To the Most Reverend Archbishop etc – 23 Sept 1941

Nijmegen, 23 September 1941

Letter to the Most Reverend Archbishop etc.

 

Carmel, Nijmegen, 23 September 1941.[1]
Aan Hunne Hoogwaardige Excellenties
den Aartsbisschop en de Bisschoppen van Nederland.

 

Hoogwaardige Excellenties,

Met betrekking tot de vraag, of het Nederlandsch Verbond van Journalisten moet worden beschouwd als een mantel-organisatie van de Nationaal-Socialistische Beweging, met de strekking, of de Katholieke Journalisten nog verantwoord zijn met lid van dit Verbond te blijven, moge het volgende worden opgemerkt:

  1. Het Nederlandsch Verbond van Journalisten is niet een vrije organisatie, maar een voor de werkzaamheid als journalist verplichte Beroepsstand. De Journalisten zijn door het Journalisten-besluit in dienst gesteld van het Rijk en ondergebracht in een beschermd beroep. Het beroep van Journalist is niet meer vrij, maar beperkt tot degenen, die als zoodanig zijn erkend en op grond van die erkenning ingeschreven worden als lid van het Verbond. Het lidmaatschap van het Verbond is derhalve te beschouwen als een gevolg van de erkenning of toelating als Journalist. Het is niet mogelijk, het lidmaatschap van het Verbond op te zeggen en onafhankelijk daarvan het beroep van Journalist uit te oefenen. Het Nederlandsch Verbond van Journalisten is derhalve een ambtelijke organisatie, de Journalisten bekleeden een openbaar ambt in dienst van het Rijk, zij het in onmiddellijken dienst van de Directies der bladen, aan welke zij verbonden zijn. Het ligt in de bedoeling, de organisatie nog verder uit te bouwen en de Journalisten, naast degenen die werkzaam zijn voor de Film, de Radio, het Tooneel, onder te brengen in een Perskamer met publiekrechtelijke bevoegdheden, ressorteerend onder het Departement van Voorlichting.
  2. In het Verbond van Journalisten zit het leidersbeginsel voor, maar de huidige Voorzitter is persoonlijk niet lid van de N.S.B. alhoewel voldoende vaststaat, dat hij zeer sterk de daarin leidende gedachten [2] huldigt en propageert. Het is voldoende bekend, dat de huidige Secretaris-Generaal van het Departement van Voorlichting, de onlangs ook tot professor benoemde, Dr. T. Goedewaagen lid is van de N.S.B., wat echter niet inhoudt, dat dit lidmaatschap geëischt wordt voor het ambt van Secretaris-Generaal van genoemd Departement, zoodat het minstens tot de mogelijkheden behoort, dat hij eventueel wordt opgevolgd door iemand, die niet tot die partij behoort.
  3. Wat het Verbond betreft, dit heeft tot heden aan de Journalisten in het algemeen geen verplichtingen opgelegd, welke voor Katholieken onaanvaardbaar waren. Wel heeft het echter van de redacties van de periodieke pers dingen geëischt, welke voor dezen als Katholiek niet aanvaardbaar waren en daarom dan ook eensgezind door deze redacties onaanvaardbaar zijn genoemd en verworpen. De papierschaarste is een gereede aanleiding geworden om het meerdendeel het verder voortbestaan te verbieden. De houding van het Verbond in deze zaak raakt echter niet de Journalisten, werkzaam aan de gewone dagbladen. Het is zeker denkbaar, dat ook voor dezen bepalingen komen, welke onaanvaardbaar zijn, maar tot heden is dit niet het geval. Wel zijn nog door het Verbond ‘Zomerkampen’ georganiseerd, welke een duidelijke propaganda voor de N.S.B. zijn geweest, maar de deelname daaraan was niet verplicht. Deze kampen beteekenen een gevaar, maar dwingen niet, uit het Verbond te treden, omdat krachtens het geldende leidersbeginsel, de leden geen mandaat geven aan het Bestuur en niet verantwoordelijk zijn voor hetgeen het Bestuur doet.
  4. In den Raad van Voorlichting zoowel als in de Commissie van Advies die den Secretaris-Generaal en den Voorzitter van het Verbond in perszaken ‘ter zijde staan’, al zit het leidersbeginsel voor, hebben naast verklaarde N.S.B’ers ook leden van andere gezindte en partij, ook Katholieken van goeden naam zitting. Hun invloed moge niet groot zijn, hun lidmaatschap daarvan stempelt het Verbond tot een orgaan, dat als zoodanig buiten de partij staat. De partij heeft er zeker zeer grooten invloed, maar zij heeft niet de uitsluitende leiding.
  5. Er moet met betrekking tot hetgeen aan de Journalisten ter opname in de dagbladen wordt opgedrongen, onderscheid worden gemaakt tusschen hetgeen door de bezettende macht ter verplichte opname wordt gezonden, [3] vervolgens hetgeen door de N.S.B. wordt verstrekt met vrij dwingend verzoek tot plaatsing en hetgeen door het Duitsche Nieuwsbureau wordt gegeven. Soms loopen deze drie dingen samen, maar lang niet altijd.
