1917
Article
Waarom een “Roomsch Frysk Boun”?
De Katholieke Vereeniging ter beoefening der Friesche taal heeft haar eerste boekje uitgegeven.
Nadat 20 Juli Z.D.H. Mgr. de Aartsbisschop van Utrecht de stichting er van had goedgekeurd, meer nog, zijne sympathie met de plannen daartoe had betuigd, nadat verschillende hoogstaande personen in den lande, geestelijken zoowel als leeken bereid werden gevonden, de nieuwe vereeniging, zoo zij tot stand kwam, te steuen, werd einde Augustus te Leeuwarden gesticht it Roomsk Frys Boun ter beoefening der Friesche taal en letterkunde, ook door de Katholieken. De Hoog Eerwaarde heer B.P. Velthuysen, Deken van Sneek, aanvaardde aanstonds het Eere-Voorzitterschap, terwijl de heer W. Franzen Jzn., de welbekende Vice-President van den Katholieken Frieschen Bond, als ondervoorzitter van het Eerebestuur wilde optreden. Als verdere leden traden tot het Eerebestuur toe prof. dr. Jos Schrijnen, Hoogleeraar te Utrecht, prof. dr. Leo van Puijvelde, Belgisch Hoogleeraar, uit de Vlaamsche beweging welbekend, dr. M. Schoengen, Rijksarchivaris te Zwolle, die reeds zoovele bijdragen leverde voor de geschiedenis van Roomsch Friesland, Pater Th. van der Vloodt, de onvermoeide strijder voor de Katholieke zaak in de Friesche gouwen, en eindelijk de verdienstelijke hoofdredacteur van het Katholieke Dagblad voor de Noordelijke Provinciën, de heer W.H. Oltheten te Groningen.
Waar zulke personen de onderneming steunen, kan de opzet niet verkeerd zijn. Al zullen niet terstond allen het nut der Vereeniging inzien, toch moet men erkennen, dat zij bij haar optreden door mannen van gezag en aanzien werd welkom geheeten en begroet. Gelijk uit het eerste boekje blijkt, waren, zonder dat er nog propaganda was gemaakt, een 120 personen bereid, voor het nieuwe gebouw den eersten steen te leggen, mannen van allen staat en stand, geestelijken en leeken, deftige heeren en nederige werklieden, heeren met academische titels en eenvoudige menschen, die geen ander onderwijs volgden dan dat der lager school, menschen uit de steden en boeren vertegenwoordigers van het Friesche volk in al zijn rangen en standen, een bewijs, dat er in alle standen iets gevoeld werd voor dezen nieuwen Bond.
Heeft alwat nieuw is, vooroordeelen te overwinnen, wij stellen ons niet voor, van den strijd verschoond te blijven. Wij onderschatten zelfs de vooroordeelen niet. Wij hoorden ze op allerlei verschillende wijzen, in alle toonsoorten uitzingen. In al die oppositie domineerde echter steeds hetzelfde. Sommige bezwaren en moeilijkheden ontmoet men voortdurend.
Vanwaar echter, althans over het algemeen die bezwaren, die moeilijkheden? Eenvoudig wijl men zich van de geheele onderneming een verkeerde voorstelling maakt. Men heeft er geen begrip van, waarom men nu tot de stichting van zulk een vereeniging overgaat. Er zijn er zelfs die meenen, dat binnenkort Roomsch-Friesland in twee kampen is verdeeld. Wij zouden willen, zoo meenen zij, dat er in de Roomsche kerken in het Friesch werd gebeden en gezongen, ja zelfs gepreekt, en niet een heel enkelen keer, bij hooge uitzondering, neen als regel… en zij lachten al, als zij dachten aan een Onze Vader in het Friesch. Men moet niet overdrijven. Daar gaat het heusch niet heen. Laten wij de zaken verstandig en kalm bespreken.
