Het Gymnasium der Paters Carmelieten te Zenderen

1915

An article in two parts

 

Het Gymnasium der Paters Carmelieten te Zenderen (1890-1915)

Door P. Dr. Titus Brandsma, Ord. Carm. Oss.[1]

Blijde herdenkt de Orde van Carmel dit jaar behalve het vijf-en-twintig-jarig bestaan van het klooster te Oss, waarover wij in de laatste aflevering van den vorigen jaargang schreven, ook het zilveren feest van het Gymnasium te Zenderen bij Borne.

De Orde van Carmel herleeft en gaat opnieuw een tijdperk van bloei en vruchtbaar leven tegemoet. Uit den ouden stam, ook hier in Nederland door de wetten van ongeloof en revolutie haast bij den wortel afgekapt, rijzen nieuwe loten omhoog, getuigend van de levenskracht, welke nog steeds schuilt in den eeuwen-ouden tronk, die diepe wortelen schoot in den rijken bodem der Katholieke Kerk, ook in Nederland. Maar nu het nieuwe leven weder uitbot, nu de jonge spruiten allengs groeien tot takken, nu uit de knoppen de bloesem zijn kelkjes heeft opengevouwen en daaronder reeds de vrucht zich zet, nu zien wij de takken “noit veraert van hunnen ouden struick”[2], , nu zien wij, dat de oude boom weder even heerlijke vruchten belooft, als hij eeuwen droeg. Reeds zien wij den ouden roem herleven, weer schitteren den luister van den Carmel in zijn tweevoudige openbaring: gebed en studie.

Leeft de geest van gebed vooral binnen de stille kloostermuren, de geest van studie tracht ook buiten die sfeer te werken door anderen te onderrichten.

De Carmel van Nederland handhaaft door zijn onderwijs de erfenis zijner vaderen. Naast hun schoone inrichting van Hooger Onderwijs ter opleiding tot het Priesterschap in de Orde zelve openen de Carmelieten weldra te Oss een Hoogere Burgerschool. En thans vieren zij het zilveren feest van hun Gymnasium te Zenderen. In deze kloosterscholen zien wij de scholen herrezen, welke in vervlogen eeuwen de Orde zoovele bezat, ook in onze streken. In zijn studie over de Ontwikkeling van het Hooger Onderwijs in de Middeleeuwen wijst Dr. M. Schoengen er met nadruk op, dat in deze gewesten de Carmelieten “zich onschatbare verdiensten hebben verworven voor het middeleeuwsch gymna- [22] siaal onderwijs…..door het bestuur van talrijke stadsscholen op zich te nemen.” Ook P. Harzheim, S.J. wijst in zijn Bibliotheca Coloniensis op de buitengewone verdiensten der Carmelieten voor het onderwijs in deze streken. Voor ons land noemen wij slechts de Latijnsche School reeds in de veertiende eeuw verbonden aan het eerste huis der Orde in Nederland, het Carmelietenklooster te Haarlem. Door de Hervorming gingen helaas alle kloosters in deze streken verloren en daarmede ook de daaraan verbonden inrichtingen van onderwijs. Maar nauwelijks had de Orde na dien tijd van vervolging weder vasten voet in Nederland op het vrije gebied der Graven van Boxmeer, of een bloeiende onderwijsinrichting verrees al spoedig naast het eerste klooster. Gaarne halen wij hier aan, wat P. Albers, S.J. in 1902 schreef ter gelegenheid van het tweehonderd-en-vijftigjarig bestaan van dit klooster. “Mag het klooster van Boxmeer”, zoo schrijft hij, “roemen op den zielenijver en de zielzorg, door de bewoners gedurende twee en een halve eeuw beoefend, op mannen van uitgebreide geleerdheid en vermaard kunsttalent, ook in het onderwijs heeft het zijn lauweren verdiend.”

