In lumine tuo videbimus lumen

1936

Sermon (Catholic University Nijmegen)

 

In lumine tuo videbimus lumen

Om licht te zien, Heer, hebben wij Uw licht van node. In uw licht zien wij licht.

[1]

Eccellenza Illustrissima e Reverendissima.

Con gioia grandissima abbiamo ricevuto La Sua Eccellenza Illma e Revma tra di noi nel Giorno Natale della nostra Università. Per quale motivo? Perchè uniti alla Sua Eccellenza siamo piu strettamente uniti col centro della santa Chiesa, il Sommo Pontefice Pio Papa XI. Assistiamo alla sua Messa pontificale e preghiamo la Sua Eccellenza, che sia per noi un atto d’adorazione di Dio opposto alla negazione di tanti ed una preghiera solenne che Dio ci dia il suo ajuto a studiare in tal modo che possiamo defendere I suoi diritti.

Hooggeachte Collega’s, Feestvierende Studenten,

Het is een donkere tijd. Verwarring niet alleen is er in de hoogste mate, zodat velen niet weten meer, waarheen, maar er werken geesten van duisternis, die nacht brengen over de wereld, sombere wolken jagen over het leven der mensen. Is er ooit een tijd geweest, waarin zich de wereld zo bruut stelde tegenover God? Heeft men ooit radicaler het begrip van Christelijk leven, van Christelijke deugden en zeden aangetast? En dat niet door zinnelijke hartstocht gedreven, door blinde domheid geleid, maar onder het mom van beschaving en vernieuwing der menselijke cultuur, ter inluiding van een nieuw en glorieuzer tijdperk harer geschiedenis, op grond van theoretische beschouwingen weloverwogen, welberedeneerd, voorgedragen als een stelsel van de uiteindelijk bereikte volmaaktheid in overeenstemming met de menselijke natuur.

Daar staat de Kerk, daar staat de Christelijke gemeenschap. Getart en uitgedaagd. Als het leger van de Joden onder Saul getart en uitgedaagd door Goliath met zijn Philistijnen. Het Christenvolk staat met schrik en ontsteltenis geslagen van de godslasteringen, welke worden uitgebraakt en het ziet uit naar leiders of zij in staat zijn, het te helpen. Het ziet uit naar mannen en vrouwen, die de strijd durven en zullen kunnen aanbinden tegen die overmoed. Het ziet uit naar ons, naar de Katholieke Universiteit. Zwaar is onze verantwoordelijkheid. Men heeft er zich zo veel van voorgesteld. Paus en Bisschoppen, leidende leken hebben haar aan het volk gevraagd, opdat zij een burcht van eigen [84] cultuur zou wezen, een waarborg, dat de Katholieke beginselen zouden blijven gehandhaafd. In de ure des gevaars ziet het volk, dat zich in het heiligste bedreigd ziet, dat begrijpt, dat het er in de huidige maatschappij om gaat deze voor de Christelijke wereldbeschouwing te bewaren of te verliezen, op naar de tempel der wetenschap, of zij, de vertegenwoordigers der Katholieke wetenschap, de door God en het volk geroepen dragers van de hoogste menselijke kennis op Katholieke grondslag in staat zal zijn een dam op te werpen tegen de golven van ongeloof en goddeloosheid, die de wereld dreigen te verzwelgen. Is onze leer, is ons leven levend en sprankelend genoeg om invloed uit te oefenen, sterk genoeg om de funeste invloeden, welke werkzaam zijn, te neutraliseren niet alleen, maar de wereld in een haar tegengestelde richting te dringen.

Enerzijds voelen wij ons geprikkeld, neen sterker, gedrongen en opgeroepen om tegenover de kreet van het ongeloof onze Godserkenning te belijden en Hem als aan den Heer der wetenschap, den God der waarheid eer en hulde te brengen. Wij voelen het als een zware verplichting tegenover de smaad God aangedaan, Hem de hulde der wetenschap, der hoogste wetenschap te brengen. Wij begrijpen, dat wij niet slechts door onze Theologische Faculteit, door de onmiddellijke beschouwing van God en het Goddelijke tot Godsgetuigenis zijn geroepen, maar dat onze taak veel verder grijpt en wij op alle gebied van wetenschap moeten trachten, dienaren der waarheid te zijn, de waarheid, waarvan God de eerste en diepste bron is, hoog te houden. Wij begrijpen, dat wij de problemen van de dag hebben te bestuderen in het licht des Geloofs, opdat daarin het licht der Openbaring, ons gegeven, steeds verder zijn stralen uitwerpe over de wereld en zijn zegenrijke werking in de donkere maatschappij vervulle. Als wij geen leiding meer geven, van wie men ze op de allereerste plaats verwacht, als wij Hoogleraren zowel als studenten verwaarlozen, de vraagstukken van de dag in Gods licht te zien en een oplossing er van in overeenstemming met het licht der Openbaring te beproeven, van wie mag men die dan wel verwachten’? Als wij niet belijden en getuigen, wie dan?