Allen zullen toegeven, dat de Friezen, de Roomsche niet minder dan die van andere gezindten, hun taal liefhebben, innig zelfs, dat vooral in kringen, waar het Friesch geregeld wordt gesproken, het Friesch altijd liever wordt gehoord dan het Nederlandsch. Hoe goed ook verstaanbaar voor hen blijft dit laatste steeds een in de school geleerde, nooit vanaf moeders schoot te huis gesproken taal. Men betreurt het vaak, dat men het Friesch niet beter, naar regels en naar schrijfwijze leerde, dat met het haast niet schrijven kan, nauwelijks in staat is het te lezen.
Daar komt echter nog iets bij.
Tot eer der Katholieke Friezen mag men zeggen, dat velen, ondanks hun liefde tot de Friesche taal, er bijna bang voor zijn, iets in het Friesch te lezen, Friesche tooneelstukjes voor te dragen, Friesche tijdschriften te ontvangen. Ik zeg, dat die vrees tot eere strekt van het Katholieke Friesland, niet omdat zij het goede in de Friesche letterkunde verwaarloozen, neen, dit is jammer, maar omdat zij wetend, dat er kaf onder het koren is, hun geweten niet bezwaren willen door misschien met het koren kaf in hun huis te halen, dat beter weggeworpen werd. Zij zouden wel Friesch willen lezen, vele ouders zouden het hun kinderen wel toestaan, men zou op familiefeesten wel meer Friesche voordrachten hooren, als men maar wist, wat er gelezen en gespeeld mag worden zonder ergernis en schade. Is de Friesche letterkunde dan zoo bedorven? Gelukkig neen. Men vindt daarin nog vele goede producten, maar het valt toch niet te loochenen, dat er persproducten zijn, welke een katholiek hart pijn doen, nog meer, waarvoor het katholieke hart in het geheel niets voelt, betrekkelijk weinig, welke het bevredigen. Aanwijzen, wat het katholiek gevoel niet stoot, is reeds een zeer voorname taak der nieuwe vereeniging. Zij behoeft nog niet iets nieuws te leveren, als zij den weg maar wijst in het bestaande, verricht zij reeds een zeer verdienstelijk werk. Vooral in dezen tijd, nu er onmisbaar onder het jongere geslacht een trek naar Friesche lectuur bestaat. De beweging voor de beoefening der Friesche taal bestaat, ontkenning doet haar niet verdwijnen. Er wordt meer in het Friesch gelezen en geschreven, dan men meent. Wordt er geen leiding gegeven, dan is het gevaar allerminst denkbeeldig, dat ook de Katholieken, die evengoed als alle Friezen liefde voelen voor hun taal, de producten van de Friesche letterkunde nemen zonder te vragen, of zij schadelijk zijn. De nieuwe vereeniging erkent de noodzakelijkheid der voorlichting en het ligt in haar bedoeling, de nog in den handel aanwezige producten der Friesche letterkunde aan een onderzoek te onderwerpen en den Katholieken een gids te zijn in de keuze van hetgeen zij willen lezen en spelen.
Er is echter meer.
Ik zeide, dat er betrekkelijk weinig Friesche lectuur is, welke het Katholieke hart bevredigt. Een ieder begrijpt, dat, als wij ons tot het streng neutrale moeten beperken, er eigenlijk toch geen ziel, geen leven inzit. Het is alles even laf en mat. Neen, als wij Friesch zullen lezen en spelen, willen wij naast dat neutrale ook dingen, ons uit het hart gegrepen, ons uit de ziel gesneden. Wij willen zingen van hetgeen ons dierbaar is en heilig en wij malen er niet om, of anderen van die dingen niet houden, ermede lachen, misschien spotten. Het doet ons hart goed, in het Friesch iets te lezen van bruidjes in een Sacramentsprocessie, van Maria, van onze Friesche Heiligen. Wij kunnen dat reeds in dit eerste Friesche boekje, door de vereeniging uitgegeven[2]. Wij willen in het Friesch ook wel eens een verhaal lezen, dat aan onzen Roomschen gedachtengang beantwoordt, voordrachten hooren, welke een Roomschen geest ademen.
