Hoc enim sentite in vobis quod est in Christo Jesu

Undated

sermon

[1]

Hoc enim sentite in vobis quod est in Christo Jesu:

Tracht toch de gevoelens van het Hart van Jezus te doen leven in uw hart.[2]

Verheugend feit in Nederland, dat steeds meer veelvuldig, ja, dagelijks de H. Communie ontvangen. Ook dezen morgen weer een groote schare aan de Communiebank. Morgen, overmorgen, telkens weer lange rijen geloovigen om de H. Communie te ontvangen. De roepstem van den H. Paus Pius X heeft wel weerklank gevonden in Nederland. Nederland staat daarin vooraan.

Wat een zegeningen heeft dat gebracht! Men schrijft niet zonder grond het buitengewoon groot aantal roepingen tot het kloosterleven, tot het Priesterschap, tot een leven als Missionaris toe aan de H. Communie der kinderen, de veelvuldige H. Communiën der jeugdige personen, die daardoor inniger met O.L.Heer verbonden worden, zich meer tot Hem getrokken gevoelen.

De H. Communie onderpand van eenheid. Op de eerste plaats met Christus. Door Hem met al degenen, die Hem met ons ontvangen.

Unum corpus multi sumus omnes, qui de uno pane et de uno calice participamus.[3]

Door de H. Communie worden we in een hoogere eenheid opgenomen tot leven in een nieuwe eenheid van hoogere orde. “Ik leef, neen, niet ik, Christus Jezus leeft in mij”[4]. Maar als Christus in ons leeft, leeft in al degenen, die Hem ontvangen, hoe innig moeten we dan niet de eenheid met elkander zoeken? Christus zoekt juist door de H. Communie de vereeniging met de menschen, zoo innig als maar mogelijk is. En dat zij een zijn in Hem. Het kan ons niet verwonderen, dat de beroemde bede “Ut omnes unum sint: Dat allen één zijn”[5] door Christus tot Zijn Hemelschen Vader werd opgezonden onmiddellijk na de instelling van het H. Sacrament des Altaars, Hij die bede met zijn Apostelen uitsprak, nadat Hij hun de eerste maal de H. Communie had doen ontvangen.

Hoe kunnen we goed ter H. Communie gaan, als daardoor onze drift naar eenheid niet stijgt? De H. Communie is het groote middel van het Apostolaat der Hereeniging. Zonder H. Communie is dit Apostolaat niet denkbaar, niet vruchtbaar, zonder zin. Met de veelvuldige H. Communie moet het bloeien en groeien. Niet zonder reden is in dit land, waar de veelvuldige H. Communie bloeit, ook het Apostolaat der Hereeniging in zulk een bloeienden, steeds hooger opbloeienden staat. [2]

Maar toch, hoe weinig komt de H. Communie bij velen onder dit opzicht tot haar volle recht?

Wij zijn geneigd, naar anderen te zien, als het er op aankomt fouten en tekortkomingen te ontdekken. Zien we een oogenblik om ons heen naar de H. Communie bij anderen, maar keeren wij dan den blik naar onszelf om te zien, welke haar vrucht is in ons, in ons, die haar zoo dikwijls ontvangen.

De H. Communie in de Oostersche kerken, bij de Afgescheidenen, de Orthodoxen. Deze Kerken hebben geldig gewijde priesters, de H. Mis wordt er met den grootsten eerbied en luister opgedragen. De H. Liturgie is het middelpunt van hun godsdienstig leven. In de concelebratie, in het lezen van maar één H. Mis voor allen komt de gemeenschapsgedachte, de eenheidsgedachte nog sterker naar voren dan in onze eigen kerken. En toch leven zij afgescheiden van de eenheid der Kerk: 160 millioen, die den naam Christen dragen en prijs stellen op dien naam. Zie naar Griekenland, Rusland en de andere Slavische volkeren, in evenveel kerken verdeeld, als zij naties vormen; verder naar Egypte en Abessynië, waar wij de Koptische Kerk ontmoeten, naar Palestina en Syrië, waar de syrische kerk voortleeft; naar Engelsch Indië, waar onder de Jacobieten zulk een drang naar eenheid is opgekomen, dat Bisschoppen met clerus en geloovigen zijn overgegaan naar de Kerk van Rome; enz. Al deze afgescheidenen gaan op geregelde tijden, zij het niet zoo veelvuldig als wij, ter H. Tafel en zoeken de vereeniging met Christus en door Christus met zijn Kerk, met ons, die dienzelfde Christus als onderpand van eenheid ontvangen. Ondanks dit feit van zoo ontzettende beteekenis staan wij onverschillig tegenover hen, zij onverschillig, ja, erger nog, vaak vijandig tegenover ons. En toch wat beoogt Christus in ons door de H. Communie? Waar zijn in ons de gevoelens, die Christus ten opzichte van deze afgescheidenen bezielen?

