De Boomgaard van het Kindeke Jezus

1941

Article

 

De Boomgaard van het Kindeke Jezus

[1]

In een vroeger artikel[2] gaf ik een korte weergave van den ‘Geestelijken Palmboom’, een merkwaardige allegorie, die waarschijnlijk nog dagteekent uit het laatst van de dertiende eeuw. Deze ‘Geestelijke Palmboom’ met zijn zeven takken, op elken tak een vogel, die er zijn nest maakt, en een bloem, die er op bloeit, is een beeld van het geestelijk leven, een schildering van den opgang naar God en van de deugden, welke dezen opgang moeten vergezellen. Dit mooie allegorisch tractaat heeft in onze middelnederlandsche geestelijke letterkunde nog een tegenhanger, die hetzelfde beeld in verwanten vorm weergeeft en tot titel draagt ‘van den Geestelicken Bomgarden van het kijndeke Jhesu’. Het is ons o.a. bewaard in een oud handschrift Ms. 10. F. 41 (55.12) van het Museum Meermanno­Westreenianum te ’s-Gravenhage. De beeldspraak is verwant, maar niet gelijkluidend. De allegorie is zuiverder. De schrijver vertoont veel grooter werkelijkheidszin. De vraag is gewettigd, of het nog niet stamt uit een vroeger tijd onzer letterkunde dan ‘de Geestelijke Palmboom’ juist omdat de beeldspraak nog niet zoo verbasterd en ontaard is en het daarom wellicht verder ligt van den tijd, dat een al te idealistische en onwerkelijke beeldspraak leidde tot den literairen beeldenstorm in onze geestelijke letterkunde, welke het ‘ongebeelde’ tijdperk van de Eckehartsche mystiek in deze landen inluidt. Op deze vraag willen we echter hier niet nader ingaan, omdat ze een afzonderlijke studie vraagt en ons hier veel te ver zou voeren. Wij willen voor vandaag slechts een schets geven van dit andere tractaatje en op ons geestelijk Erf slechts een rondgang doen door dezen Boomgaard van het Kindeke Jezus, om dien te leeren kennen.

De titel is gekozen om aan te geven, dat wij in ons hart een boomgaard moeten planten, waarin het Kindje Jezus kan spelen en zich vermeien. Het is geschreven in den Advent en geldt als een geestelijke voorbereiding voor het Kerstfeest, het feest van de komst van het Kindje Jezus.

In dien boomgaard moeten zeven boomen worden geplant, onder elken boom moet een bloem ontluiken, terwijl in elken boom een vogel zit.

Natuurlijk is elke boom, elke bloem en elke vogel een zinnebeeld.

De eerste boom, die in den boomgaard moet worden geplant, is de olijfboom. Deze wordt gekozen, omdat hij de boom is der dalen en aldus moet verzinnebeelden, dat wij voor alles mild en goedertieren moeten wezen voor alle menschen, niet hooghartig en ongenaakbaar. Wij hooren er de woorden doorklinken: Leert van Mij, dat Ik ootmoedig en zachtmoedig van harte ben. Onder dezen boom moet als zinnebeeld van de vurigste liefde de roode roos ontluiken en bloeien, de kroon van alle deugden. Op dezen boom zingt de nachtegaal, wiens zang den menschen boven alles dierbaar is. Hij moet verzinnebeelden, dat wij ook een lied zingen, dat waardevol is en liefelijk klinkt in de ooren van God, d.w.z. wij volbrengen, wat wij kennen als Gode welgevallig.

De tweede boom is de schoone altijd groene palmboom, die allen druk weerstaat: De palm groeit onder de verdrukking, zegt het spreekwoord. Daarom droeg ook Hij, die alle lijden op Zich nam, Gods Zoon, in Zijn hand den palmtak als het teeken zijner overwinning. Hieronder bloeit de blanke zuiver witte lelie als beeld van een rein en zuiver hart. Op den palmboom vliegt een arend, van wien bekend is, dat hij opvliegt naar de zon en haar helder licht in zijn oogen opvangt, beeld van de reine ziel, die het oog van den geest steeds op God gericht houdt.

