1936
Encyclopedic entry
Instorting (van kennis, deugden en gebedstoestanden)
Instorting (van kennis, deugden en gebedstoestanden) (mystiek). Instorting staat hier tegenover het door oefening en eigen werkzaamheid verkrijgen. Gelijk men in de kenleer spreekt van ingestorte kennis en aangeboren begrippen, zoo kan men in de bovennatuurlijke orde ook spreken van i. van kennis of deugd. I. van deugd behoeft niet in te sluiten [222] dat de deugd geen beoefening meer zou vragen. In het Doopsel worden ons de deugden van geloof, hoop en liefde ingestort. Dat wil zeggen, dat wij tot het stellen van oefeningen dezer drie goddelijke deugden geschikt worden gemaakt en door de kracht Gods aangedreven, maar zoo, dat onze menschelijke medewerking tevens wordt gevraagd. Wij stellen die oefeningen met God als medebeginsel van onze handeling. God, die almachtig is, kan in den overvloed van zijn liefde den mensch een of andere deugd instorten en onwederstaanbaar doen beoefenen, maar in den regel zal God eischen, dat de mensch met de genade medewerkt. In die medewerking onderscheidt men een aan de i. voorafgaande, en de i. vergezellende, een de i. volgende oefening.
Over de beteekenis der i. eenerzijds en de menschelijke oefening anderzijds bestaan bij de schrijvers over het mystieke leven twee uitersten, waartusschen het juiste midden ligt. De eerste heet de school der ’oratio acquisita’ (de eigen verworven schouwing), welke den nadruk legt op de oefening van den mensch zelven, hetzij om aldus zeker tot het schouwende leven te komen, wijl God die oefening niet onbeloond laat, hetzij om zich aldus voor dit leven ontvankelijk te maken, indien God het geven wil, wijl Hij het niet geeft zonder die voorafgaande oefening. Dit laatste minder uiterste standpunt is dat der Ned. Moderne Devotie van de 14e en 15e eeuw. Allerlei ‘Exercitia’, ‘Ladders’, ‘Opklimmingen’ weerspiegelen dit. Het zich bepalen tot het zich ontvankelijk maken met geleidelijk verder gaande abstractie van de mystieke begenadiging als haar mogelijke bekroning heeft de mystiek geleidelijk geheel in de ascese doen opgaan[2] en er toe bijgedragen, het innerlijk verkeer met God geheel in de uiterlijke deugdoefening te doen ondergaan, in die mate, dat de Hervorming mede als een reactie hierop is te verklaren.
Een ander uiterste, de school der ‘oratio infusa’ (de ingestorte schouwing) noemt het mystieke leven een zoo zuivere gave Gods, ons door God ingestort, dat bij deze begenadiging alle menschelijke oefening van geenerlei waarde is. Dit heeft geleid tot een quietistische stemming, welke in het geestelijk leven alles van God verwacht. Ook hier is de dubbele richting te onderscheiden, een uiterste, die alles aan God alleen toeschrijft, een meer gematigde, die de menschelijke medewerking toch een eisch noemt van dankbaarheid en wederliefde.
De Dominicaansche school pleegt over het algemeen sterk den nadruk te leggen op het formeel goddelijke en ingestorte van het mystieke leven, waarvoor de menschelijke medewerking en voorbereiding niet mogen worden verwaarloosd, maar toch gewaarschuwd moet worden voor een overschatting daarvan. De Augustijnsche school met de hooge waardeering van de genade volgens de leer van den ‘doctor gratiae’, St. Augustinus, helt over het algemeen ook over naar deze Dominicaansche richting. De Jezuïeten met de ‘Exercitia’ van hun H. Stichter bouwen voort op de beginselen van de Moderne Devotie, vermijden echter de onbewust daaruit getrokken verkeerde consequentie en naderen den middenweg met een bijzondere waardeering en aanbeveling van de oefening. Ook de Franciscaansche school, vooral sinds de 14e en 15e eeuw sterk onder den leidenden invloed van Hendrik Herp, den leerling van Ruusbroec en warm aanhanger van de Moderne Devotie, schijnt meer geneigd, den nadruk te leggen op de oefening. Men zie intusschen in deze [223] scholen meer nuances van een over het algemeen juisten middenweg dan uiterste tegenstellingen. De H. Teresia heeft getracht den middenweg af te bakenen met te zeggen, dat in de gewoonlijk door God gevolgde orde de menschelijke medewerking de mystieke begenadiging moet voorafgaan, vergezellen en volgen, geheel in overeenstemming met de traditie van de school van Carmel, het best uitgedrukt in de oude ‘Institutio monachorum’ uit den eersten tijd der Orde, waarin als dubbel doel van het leven op den Carmel wordt genoemd eenerzijds het door eigen oefening, gesteund door de genade, verkrijgen van een zuiver hart, vrij van zonde, anderzijds het reeds hier op aarde door een zuivere gave Gods ervaren van God en in aanraking met Hem een voorsmaak genieten van den Hemel. Dit spreekt uitdrukkelijk van een roeping tot het mystieke leven, ook al is dit een zuivere gave, en leert aldus de innige verbondenheid van de zelfoefening met de begenadiging en instorting. → Mystiek.
Brandsma
© Nederlandse Provincie Karmelieten
Published: Titus Brandsma Instituut 2022