Maar het Gymnasium van Boxmeer trotseerde evenmin de stormen, welke er in den loop der eeuwen over kwamen. Toen tengevolge der tyran- [23] nieke decreten van Napoleon en Koning Willem I de kloostergemeente van Boxmeer langzaam uitstierf, waren in 1820 de weinige overlevende Paters gedwongen, het Gymnasium over te geven in handen van vreemden. In 1880 werd het geheel opgeheven.

Intusschen begon de Orde te herleven. De vervolgingsdecreten waren in 1840 ingetrokken en reeds in 1855 mocht het klooster van Boxmeer een tweede klooster openen te Zenderen bij Borne in het katholieke Twente. Gestadig klom het aantal priesters. In 1879 was dit aantal zoo groot, dat zij een eigen Ordesprovincie konden vormen, welke in 1890 in Nederland haar derde klooster stichtte te Oss. Er zou echter iets aan de Provincie ontbreken, indien zij ook op onderwijsgebied niet aan hare traditiën getrouw bleef.

Was het Gymnasium te Boxmeer opgeheven, toch moest aan een der kloosters der Provincie een school verbonden zijn. Zenderen was hiervoor wel de meest geschikte plaats. Het groote Aartsbisdom Utrecht had behalve zijn Seminarie geen enkel Katholiek Gymnasium. Geen streek vroeg dringender voorziening in de behoefte aan zulk een school dan het katholieke Twente. Dat de Paters Carmelieten van Zenderen ook tot het onderwijs hun werkzaamheid uitstrekten, werd dan ook door geestelijken en leeken op hoogen prijs [24] gesteld. Herhaaldelijk gaf Z.D.H. de Aartsbisschop van Utrecht blijken van zijn hooge waardeering voor het Gymnasium. De groote afgevaardigde van Almelo, Dr. Schaepman waardeerde het tenzeerste, dat juist in zijn district dit R.K. Gymnasium was opgericht en hij door zijn mandaat geroepen was het te vertegenwoordigen en te steunen. Nooit deed het Gymnasium te vergeefs een beroep op den Doctor en nog leeft in het Gymnasium de herinnering voort aan de bezoeken, bij prijsuitdeeling of andere gelegenheden door Dr. Schaepman er gebracht. Ook de Pastoors van Twente begroetten het Gymnasium met vreugde en onthielden het in de loop der jaren allerminst hun steun. En dat, mede door den steun en de waardeering van de zijde der geestelijkheid, de Katholieken van Twente in het bijzonder, doch ook van de andere gedeelten des lands het Gymnasium hoogschatten, bewijst wel het feit, dat het de meeste jaren geheel bezet was en zelfs wegens plaatsgebrek herhaaldelijk leerlingen moesten worden afgewezen.

Het was geen Gymnasium in grooten stijl, dat de Paters Carmelieten te Zenderen begonnen, het was een school, welke groeide met de behoefte, aan welke zij trachtte te voldoen. Het was geen school uitsluitend voor jongelingen, die priester wilden worden; zoo goed het ging, trachtte men te voorzien in de behoefte, welke er bestond aan een Katholiek Gymnasium in een tijd, toen er nog slechts weinig Katholieke inrichtingen voor gymnasiaal onderwijs waren en de meeste nog uitsluitend studenten opnamen, die zich voorbereidden tot het H. Priesterschap. Het Gymnasium te Zenderen nam ook andere leerlingen op. Was dit verschil in leerlingen misschien eenigszins een nadeel voor het onderwijs, daar het aantal leerlingen te klein was om beide groepen geheel te splitsen, dit nadeel woog niet op tegen het voordeel, hetwelk er in gelegen was, dat in die streken in die dagen een Katholieke inrichting voor gymnasiaal onderwijs bestond. Velen, voor wie elke katholieke gymnasiale opleiding onbereikbaar zou geweest zijn, werd nu een geschikte gelegenheid geboden, om, zij het niet het hoogst bereikbare, toch het noodige gymnasiaal onderwijs te ontvangen.