Als derde boom of plant wordt ingevoerd de balsem, die met zijn liefelijken geur heel den hof welriekend maakt en hier als beeld is gekozen van de liefde tot God, waarvan ’s menschen harte moet vervuld zijn. Onder dezen balsem ontluikt de goudbloem, in haar gouden pracht het beeld van de vrijwillige armoede, omdat volgens het woord van Christus aan haar beoefenaars het bezit en de heerlijkheid, de glans en de schittering van het Rijk der Hemelen is verzekerd. Als vogel zet zich in den boom de fenix neder ter verzinnebeelding, dat de arme van geest niet dient om loon, maar om eer te geven aan Dengene, dien hij liefheeft en zoo handelt met de edelste oogmerken, waard om door den schoonsten en edelsten vogel te worden uitgebeeld. Men zal zich herinneren, dat de fenix daarom in zoo hooge eere stond, omdat men zich voorstelde, dat hij uit het vuur, dat al zijn pracht en vederen verteert, in nieuwe schoonheid oprijst. Zoo is hij een treffend beeld van den arme, die alles prijsgevend van God den schoonsten luister terugontvangt.

Als vierde boom rijst in dezen boomgaard de ceder omhoog om aan te duiden, dat men allen druk en lijden met een hart vol blijdschap aan God moet opdragen, er zich niet door naar beneden moet laten drukken, maar het hoofd hoog opgericht moet houden tot God in den Hemel. Daaronder bloeit in alle nederigheid, laag op den grond, zijn bloemen naar beneden buigend het viooltje als beeld van de gehoorzaamheid en de blijde aanvaarding van druk en lijden uit de handen der Voorzienigheid naar het voorbeeld van Christus, die gehoorzaam was tot in den dood. In de takken van den ceder ziet men de tortelduif, die in haar eenvoudig en blij gekir, dat klinkt door heel den hof, een beeld is van de eenvoudige goede meening, van den blijden goeden trouw, dien wij bij al ons werk aan den dag moeten leggen.

Weinig lager dan de ceder verheft zich in den hof als vijfde boom de cypres, die rondom zich een zoeten geur verspreidt en genomen is als symbool van den mensch, die geen aardsche voldoening zoekt, geen behoefte heeft aan de eer en de bewierooking der menschen, maar als de geur van een welriekend offer tot God omhoog gaat. Onder dezen cypres staat de veldbloem. Ik ben de bloem des velds, heeft men op Christus toegepast. En zoo is deze bloem het beeld van de voortdurende vereeniging van mensch en God, tot de hoogste hoogte opgevoerd in den menschgeworden God. Op dezen boom zetelt in al den adeldom van zijn schoonheid de pauw, die in de tentoonspreiding van zijn pracht het beeld is van den mensch, die de eer van al het goede, dat hij doet, op God terugwerpt.

Als zesde boom van dezen mystieken hof is de eglantier gedacht, die met zijn scherpe doornen en takken het beeld is van de overweging van het H. Lijden des Heeren met den drang, daarin te deelen. Onder dezen stekeligen lijdensboom bloeit de akelei met vijfbladigen kelk ter aanduiding van de vijf H.H. Wonden, waaraan wij in ons hart steeds de herinnering moeten bewaren. In dezen boom nestelt de pelikaan, die in den trouw aan zijn jongen, voor welke hij zijn borst opent, een beeld is van Christus, die voor ons zijn bloed vergoot en op het kruishout stierf en daarom boven alles door ons verdient bemind te worden.

De laatste boom is de vijgeboom met zijn zoete vruchten, zinnebeeld van het kwaad met goed vergelden en van de edelmoedigste vergevingsgezindheid. Onder dezen boom bloeit het nederige madeliefje, de ‘mede-suet’, gelijk het middelnederlandsch zegt, zoet, mede-zoet met den vijgeboom, dat getrapt en vertreden zich aanstonds weer opricht en zoo als zinnebeeld gekozen is van de bereidheid tot lijden in al zijn vormen. Op dezen boom zit niet meer een vogel, maar van den boom stijgt hoog boven hem uit de leeuwerik om hoog in de lucht Gods liefde te loven als beeld van hen, die om hun liefde de heerlijkheid des Hemels ontvangen.

Het tractaat wordt besloten met de zinrijke toevoeging, dat natuurlijk in den hof een tapijt ligt van gras als beeld van den ootmoed, die de grond en de wortel is van alle deugden. Eindelijk moet om den hof een sterke muur staan ter aanduiding, dat de mensch sterk moet staan en met geweld zijn natuur moet beheerschen.

De geestelijke mensch moet dikwijls in en om zijn boomgaard loopen om te zien, of alles is, gelijk het behoort, en als hij iets ondekt, dat daaraan ontbreekt, in zich zelven treden en zijn toevlucht nemen tot God om het verkeerde te herstellen.

 

T. B.

 


  1. Published in: De Gelderlander, 19 April 1941, p. 3 (‘Van Ons Geestelijk Erf’).
  2. See: ‘Geestelijke Palmboom’, De Gelderlander, 24 June 1939.

 

© Nederlandse Provincie Karmelieten

Published: Titus Brandsma Instituut 2023