Acht Beweegredenen tot de H. Communie

1941

Article

 

Acht Beweegredenen tot de H. Communie

[1]

In de Nationale Bibliotheek te Weenen, onder de boeken, welke vroeger tot de eigen boekerij des keizers behoorden en gewoonlijk worden aangeduid als boeken van de Fidei-Commiss-Bibliotheek, wordt onder no. 7942 een oude preek bewaard ‘Van den heylighen Sacramente’. In den aanhef wordt gezegd: “Dit sermoen predicte een notabel doctor van den Caermeliten oerdene te Bruessel, gheheeten Meester Lenaert van der Heyden”.

De aanwijzing is vrij sober, een jaar wordt niet aangegeven, maar de geschiedenis van den Carmel te Brussel, in een keurig handschrift bewaard in het Stadsarchief te Antwerpen, licht ons voldoende over den schrijver van dit sermoen in om de plaats er van in onze geestelijke literatuur te bepalen.

Hij komt in die geschiedenis het eerst voor in het jaar 1458, waarin hij wordt opgegeven als student in de wijsbegeerte in het Brusselsche klooster. Hij zal dus zeer waarschijnlijk het jaar tevoren daar zijn intrede hebben gedaan om na een jaar proeftijd en het afleggen der geloften in genoemd jaar de wijsbegeerte te hebben kunnen beginnen. In 1470 is hij te Brussel lector sententiarum, d.w.z. neemt hij onder de lectoren of professoren van het klooster de laagste plaats in en doceert hij de ‘Sententiën’ om zich zoo voor te bereiden tot de hoogere academische graden. In 1471 is hij dan ook Baccalaureus en reeds na den Regens de eerste lector. Als zoodanig vinden wij hem opnieuw vermeld in 1473. In 1475 is hij Licentiaat in de Godgeleerdheid, maar wordt zijn professoraat onderbroken, omdat hij tot Prior van het klooster is gekozen. In 1483 wordt hij Regens van de Studiën in het Brusselsche huis en is hij doctor en magister in de Godgeleerdheid. In deze waardigheid wordt hij in de volgende jaren telkens weer vermeld tot het rampjaar 1489, waarin niet slechts hij, maar ook de prior, de supprior, de eerste lector, vier andere Paters, drie Diakens, twee andere Fraters en twee broeders het slachtoffer werden van een uitgebroken epidemie. Uitdrukkelijk wordt hij daar een zoon van het Brusselsche klooster genoemd. In de kroniek is een kleine verwarring met betrekking tot de Universiteit, waaraan hij zijn academischen graad van Doctor en Magister in de Godgeleerdheid behaalde. Bij zijn benoeming tot Regens in 1483 wordt hij doctor van Keulen, bij zijn dood in 1489 doctor van Leuven genoemd. Wij meenen, dat de laatste aanwijzing de juiste is, maar kunnen dit op het oogenblik niet met volkomen zekerheid vaststellen. Hoewel er vele doctoren van Keulen in de Nederduitsche Ordesprovincie waren, vooral ook omdat het hoofdklooster der Provincie toen nog Keulen was ging men toch na de oprichting van de Universiteit te Leuven en de stichting van een eigen studiehuis der Orde bij deze Universiteit, sindsdien van de Zuid-Nederlandsche kloosters bij voorkeur naar Leuven. Zijn werkzaamheid als lector te Brussel in den tijd, dat hij zich op de academische graden voorbereidde, maakt het wel zoo goed als zeker, dat hij niet te Keulen, maar te Leuven de doctorale waardigheid verwierf.

Nog valt te vermelden, dat merkwaardige wijze deze Magister wel onder drie namen voorkomt. Behalve Leonardus van der Heyden, zien wij hem Leonardus Divitis en Leonardus de Merica genoemd. Hieruit zouden we willen besluiten, dat hij een dubbelen naam voerde en waarschijnlijk Rijkens van der Heyden heette.

[…][2] menschen, leiden tot de H. Communie of liever onderscheidt hij de menschen, die communiceeren, in acht groepen naar het motief, dat hen daartoe brengt.

In de Goede Week hebben wij op Witten Donderdag de instelling van het H. Sacrament des Altaars en de eerste H. Communie der Apostelen herdacht. Moge deze preek er toe bijdragen, ons met de edelste en schoonste beweegredenen tot de H. Tafel te doen naderen en onszelve op dit punt te herzien, indien sleur of gewoonte ons die uit het oog zou hebben doen verliezen.

Ten eerste gaat men ter H. Tafel “uut puerder minnen Godts”, uit innig verlangen, zich met God te vereenigen, tot Wien wij hier op aarde nooit dichter kunnen naderen dan door de H. Communie te ontvangen. Er is niets grooters, niet[s] hoogers, niet[s] meer waardevol, dan zoo uit zuivere liefde het H. Sacrament, te ontvangen.