Wij studeren en wij beschouwen het als een uitverkiezing, dat wij in de gelukkige omstandigheid verkeren, onze geest te mogen richten op de vragen van de dag, op het verleden als een les voor het heden, dat wij onze geest mogen ontwikkelen, dat wij onze dorst naar kennis mogen lessen, onze weetgierigheid mogen bevredigen, ons mogen voorbereiden tot leidende posities in de maatschappij.

Maar in de huidige constellatie begrijpen wij, dat wij onze studie niet zoo eng en egoïstisch mogen zien, maar haar hebben te beschouwen als leidend tot een sterker getuigenis, als een hulde aan God, als een offer Hem te brengen, als een ereschuld, die wij tegenover God bezitten. En daarom willen wij op deze dag allereerst aan God onze studie van dit jaar aanbieden als een stille hulde van onze geest aan Hem, dien helaas zovelen niet meer kennen of erkennen. Nederig buigen wij het hoofd en heffen met den Hoogwaardigen Celebrans, neen, met Christus, in wiens plaats Hij treedt, en die zichzelven opdraagt aan den Hemelsen Vader de kelk op als een beeld van ons offer. Op de pateen leggen wij onze studie van dit jaar, opdat zij den Vader worde opgedragen en met en in en door Christus worde een offer Gode welgevallig. Orate fratres!

Maar als wij onze studie zien als een daad van Godserkenning, als wij een van Hertling horen zeggen, dat een geleerde, die in zijn leven getuigenis geeft van de waarheid, opweegt tegen boekdelen geschreven apologie, als wij beseffen, wat van onze studie, van onze wetenschap gevraagd wordt opdat zij aan de eisen van de dag beantwoorde en worde een kracht, die de wereld naar God terugbrengt, och, hoe zwak voelen wij ons dan, hoe nietig is ons dan, wat wij in jaren van studie hebben menen te verwerven, hoe schamen wij ons [85] dan voor gedachten van ijdelheid, of wij iets wisten.

Dan begrijpen wij, dat onze liefde tot de waarheid, ons zoeken van de waarheid allereerst hierop gericht moet zijn, dat wij erkennen, hoe weinig wij vermogen en hoe wij op een dag als heden uit het diepst van ons hart God hulp en steun, voorlichting en leiding moeten vragen om van onze studie, van onze wetenschap iets te maken, dat enige betekenis heeft.

Veni Sancte Spiritus et emitte coelitus lucis tuae radium. Veni pater Pauperum. Arm zijn wij en zwak en hulpbehoevend. Met God zijn wij sterk. Mozes’ aanschijn straalde nadat hij met God had verkeerd van een schitterend licht, waarvoor de Joden de blik moesten neerslaan. Zo moest ook onze wetenschap zijn, ingedronken van de Zon der waarheid, stralend van haar onweerstaanbaar licht. God moge het middelpunt zijn, waaruit in welk vak van wetenschap ook, de stralen divergeren in steeds wijder banen, maar zo, dat zij altijd weer tot Hem terugvoeren. Unde eo omnia. Konden wij die machtige synthese aan de wereld geven in deze tijd van hopeloze verwarring.

Maar dan hebben wij er nog meer behoefte aan, ons heden zo innig mogelijk te verenigen met het H. Misoffer in ons midden opgedragen en moeten wij met den Hoogwaardigen Celebrans wel allerdringendst ons tot den Hemelsen Vader wenden door zijn Mensgeworden Zoon om ons te verlichten en te helpen, onze blik te verhelderen, ons te leiden bij ons zoeken naar de waarheid en ons hart rein te houden van al die gevoelens, welke het minder ontvankelijk maken voor de leiding zijner H. Openbaring.

Dan is het H. Misoffer offer en smeekbede tegelijk, een lied van dank en hulde, een zoenoffer voor de miskenning God aangedaan maar ook een dringend gebed, openlijk en plechtig, om licht en hulp en steun.

Bij het betreden van onze Universiteitsbibliotheek staan we telkens weer voor het beeld van de Moeder Gods, de Zetel der Wijsheid. Met haar in gebed verenigd ontvingen de Apostelen eens den H. Geest. Wij zijn hier ook unanimiter in oratione om den Geest Gods over onze studie van dit jaar af te smeken, om Gods licht en vuur over dit Universiteitsjaar af te roepen. Laten ook wij het doen cum Maria Matre Jesu. Zij, die de wereld het Licht der wereld geven mocht, zal ons die er haar om vragen, de zegeningen van dit Licht niet onthouden, maar ze voor ons als de smekende Almacht van den Almachtigen God verkrijgen.

Mogen we dan in zijn licht het licht zien, dat wij zoeken en dat de wereld van ons vraagt.

 


  1. Sermon on 17 October 1936 (for the celebration of the dies natalis of the university) in the church of St Augustin and Our Lady of Mount Carmel, Nijmegen. See: Nieuwe Haarlemsche Courant 18 October 1936. Published in: Jaarboek voor de St. Radboudstichting 1937, Nijmegen 1937, 83-85. The opening is in Italian because of the presence of the internuncio, Mgr. P. Giobbe.

 

© Nederlandse Provincie Karmelieten

Published: Titus Brandsma Instituut 2024