Zien wij vervolgens om ons heen, in eigen vaderland, naar Duitschland, de Scandinavische Rijken, Engeland, Amerika, Australië. Hoeveel Protestanten van allerlei gezindte dragen daar nog, ver van de Kerk van Rome, vijandig aan Rome, den naam Christen en vieren het Avondmaal ter gedachtenis aan het Zoenoffer des Kruises. Het is een geestelijke Communie te noemen, geen geestelijke sacramenteele, maar toch wel een geestelijke Communie, een daad, waarin die millioenen de vereeniging met Christus zoeken en belijden. Hoe gaarne zou Christus Zich aan hen geven. [3]

Christus heeft echter gewild, dat de mensch werd ingeschakeld in zijn verlossingswerk, dat de mensch op het gebed en door de verdiensten van andere menschen deelachtig werd aan de vruchten van het Kruisoffer. Hij stichtte zijn Kerk om door de Kerk zijn genade mee te deelen. Wat begrijpen wij die uitverkiezing slecht! Terwijl we zelf Gods genade deelachtig zijn door het gebed en de goede werken van andere menschen, zoo moest heel ons leven er op gericht zijn, door ons gebed en onze goede werken andere menschen aan de vruchten der Verlossing deelachtig te maken. Vooral als wij de H. Communie ontvangen, moest die gedachte bij ons leven, moesten wij met Christus een heilig verbond aangaan, dat wij zijn Rijk zullen uitbreiden over al degenen, die Hij zoekt, vooral wel over degenen, die ook Hem zoeken.

Verwijten wij den afgescheidenen niets, maar steken wij de hand in eigen boezem. Hadden wij meer voor hen gebeden en geofferd, Gods genade zou ook in hen vruchtbaar zijn geweest. Roepen wij de hulp in van de Heiligen in den Hemel en verbinden wij ons met de rechtgeloovigen op aarde om allen samen den dauw van Gods genade te doen nederdalen over die duizenden, neen, millioenen zielen, die als knoppen in het zonlicht staan, maar de kracht missen open te breken om het volle zonlicht in te drinken en te bloeien in volle pracht.

In de Communie vooral moeten we ons vereenigen met het Offer van Christus en al onze moeilijkheden voor dit doel aan God opdragen. Hoe kunnen we Apostel zijn, als we niet tevens den moed, d.w.z. de liefde hebben om martelaar te wezen, onze moeilijkheden met een blij en edelmoedig hart aan God op te dragen voor het heil der zielen.

Het feit van het afgescheiden leven van zooveel millioenen staat voor ons als een stil, maar schrijnend verwijt, dat wij niet beantwoorden aan de roepstem van God in het H. Tabernakel waar Hij ons uitnoodigt aan te zitten aan zijn bruiloftsmaal, doch slechts om er ook anderen aan te doen aanzitten. Ut omnes unum sint. Daarvoor geeft Hij Zich ten spijs, niet voor ons alleen. Wij zijn veel te klein en te benepen, te eigenzuchtig en zonder begrip voor de allen omvattende liefde van den Heer. Stellen we ons daarbij bijzonder onder de schutse van de Middelares van alle genaden, de Moeder van Altijddurenden Bijstand, de Patrones van het Apostolaat der Hereeniging, Maria.

Wij sluiten met het mooie gebed uit de Grieksche liturgie van Orthodoxen en Geunieerden bij het opheffen van den kelk des Heils tegelijk met de H.H. Gedaanten van brood gedurende de H. Mis: [4]

“Gelijk dit brood eerst in korenaren was verdeeld, die stonden op verschillende plaatsen, en gelijk deze zijn verzameld om er een enkel brood van te maken, een enkel Lichaam van Christus, zoo moge uw kerk, o Heer, van de vier hoeken der aarde bijeenverzameld worden om de zielen in volmaakte eenheid te geleiden naar het Rijk der Hemelen”.

Of willen we een gebed uit onze eigen Nederlandsche letterkunde, zingen en bidden we dan met Vader Vondel in zijn Heerlyckheit der Kercke:

Verzamel uw verstroide uit Oost en West by een

Opdat ze, in ééne koy vergadert, zich gewennen

Eén herder, en zijn stem te hooren en te kennen.”

 


  1. Typescript (NCI OP 89.7), 4 pages. With a pencil Biblical references are added, but probably these references are not made by Titus Brandsma himself. Therefore we place these references in footnotes.
  2. ‘(Philipp. II, 5)’.
  3. ‘1 Cor. X, 17’.
  4. ‘Gal. II, 20’.
  5. ‘Joh. XVII, 21’.

 

© Nederlandse Provincie Karmelieten

Published: Titus Brandsma Instituut 2023