1924
Article
De strijd om de meisjes
Ge moogt er wel even om lachen, dat een Pater zich gaat mengen in den strijd om de meisjes, maar toch ook maar even.
De zaak, waarover het gaat, is te ernstig.
Nijmegen groeit, men zou kunnen zeggen, dat Nijmegen al groot is geworden.
Het is een stad, die van een groote stad het mooie in niet te versmaden mate bezit, maar ook niet vrij is van de gebreken, welke zoo’n stad plegen aan te kleven.
Een van die gebreken is de strijd om de meisjes.
Daarmede bedoel ik nu niet, dat er jongens zijn, die een meisje zoeken en om haar tot oneenigheid komen of tot conflicten, neen, daarmee bedoel ik meer in het bijzonder dat er èn stelselmatig op de verleiding van meisjes wordt aangestuurd èn er afgronden zijn, waarin het argelooze of onvoorzichtige meisje gevallen is, voor zij het zich nog volkomen bewust is. M.a.w. zooals in andere groote steden zijn er hier te Nijmegen personen en toestanden, die de meisjes bedreigen, is er een booze persoonlijkheid en onpersoonlijke macht werkzaam om de meisjes te belagen, wordt er zichtbaar en onzichtbaar strijd gevoerd om de meisjes te trekken, van den goeden weg af te voeren en onder allerlei schijn en voorwendsels van geluk haar tijdelijk en eeuwig geluk te verwoesten.
Ik weet wel, dat er zijn, die alle schuld op de meisjes zelve werpen. In de gevaren komen, naar zij meenen, slechts om, wie in haar hart al bedorven zijn, wie de groote stad niet slecht maakt, doch haar verborgen slechtheid doet openbaren. En zij schromen zelfs niet, die meisjes openlijk te beschuldigen op een wijze, dat men het haast niet wagen durft, niet een veroordeelend vonnis uit te spreken.
Ik wil de meisjes in de groote stad, ook de meisjes van Nijmegen niet van alle schuld vrijspreken, maar ik denk in dit verband aan het Evangelie van de overspelige vrouw, over wie de Joden van Jezus ook een veroordeelend vonnis eischten. Maar Jezus schreef in het zand, sommigen meenen het schuldregister der aanklagers en zeide, dat wie zonder schuld was, op haar den eersten steen mocht werpen. Bij de aanklacht van de meisjes in de groote stad zou ik hetzelfde willen doen. Zonder haar te willen vrijpleiten, zou ik willen vragen, of niet de maatschappij schuldiger is dan de meisjes, niet mede-oorzaak, misschien zelfs eerste oorzaak is van dezer val. En als ik hier het woord maatschappij gebruik, dan zijn dat de menschen in die maatschappij, de lezers van deze regels, die wel niet door bewuste kwaadwilligheid, maar wel door schuldige of moeilijk te verontschuldigen nalatigheid een groot aandeel hebben in het kwaad, waarvan hier sprake is.
Tot de bewust kwaadwilligen wil ik hier niet spreken. Die bekeert men niet met een krantenartikel. Ik richt mij tot hen, die het niet slecht meenen, maar zich misschien nauwelijks rekenschap geven van den maatschappelijken plicht, geen andere menschen in gevaar te brengen, wanneer zij in gevaar zijn, hen daarvoor te waarschuwen en te behoeden, als zij er reeds in dreigen om te komen, ze er aan te onttrekken.
Nu kan niet iedereen zich als ridder werpen in den strijd om de hem zelfs onbekende dame.
Maar we leven in een tijd van organisatie en als wel bijna alle goede werken is ook het goede werk van de bescherming der meisjes georganiseerd.
De landelijke R.K. Vereeniging ter Bescherming van Meisjes heeft sinds jaren haar afdeeling ‘Nijmegen’.
Deze afdeeling doet alles wat zij kan – en dat is dank de toewijding der leden veel, buitengewoon veel – maar zij kan niet alles wat zij wil en wat erger is, niet alles wat toch moest.
Velen maken er zich een geheel verkeerde voorstelling van en meenen, dat de Vereeniging op zich zou nemen, gevallen meisjes zoo mogelijk te redden en te helpen. Och, het doel der Vereeniging ligt zooveel hooger.
