De bekeering van Ratisbonne

1915

Article

De bekeering van Ratisbonne

Door T. B.[1]

Het was de 25ste Januari 1842 te Rome. De heer de Bussière ging naar de kerk van Sant Andrea delle Fratte om voor den volgenden dag de begrafenis te regelen van den heer de la Ferronnays, toen hij onverwachts een jongenheer ontmoette, zoon van een zeer rijke Joodsche familie te Straatsburg. Het was Ratisbonne. Hij noodigde hem uit mee te gaan en samen gingen zij naar de kerk. De Bussière liep door naar de sacristie om de bijzonderheden der begrafenis te bespreken. Ratisbonne bleef in de kerk achter, waar zijn vriend na een kwartiertje weder bij hem zou zijn.

Toen de Bussière uit de sacristie terugkwam, zag hij Ratisbonne echter niet, hij dacht, dat het hem verveeld had, zoolang te wachten en dat hij was heengegaan, doch terwijl hij de kerk doorliep, zag hij hem in de kapel van den H. Michaël in diepe gedachten verzonken op zijn knieën liggen. Hierover in de hoogste mate verwonderd, gaat hij naar hem toe, roept hem en raakt hem aan, maar hij ontvangt niet het minste antwoord.

Na eenige oogenblikken van stilzwijgen, neemt de Bussière, die geheel niet begreep, hoe hij het had, Ratisbonne bij den arm en trekt hem zóó stilletjes de kerk uit, terwijl hij hem dringt, toch uit te leggen, waarom hij zich aldus gedraagt. “Wat is God toch goed, welk een weldaad heeft Hij mij bewezen.” antwoordde nu Ratisbonne, terwijl hij in tranen uitbarstte. Nu kende de verwondering van de Bussière geen grenzen meer en hij vroeg zijn jongen vriend, of hij plotseling krankzinnig was geworden.

“Neen”, zeide deze, “dat ben ik niet, maar breng mij bij een priester, want ik moet terstond een priester spreken.”

De Bussière bracht hem bij de Jezuieten, bij Pater de Villefort.

Bij dezen aangekomen, haalde Ratisbonne een medaille van de Onbevlekte Ontvangenis van Maria, welke hij eenige dagen te voren gekregen en bij zich gestoken had, uit den zak, overlaadde deze met eerbiedige kussen, terwijl hij opnieuw in tranen baadde. Toen overwon hij zijn ontroering en riep in verrukking:

“Ik heb haar gezien, ik heb haar gezien!”

“Ik was nauwelijks in de kerk, of ik voelde mij eensklaps door eene hevige ontroering aangegrepen. Ik hief mijn oogen op, geheel het ge- [191] bouw was voor mijne blikken verdwenen, alle licht was om zoo te zeggen in één kapel samengestroomd. Te midden van die schittering boven het altaar is mij de Maagd Maria verschenen, groot en vol luister, majesteit en goedheid, gelijk zij op mijn wonderbare medaille is afgebeeld. Een onweerstaanbare kracht dreef mij naar haar toe. De H. Maagd gaf mij daar met de hand een teeken, dat ik neer moest knielen, en scheen mij toen te zeggen: ’t is goed. Zij sprak niet, maar ik begreep alles.”

Hier zweeg hij, maar zijn kort verhaal schetste op welsprekende wijze, welke onschatbare gunst de H. Maagd hem had geschonken. De Bussière begreep, dat zijn vriend allesbehalve krankzinnig was geworden, gelijk hij bij het zien van zijn verwonderlijk gedrag vreesde, dat hij integendeel de ware wijsheid had verworven. Maria, de schitterende Dageraad van de Zon der Gerechtigheid, had hem in een oogenblik verlicht, hem de waarheid doen kennen en zoo veranderd, dat al zijn vooroordeelen waren verdwenen en hij aan niets meer dacht dan om zich voor altijd te wijden aan den dienst van Onzen Lieven Heer en aan de vereering van Haar, die zich op zoo buitengewone wijze zijn Moeder had getoond.

Niet tevreden met hem zoo te hebben verlicht, verwierf Maria hem ook de genade en den moed, alles op te offeren om den God van Calvarië getrouw te blijven. Zijn bekeering toch bracht groote offers voor hem mede. Toen hij katholiek werd, moest hij afzien van zijn Joodsche verloofde, die hij vurig beminde, en ook van zijn familie, die verbitterd over hetgeen zij een laag verraad noemde, alle banden met hem verbrak. De korte verschijning van de Onbevlekt Ontvangen Maagd was voldoende geweest om hem den moed te geven, om al die smartelijke offers te brengen en de voorschriften, ja, zelfs de raden van het Evangelie te volgen.

Deze bekeering, welke door haar plotseling verloop geleek op die van Paulus op den weg van Damascus, baarde zooveel opzien, dat Paus Gregorius XVI beval, dat men het feit, dat haar veroorzaakt had, aan een kanoniek onderzoek zou onderwerpen en aan de strenge en voorzichtige regelen der Kerk zou toetsen.

Na een allerstrengst onderzoek verklaarde kardinaal Patrizzi 3 Juni 1842 het wonder, door God op de voorbede van de H. Maagd gewrocht bij de bekeering van Alponsus Maria Ratisbonne van het Jodendom tot het Christendom, voor authentiek.

Nog heden herinnert een schilderij in de kerk van den H. Andreas aan deze wonderbare verschijning en bekeering. Maria is er op afgebeeld, gelijk zij daar aan den Joodschen jongeling verscheen.


  1. Published in: Carmelrozen, Vol. IV, Dec. 1915, p. 190-191.

© Nederlandse Provincie Karmelieten

Published: Titus Brandsma Instituut 2021