Aan den Senaat – 30-10-1940

1940

Letter

30 October 1940

Aan den Senaat der R.K. Universiteit te Nijmegen.

[1]

Het schrijven van Curatoren d.d. 5 April 1940, nr 02532, in zake de studie[2] der philosophie, dat op de agenda van de Senaatsvergadering van Vrijdag 8 November a.s. geplaatst is, heeft ondergeteekenden[3] aanleiding gegeven tot een bespreking over het onderhavige onderwerp, waarbij zij zelf als eerstbetrokkenen zijn te beschouwen. Zij veroorloven zich, de uitkomsten van deze bespreking aan den Senaat voor te leggen, in de hoop daarmede de behandeling van de kwestie in de komende Senaatsvergadering te vergemakkelijken.

  1. Ondergeteekenden zijn eenstemmig van meening, dat het geen aanbeveling verdient, het volgen van een philosophischen cursus aan onze Universiteit verplichtend te stellen. Zulk een verplichting zou als een aanzienlijke verzwaring van de academische studie te Nijmegen worden aangevoeld, en de studenten ervan afschrikken, hier hun studie te beginnen, zoolang deze aan andere Nederlandsche Universiteiten zonder verplichte philosophische opleiding kan worden volbracht. Een zoo ingrijpende afwijking van de Nederlandsche universitaire gebruiken zou onze Universiteit eerder tot nadeel dan tot voordeel strekken. Men moge het ontbreken van een wijsgeerige propaedeuse in ons Hooger Onderwijs betreuren, maar men zal rekening moeten houden met den feitelijken stand van zaken, zooals die door de H.O.-wet van 1876 is geschapen. In dit verband kan worden gewezen op een bijeenkomst, op 29 en 30 December 1931 te Amsterdam gehouden, waar door vertegenwoordigers van alle Nederlandsche Universiteiten de kwestie van de wijsgeerige opleiding is besproken, en waar eveneens de conclusie is aanvaard, dat een verplichte wijsgeerige propaedeuse ongewenscht is te achten. Zie: De wijsbegeerte in haar verhouding tot ons Hooger Onderwijs, door Ph. Kohnstamm, H.J. Jordan, R. Casimir, B.J.H. Ovink, L. Polak, J. Clay, H.W. v.d. Vaart Smit en F. Sassen, Haarlem, Bohm, 1933.)
  2. Vervolgens meenen ondergeteekenden erop te mogen wijzen, dat aan onze Universiteit niet enkel rechtsphilosophie wordt gedoceerd (verplicht voor juristen), zooals in het schrijven van Curatoren vermeld wordt, maar ook: inleiding tot de wijsbegeerte (eveneens verplicht voor juristen), wijsbegeerte der geschiedenis (verplicht voor historici), godsdienstwijsbegeerte, geschiedenis der wijsbegeerte (die der Grieken en Romeinen verplicht voor classici), en dat de studie der psychologie, waarvoor, zooals den Senaat bekend is, aan onze Universiteit groote belangstelling bestaat, hier in den regel wordt begonnen met het canditaats examen wijsbegeerte volgens de normen van par. 44, sub 1 van het Academisch Statuut. [2]
  3. Ondergeteekenden mogen voorts in herinnering brengen, dat sedert 1932 aan onze Universiteit een geregelde philosophische cursus wordt gegeven, die zoo is ingericht, dat een ieder binnen eenige jaren de hoofdzaken van de philosophie in haar verschillende onderdeelen kan volgen. In het kader van dezen cursus worden de volgende college’s gegeven (zie Gids 1940-41, blz. 52):

    Dinsdag 5-6       Sassen, om het jaar wijsbegeerige zielkunde en ethiek
    Woensdag 5-6   Hoogveld, om het jaar logica en kenleer
    Donderdag 5-6  Brandsma – (Tummers), om het jaar algemeene metaphysica en natuurphilosophie
    Vrijdag 3-4         Bellon, om het jaar natuurlijke Godsleer en godsdienstwijsbegeerte.

    De deelname aan dezen cursus, waarvoor vrije uren zijn uitgekozen, is bevredigend te noemen. Sommige van bovengenoemde collega’s worden geregeld door 60-80 studenten bezocht.

  4. Het komt intusschen ondergeteekenden voor, dat de deelname aan dezen cursus nog aanzienlijk zou kunnen worden verbeterd, wanneer de hoogleeraren van de verschillende faculteiten en hare afdeelingen aan het begin van ieder studiejaar hun studenten daarop zouden willen wijzen en het regelmatig bezoeken van de philosophische college’s zouden willen aanbevelen. Het bestaan van den philosophischen cursus blijkt nog steeds aan vele studenten onbekend te zijn; de Gids wordt niet ingezien, en vaak wordt maar al te gemakkelijk gemeend, dat de philosophische college’s voor ‘anderen’ bestemd zijn. Aan een aanbeveling, als boven bedoeld, hechten ondergeteekenden dan ook groote waarde.
  5. Meer in het bijzonder zouden ondergeteekenden het gewenscht achten, dat aan historici en moderne litteratoren het kiezen van de geschiedenis der wijsbegeerte als bijvak bij het doctoraal examen zou worden aanbevolen. Kennis van de geschiedenis der wijsbegeerte zal aan de historici het verstaan van den geestelijken achtergrond van het historische gebeuren vergemakkelijken, en bij de moderne litteratoren het begrip van de letterkunde der verschillende landen bevorderen.
  6. Een verdere wensch van de ondergeteekenden is deze, dat aan meer begaafde studenten, met name onder juristen, het voorbereiden van een doctoraal examen wijsbegeerte naast hun andere studie zou worden aangeraden. Bij een goed opgezette studieregeling zou het afleggen van zulk een doctoraal examen niet veel extra-tijd vergen. [3]
  7. Naar aanleiding van den passus in het schrijven van Curatoren, waar op de Kath. Universiteit te Leuven wordt gewezen, kunnen ondergeteekenden mededeelen, dat daar krachtens de Belgische wet een verplichte philosophische propaedeuse voor studenten van alle faculteiten bestaat, welke echter naar gelang der faculteit zich over verschillende onderdeelen der wijsbegeerte uitstrekt. Daarnaast bestaat te Leuven een philosophisch-apologetische cursus voor hoorders van alle faculteiten, welke in één wekelijksch college gedurende één jaar wordt gegeven. Het volgen van het Leuvensche voorbeeld lijkt ondergeteekenden niet gewenscht.

 


  1. Typescript (NCI OP121.6), 3 pages.
  2. With a pencil, ‘studies’ is corrected to ‘studie’.
  3. The typescript in the archives of the NCI is not undersigned.

 

© Nederlandse Provincie Karmelieten

Published: Titus Brandsma Instituut 2024