Als alle dingen God verheerlijken en aan zijn dienst zijn onderworpen, als de ‘stomme’ dieren alle op hun wijs den Schepper loven, alle volkeren der aarde in hun taal Gods glorie zingen, zou dan de Fries, de trouwe Fries, die van den Vader in den Hemel meer houden wil, dan iemand anders, zou hij zijn God niet mogen loven in zijn eigen taal, zijn katholieke gevoelens niet vertolken mogen in woorden op de moederschoot geleerd? Als zijn hart het hem toe dringt, moet hem de gelegenheid niet worden onthouden, het te doen.
Hier kom ik op gevaarlijk terrein. Men ziet reeds het schrikbeeld der verdeeldheid. Och neen. Men behoeft het volk zijn taal niet op te dringen. Het zou verkeerd zijn, die taal te gebruiken, waarvoor het volk die niet behoeft, die zelfs niet wenscht. Wij behoeven geen Friesch Onze Vader of Weesgegroet of Ik geloof in God den Vader. Ook zonder dat vindt ons hart zijn weg tot Onzen Lieven Heer. In Italië, een land, dat zijn taal boven alles lief heeft, hoorde ik nooit een Italiaansche Onze Vader of Weesgegroet, men bidt die in het Latijn. En niemand zal beweren, dat men in dat land van poëzie en innigheid zijn hart niet uit zou storten, geen godvruchtig Rozenkransgebed zou kennen.
Spreek ik dan degenen tegen, die een Friesch gebedenboek verlangen en daarvoor ijveren? Allerminst. Heel gaarne zie ik zulk een boek verschijnen. Waarom? Omdat ik overtuigd ben, dat er zullen zijn, die gaarne die mooie eenvoudige gebeden zullen bidden en die gebeden veel inniger zullen vinden dan de soortgelijke Nederlandsche. Zijn er in ons land niet velen, die vinden, dat de Duitschers te Kevelaar, de Franschen te Lourdes in hun taal veel inniger, veel hartelijker bidden dan wij in ons koude Nederlandsch, gelijk zij zeggen. Ziet men niet velen die gebeden overnemen en zich met godsvrucht bedienen van een Duitsch, van een Fransch kerkboek? Waarom niet? Het bevredigt hun godsvrucht, verlevendigt die zelfs. Maar zoo zullen er ook velen zijn, die een Friesch kerkboek heerlijk vinden, als zij het eens gezien hebben. Daarmede kan zeer goed samengaan, dat anderen er niets voor voelen. Als er zijn, en zij zijn er, die hun godsvrucht meer voldaan gevoelen met in het Friesch te bidden, dan is de uitgave van een Friesch kerkboek gerechtvaardigd. Tegen zulke bevrediging der godsvrucht zal geen godgeleerde bezwaar hebben. Dit blijft echter iets particuliers. Niemand denkt er aan, zulke dingen ook anderen op te dringen. Ik ben er zeker van, dat het Bestuur zoomin als de leden der nieuwe vereeniging wenschen zouden, dat er in de Roomsche kerken in het Friesch zou worden gebeden en gezongen, tenzij bij uitzondering misschien, in een bijeenkomst voor hen alleen.
De beoefening der Friesche taal is een voldoening des harten, maar moet juist als zoodanig vrij blijven van allen dwang en drang. Maar wie het Friesch beoefenen wil, moet van den anderen kant ook vrijheid daartoe vinden. Wij moeten allen samenwerken, opdat die gerechtvaardigde zucht naar beoefening van de moedertaal geen bevrediging vindt in verkeerde richting, wij moeten haar allen samen leiden in de eenig goede richting, de verheerlijking van God.
Dat is het doel der nieuwe vereeniging.
Mogen velen daarin vinden een voldoening voor hun eigen hart en tot haar toetreden om ook anderen de bevrediging te schenken, welke zij zonder samenwerking van velen nooit kunnen vinden.
Make men althans kennis met den nieuwen Bond door bij den heer H.D. Flapper te Leeuwarden (Spanjaardlaan 105) het eerste boekje aan te vragen.
Oss.
Dr. Titus Brandsma, O.Carm.
- Published in: Ons Noorden, 24 October 1917, p. 1 [NCI OP 29.2]. ↑
- Referring to the periodical For Roomsk Fryslân. ↑
© Nederlandse Provincie Karmelieten
Published: Titus Brandsma Instituut 2023