(Wordt vervolgd)

 


  1. Published in: Carmelrozen, Vol. IV, May 1915, p. 21-24. (‘Van de broeders van O. L. Vrouw van den Berg Carmel’)
  2. Cited from a poem of Joost van den Vondel (1645).

Het Gymnasium der Paters Carmelieten te Zenderen (1890-1915) Slot

Door P. Dr. Titus Brandsma, Ord. Carm. Oss.[1]

Dat ondanks het gemengd karakter der school het aantal roepingen tot het Priesterschap steeds groot was onder de studenten, pleit wel sterk voor een innig-katholieken geest aan de inrichting. In de vijf en twintig jaar, dat het Gymnasium bestaat, heeft het ruim zestig zijner leerlingen de treden des altaars zien bestijgen, terwijl nog een vijf en twintig zich tot de H. Wijdingen voorbereiden.

De wetenschappelijke opleiding voldeed eveneens aan hooge eischen. Ofschoon men volgens de wet geen einddiploma geven kon, bleek men toch in staat de studenten op te leiden tot het staatsexamen, dat toelating geeft tot de universiteit en aldus met het eindexamen van het Gymnasium gelijk staat. Voor verschillende studenten werd op die wijze de toegang tot de universiteit ontsloten. Dit getal is wel niet groot, doch ook hier moet men rekening houden met het karakter der school. Betrekkelijk weinig studenten kwamen met dit doel te Zenderen, slechts een klein getal vroeg er opleiding tot het staatsexamen. Het getal zegt hier dan ook minder dan het feit, dat van het Gymnasium verschillende studenten met gunstig gevolg het staatexamen aflegden. Dit feit toont aan, dat het onderwijs aan de inrichting op zulk een hoogte staat, dat het Gymnasium met eere mag worden genoemd.

Uit hetgeen wij tot nu toe over de strekking en beteekenis van het Gymnasium zeiden, kan men reeds eenigszins afleiden, dat het Gymnasium, gelijk wij het thans kennen, de vrucht is eener geleidelijke ontwikkeling. Reeds lang voordat van de stichting van een Gymnasium sprake was, werd door de Paters, nu aan dezen dan aan genen jongeling, dikwijls zelfs aan verschillende tegelijk, privaat onderricht gegeven. Toen de aanvragen steeds talrijker werden, besloot men eindelijk tot stichting van een door de Regeering officiëel erkende inrich- [46] [47] ting van gymnasiaal onderwijs. Van den datum dezer wettelijke erkenning en de plechtige inwijding door den Hoogw. Pater Provinciaal van de daarvoor gebruikte localiteit des kloosters, 12 Januari 1890, dagteekent het Gymnasium zijn officiëel bestaan. Voor dien datum had het een meer privaat karakter. Waren te voren reeds maatregelen genomen ter regeling van privaat gegeven onderricht, thans na de officiëele oprichting van het Gymnasium werd dit alles ernstiger ter hand genomen en werd de eerst nog private school tot een werkelijk Gymnasium ingericht.

De school werd begonnen in het huis “ten Hulscher”, het landgoed, dat de Paters bij hun komst te Zenderen in 1855 betrokken en dat, hoewel vervallen, nog steeds deel uitmaakt van de kloostergebouwen. Eerst vijf jaar later werd de school overgebracht naar een nieuw gebouw achter het klooster aan den weg naar Hertme. Het was het lagere, rechts gelegen gedeelte van den tegenwoordigen bouw, dat nog steeds trotsch den titel “Gymnasium” in den gevel voert.