Een tweede groep gevoelt in zich ook de liefde tot God, maar weet zich tegelijk getrokken en bekoord tot het kwaad, dat zij vroeger deed. Gods goedheid wil, dat ook deze menschen Hem ontvangen, niet om van de bekoring verlost te worden of die niet meer te gevoelen, maar om daaraan te kunnen wederstaan, want door de kracht van dit H. Sacrament is men in staat, alle bekoringen te overwinnen.

Ten derde zijn er menschen, die zich bewust zijn, aan God veel schuldig te wezen en niet in staat, Hem de voldoening te schenken, waartoe zij zich verplicht gevoelen. Zij gaan ter H. Communie om door dit H. Sacrament den hemelschen Vader te voldoen. Sommigen ook worden van de H. Communie teruggehouden, omdat zij meenen niet voldoende boete te hebben gedaan voor hun zonden of daarover niet innig genoeg berouw te hebben gehad, doch deze vrees moet niemand van de H. Communie afhouden, omdat dit H. Sacrament zulk een groote kracht in zich sluit, dat alwat ontbreekt aan ons berouw of boete door den onuitputtelijken rijkdom van deze bron van alle goed wordt aangevuld.

Een vierde groep ziet de schrijver in die menschen, die vervuld zijn van dankbaarheid jegens de groote goedheid Gods en meenen, den hemelschen Vader geen dank genoeg te kunnen brengen. Het is zeer heilzaam, met deze gesteltenis de H. Communie te ontvangen, want men kan den Vader geen hooger en welgevalliger dankoffer brengen dan de opdracht van een H. Communie.

Ten vijfde zijn er menschen, die in zwaren druk leven of innerlijk of ook uiterlijk. Dit kan zoo zwaar zijn, dat zij er krankzinnig van meenen te worden, bijv. als hun al hun aardsch bezit ontvalt of men hun eer en goeden naam ontneemt. Het is alleszins geoorloofd, in deze gesteltenis de H. Communie te ontvangen, want in pijn en druk, in ziekte en wederwaardigheden is er geen krachtiger medicijn.

Een zesde groep personen zoeken in de H. Communie verlichting van den geest tot heil van hun ziel of ook om andere zielen te helpen en te leiden. Ook deze beweegreden is goed en heilzaam en wettigt een veelvuldige H. Communie, want daardoor ontvangt men inderdaad ware wijsheid en wetenschap.

Een zevende groep is meer getrokken tot liefde tot den naaste in dezen zin, dat zij iets wenschen te doen om andere menschen zalig te maken, de zielen uit het vagevuur te verlossen en het eeuwig geluk deelachtig te maken hetzij in het algemeen hetzij meer een bepaalden persoon. Ook met dit doel mag men ter H. Tafel gaan, want het H. Sacrament houdt in zich de kracht besloten, alle menschen zalig te maken, indien zij slechts de genade, die God geeft, willen ontvangen.

Ten achtste eindelijk zijn er menschen, die een bijzondere godsvrucht hebben voor bepaalde feesten of hoogtijden of ook tot bepaalde Heiligen en deze feesten willen heiligen of deze Heiligen willen eeren door de H. Communie te ontvangen. Ook dit is een goede beweegreden, want daardoor heiligt men inderdaad de kerkelijke feesten op de allerschoonste wijze en doet men een werk, dat den Heiligen in den Hemel wel het meest welgevallig is.

Nadat de schrijver deze acht beweegredenen aldus heeft omschreven, voegt hij er aan toe, dat het onderscheid, dat hij heeft gemaakt, niet insluit, dat wij ons bij het naderen tot de H. Tafel moeten indeelen bij een dezer acht groepen en ons door een dezer acht beweegredenen moeten laten leiden, wij mogen ze vrij alle verbinden of enkele daaruit kiezen, maar zouden wij in ons hart geen enkele dezer acht beweegredenen gevoelen, dan, zegt hij, zou ik niemand raden, ter H. Communie te gaan, m.a.w. het is niet verantwoord, de H. Communie maar te gaan ontvangen zonder ons hart op althans een dezer beweegredenen te richten, omdat wij dan blijk geven, niet den grooten rijkdom en de hooge beteekenis van de H. Communie te beseffen en miskennen, waarom God ons daartoe roept.

 

T. B.

 


  1. Published in: De Gelderlander, 12 April 1941, p. 15 (‘Van Ons Geestelijk Erf’).
  2. At this point, one or more lines are missing in the publication.

 

© Nederlandse Provincie Karmelieten

Published: Titus Brandsma Instituut 2023