Niet het kwaad genezen is de eerste aanleg, maar het kwaad voorkomen. Vooral omdat het kwaad geldt, dat eenmaal gesticht, zooveel onherstelbaar nadeel heeft aangericht. Zij wil het kwaad voorkomen op de eerste plaats door de meisjes, die te Nijmegen komen, en dat zijn er elk jaar honderden, in te lichten en ze niet, tenzij zijzelve en de ouders niet anders willen, te laten belanden in diensten en omgeving, waar ze zedelijk ten gronde gaan. Het is onbegrijpelijk, dat vele ouders hun dochtertjes, kinderen haast nog, naar de stad laten gaan, zonder dat ze zich zelfs de moeite geven, ernstig en te bevoegder plaatse navraag te doen naar den aangeboden dienst en herhaaldelijk komt het voor, dat de organisatie, die op alle wisseling van diensten let, de ouders moet waarschuwen voor den dienst, dien hun kinderen hebben aangenomen. Tientallen worden op die wijze voor een verkeerden dienst behoed, tientallen ook nog tijdig aan het gevaar onttrokken.
Uit dien inlichtingendienst, het ligt in den aard der zaak, is een bemiddelingsdienst gegroeid, waarvan zoowel voor dienstaanbiedingen als voor dienstaanvragen ruim gebruik wordt gemaakt, al ware het te wenschen, dat het gebruik nog ruimer was, althans zeker door Katholieke meisjes geen dienstbetrekking werd aangegaan zonder voorafgaande inlichting aan dit Bureau te hebben gevraagd.
Maar niet alle meisjes, die te Nijmegen komen, hebben de bedoeling er een vaste betrekking aan te gaan. Zonder nog te spreken van de meisjes, die door het missen van treinverbindingen gedwongen zijn er eenigen tijd, soms een nacht te blijven en die in het St.-Catharinahuis of het Tehuis der Afdeeling een goedkoop onderdak en ook pension vinden, zijn er telken jare velen, die voor heel korten tijd vaak in de stad vertoeven en uit den aard der zaak in heel wat ongunstiger conditie, in dikwijls veel grooter gevaar verkeeren dan de meisjes in vaste dienstbetrekking. Ik noem bijv. de meisjes, die de enkele vrije dagen, welke zij hebben, te Nijmegen doorbrengen, die haar dienstbetrekking hebben verloren en nog geen nieuwe vonden, die naar Nijmegen komen om een betrekking te zoeken enz. Voor al deze meisjes heeft de afdeeling haar St.-Catharinahuis en haar Tehuis met pension.
Als een allerbelangrijkst onderdeel van de werkzaamheid der Afdeeling noem ik nog het Stationswerk. Hoeveel meisjes heeft het niet voor den eersten greep van haar belagers behoed en behouden. Het meisje, dat op het station alleen staat, weet, dat de vrouw met den geel-witten band om haar arm daar is om te helpen en alle inlichtingen te geven, welke het wenscht. Het wordt het meisje wel gemakkelijk gemaakt, op den goeden weg te blijven.
Maar al die mooie dingen ter bescherming van meisjes kosten veel geld.
En moet het tot eer van Nijmegen gezegd worden, dat tot heden de Afdeeling veel, heel veel hulp ontving; nu zeg ik het openlijk, dat die hulp te kort schiet.
De Afdeeling staat er geldelijk slecht voor.
En dat, nadat zij zooveel goed deed.
En dat, terwijl de strijd onverzwakt voortduurt.
De strijd wordt eer zwaarder dan lichter.
Maar Roomsch Nijmegen geeft den strijd niet op, mag den strijd niet opgeven en zal het ook niet doen.
“Zij zullen haar niet hebben
De schoone meisjesziel”.
Mogen giften, kleine en groote giften, giften van heel Roomsch Nijmegen, het bewijs zijn, dat allen willen meedoen in dien strijd, allen hun penningske daarvoor willen geven en de eer van het succes, dat gelukkig ieder jaar te boeken is, zoowel als het loon voor het goede werk willen deelen met de dames, aan wie hier openlijk een woord van hulde moge worden gebracht voor haar, wel niet altijd prettig, maar wel altijd prachtig apostolaat.
Dr. Titus Brandsma, O.Carm.
Nijmegen
Het adres van de penningmeesteres is: Mej. Th. Bijvoet, Hendrik Hoogerstr. no. 4.
- Published in: De Gelderlander, 15 March 1924, p. 5. ↑
© Nederlandse Provincie Karmelieten
Published: Titus Brandsma Instituut 2023