In dien eersten tijd was de school een externaat. De studenten waren ofwel leerlingen van Borne, Almelo, Hengelo of andere omliggende plaatsen of woonden bij de ingezetenen van het dorp. Twee jaar, nadat het nieuwe gymnasium was gebouwd, in 1897 richtte men bovendien voor een beperkt aantal studenten zelf een kosthuis in. Deze uitbreiding kon evenwel niet in de behoefte voorzien en in 1899 besloot men, een internaat te bouwen en nog slechts de studenten uit den naasten omtrek als externen toe te laten. Op het terrein, dat vrijgebleven was tusschen het Gymnasium en het voor twee jaar gebouwde kosthuis, werd een nieuwe hoogere vleugel aangebouwd. Het oude kosthuis werd keuken en woning van het dienstpersoneel.

Door deze verbouwing bood het Gymnasium ondanks de opheffing der kosthuizen ruimte tot opneming van ruim zestig studenten. Bleef enkele jaren het aantal leerlingen beneden dit cijfer, de laatste jaren moet men woekeren met de ruimte en het laat zich aanzien, dat men wegens het toenemend aantal studenten en ook om aan de steeds hooger eischen eener onderwijsinrichting te voldoen binnen korten tijd tot uitbreiding der gebouwen zal besluiten. Reeds zijn de plannen daartoe in voorbereiding.

Spraken wij tot nu toe over de inrichting, den bouw, het studieplan en het succes van het Gymnasium, wij moeten ook nog een enkel woord wijden aan iets, dat wij met het studentenleven onafscheidelijk verbonden weten, de gelegenheid tot ontspanning, aan het Gymnasium geboden. Zeker, naast het Gymnasium is een flinke cour, waar zich de studenten tusschen de lessen weten onledig te houden met spelen op kleine schaal; in het Gymnasium is, grenzend aan den cour, een recreatiezaal, waaraan later nog een tooneel werd uitgebouwd voor opvoeringen bij feestelijke gelegenheden, maar een student houdt van de ruimte, van spelen in de open lucht, het Gymnasium moest een speelveld hebben. Eerst werd een terrein gekocht langs den Alme- [48] loschen weg, dat zich uitmuntend daarvoor leende, doch het groote bezwaar had, dat men er te ver van verwijderd woonde. Voor enkele jaren kon men een terrein koopen op het Weleveld in de onmiddellijke nabijheid der school. Alle sport wordt er beoefend, zoodat wij gerust mogen zeggen, dat ook hierin het Gymnasium voldoet aan de eischen, welke niet slechts voor de geestelijke, doch ook voor de stoffelijke ontwikkeling aan een onderwijsinrichting mogen worden gesteld.

Ten slotte nog een enkel woord over leeraren en rectoren.

De voorspoedige ontwikkeling van het Gymnasium bracht mede, dat niet alleen de inrichting, maar ook het aantal leeraren moest worden uitgebreid. Thans zijn aan het Gymnasium veertien leden der Orde verbonden, van wie verschillende met wettelijke bevoegdheid tot het geven openbaar gymnasiaal onderwijs. Een gevoelig verlies leed het pas begonnen Gymnasium, toen slechts enkele maanden na de oprichting de eerste Rector, Dr. Albertus Peulen naar Rome werd geroepen en de pas opgenomen taak aan een ander moest overlaten. Pater Augustinus Breek, die met Pater Lambertus Smeets zijn eerste trouwe helper was, volgde nu als Rector op, doch slechts tot 1892, toen in zijn plaats Pater Paulus Hurkmans tot Rector werd aangesteld. In 1895 nam eindelijk Pater Lambertus Smeets het bestuur der inrichting over, die het nog heden, dus reeds gedurende twintig jaren, voert. Door hem vooral is het Gymasium wat het heden is. Van het begin der stichting tot nu toe heeft hij er al het lief en leed van gedragen, de ontwikkeling er van geleid, in een woord, den bloei van het Gymnasium verzekerd.

Moge het steeds rijker bloeien!

 


  1. Published in: Carmelrozen, Vol. IV, June 1915, p. 45-48. (‘Van de broeders van O. L. Vrouw van den Berg Carmel’)

 

© Nederlandse Provincie Karmelieten

Published: Titus Brandsma Instituut 2019