  6. Het standpunt van de goede katholieke dagbladen is, op te nemen, waartoe zij door de bezettende macht verplicht worden, maar tot een minimum terug te brengen, hetgeen door de N.S.B. wordt verstrekt, beide echter met dit uitdrukkelijke voorbehoud, dat niets wordt opgenomen, wat beleedigend is voor de Kerk, voor den Paus, voor de Bisschoppen van Nederland, H.M. de Koningin en voor de Nederlandsche Regeering te Londen. Met betrekking tot advertenties van de N.S.B. en haar mantel-organisaties geldt als regel, dat deze niet worden opgenomen, met het voorbehoud nochtans, dat zich gevallen kunnen voordoen, waarin opname kan worden toegelaten of onvermijdelijk is. Men wisselt daarover dan van gedachte en handelt naar omstandigheden.
  7. Met inachtneming van dit standpunt meenen verschillende katholieke Directies en Redacties van Dagbladen, dat het beter is, de bladen te blijven uitgeven, al verdienen zij, naar de woorden van het Doorluchtig Episcopaat thans nauwelijks meer den naam van Katholieke Dagbladen en al is de uitoefening van het beroep van Journalist onder de huidige omstandigheden voor elk katholiek Journalist een bron van ergernis, niet slechts voor hemzelven, maar ook voor vele Katholieken en niet alleen nu, maar wellicht nog meer in de toekomst, waarin hem, nadat de druk voorbij is, zeer waarschijnlijk te groote meegaandheid zal verweten worden. Zij meenen, die ergernis nu en in de toekomst te moeten trotseeren, en gronden die meening op de volgende overwegingen:
    1. Door te blijven verschijnen met inachtneming van het boven omschreven standpunt onthouden zij aan de katholieke lezers veel, dat dezen, bij niet verschijnen van hun bladen, in andere bladen zouden lezen.
    2. Naast deze negatieve overweging staat de positieve, dat zij in staat zijn, naast hetgeen hun wordt opgedrongen, ook nog veel te plaatsen, waarmede de band tusschen de katholieken wordt bewaard, nog inlichting en voorlichting gegeven wordt omtrent hetgeen in het katholieke kamp gebeurt, het godsdienstig leven wordt bevorderd.
    3. Tegenover de opmerking, dat zij daardoor aan het opgedrongene van andere zijde meer relief geven en dit aannemelijker doen voorkomen, meenen zij het bijna algemeene standpunt der bevolking te mogen plaatsen, dat in de bladen zeer scherp beide elementen weet te onderschei- [4] den. Om de enkelen, die dit onderscheid niet of niet voldoende maken, meenen zij aan de katholieke gemeenschap het goede, bij doorgaan met publicatie, nog te bieden, niet te mogen onthouden.
    4. Zij meenen verder, dat het groote waarde heeft, bij een eventueele kentering de bedrijven nog op gang te hebben en de banden met de lezer te hebben bewaard.
    5. Niet onbeteekenend moet tenslotte worden geacht, dat het blijven verschijnen van de katholieke dagbladen nog aan honderden het levensonderhoud blijft geven, dat zij tot heden in dat bedrijf wonnen.
  8. Alles samengenomen komt het mij voor, dat de Katholieken zich nog niet moeten terugtrekken van het uitgeven van eigen dagbladen en derhalve ook niet uit het Nederl. Verbond van Journalisten moeten treden. Primair aan den eisch, dat de Katholieken uit het Verbond gaan, is de eisch, dat zij afzien van eigen dagbladen, zooals die heden nog kunnen bestaan. De omstandigheden wettigen m.i. nog niet, dezen laatsten eisch te stellen. Derhalve wettigen zij m.i. dat de Katholieken nog lid blijven van het Nederlandsch Verbond van Journalisten. Dat velen onder hen met de edelste bedoelingen ondanks veler miskenning nu en wellicht nog meer in de toekomst, op hun post blijven, verdient m.i. hooge waardeering en zoo mogelijk, aanmoediging en steun.

Vertrouwend hiermede het door de katholieke Journalisten ingenomen en m.i. in te nemen standpunt zoo duidelijk mogelijk te hebben omschreven met betuiging van eerbied en gehoorzaamheid,

Van Uwe Hoogwaardige Excellenties de dw. dr. in Xto[2]

p. Titus Brandsma O.Carm. Geestelijk Adviseur van de R.K. Journalistenvereeniging.

 


  1. Typescript of a letter to the Dutch bishops, in which Titus advises them about Catholic journalism, 4 pages.
  2. ‘dw. dr. in Xto’ is the abbreviation for ‘De dienstwaardige dienaar in Christus’.

 

© Nederlandse Provincie Karmelieten.

Published: Titus Brandsma Instituut 2019 – revised version 2020