Ascese

1933

Encyclopedic entry

 

Ascese

[1]


Ascese (Gr., = oefening), meer in het bijzonder de beoefening van de deugd ter vervolmaking van zichzelven, vandaar het streven naar de volmaaktheid, deugdleven. Dikwijls verbonden met mystiek als twee vormen van geestelijk, op de vereeniging met God gericht leven, waarin bij de ascese de nadruk ligt op de menschelijke werkzaamheid, de oefening of beoefening der deugd, bij de mystiek op de Goddelijke begenadiging. Vooral in de Ned. Scholen is nadruk gelegd op de onderlinge verbinding van beide, als tot elkander geordend en tot elkander voerend. De oefening der deugd moet tot de Goddelijke begenadiging voorbereiden, haar vergezellen en als vrucht haar gevolg zijn, zonder dat daarom de deugdoefening noodzakelijk tot de mystieke begenadiging moet leiden; dit blijft een begenadiging, door God ingestort aan wie Hij wil. In de ascese is een negatief en een positief aspect te onderscheiden, het eerste als bestrijding der ondeugden, het zich ontdoen van gebreken, het sterven aan zichzelven, het tweede als beoefening der deugden, het streven naar de volmaaktheid, het leven in en voor God. In de opeenvolgende eeuwen is nu eens op het eerste dan weer op het tweede de nadruk gelegd, ofschoon steeds begrepen is, dat beide moeten samengaan. → Deugdleven.

Ascese in de opvoeding, → Deugdvorming; → Deugdleven.

Brandsma.

 


  1. Published in: De Katholieke Encyclopaedie, Vol. III. c. 135. The NCI preserves the typescript.

 

© Nederlandse Provincie Karmelieten

Published: Titus Brandsma Instituut 2019