands Missiearbeid bijdraagt, gij of wij. Wij zijn slechts enkelingen. Wij leven een korten tijd en voor den tijd zal het ongunstig klimaat ons doen verslijten. Wie zal ons in staat stellen den strijd vol te houden zoo niet gij door uw offers en gebeden. Wie zal ons opvolgers schenken zoo niet gij ouders die den apostolischen geest in uwe kinderen aankweekt, zoo niet gij jongens en meisjes, die de idealen, welke in U leven, met ons tracht te verwezenlijken. Wie zal ons de vruchten doen zien van onze kerken, scholen, ziekenhuizen [10] zoo niet gij de middelen schenkt om ze in stand te houden en van krachten te voorzien.
O ik weet het het is niet noodig, maar mijn hart dringt mij te spreken waarvan het vol is. Ik nee, niet ik, wij allen doen een beroep op U: Helpt ons. Wij zaaien het zaad uit, maar gij zijt het die het moet besproeien. Gij moet de middelen schenken waardoor wij den pas bewerkten grond waarin het zaad is uitgestrooid drenken en vruchtbaar maken. Zonder uwe hulp, stoffelijke en geestelijke, vermogen wij niets.
Maar laat ik er nog een woord bijvoegen. Doet meer dan alleen de gave te schenken van uw geld. In deze maand van het H. Hart gaat Gods bede over de wereld: Kind, geef mij uw hart.
Bem. Gel.[6] geeft uw hart aan de Missiën. Hebt gij uw liefde aan de Missiën verpand dan is uw liefde vindingrijk om het werk der Missie te steunen. Stellen wij eindelijk allen onze Missieactie onder de bescherming van Haar die heel het menschdom het heil der wereld schonk, de Zoete Moeder, de Patronesse onzer Missiën, de H. Maagd Maria, die onder het kruis het offer bracht van haren goddelijken Zoon.
- ↑ Manuscript (NCI OP90.06), 10 pages. Probably this sermon about mission was held at the ‘ZeMiDaGo’, ‘Zeeuwsche Missie Dagen Goes’, 26-29 June 1921 in Goes (Zeeland). See: Nieuwe Zeeuwsche Courant 25-06-1921 page 5-10. For reason of legibility we add question marks and diaeresis and accent marks.
- ↑ In the manuscript erroneously: ‘en’.
- ↑ Joost van Trappen Bankert (1597/99 -1647) Vice Admiral of the Admirality of (the Dutch province) Zeeland.
- ↑ See: António Vieira S.J., Sermão pelo Bom Sucesso das Armas de Portugal Contra as de Holanda, Lisbon 1683.
- ↑ Idem
- ↑ Abbreviation of ’Beminde Geloovigen’.
© Nederlandse Provincie Karmelieten
Published: Titus Brandsma Instituut 2021