De Gave der Kleinen

1920

Article

 

De Gave der Kleinen

[1]

Nog slechts enkele dagen scheiden ons van de groote Propagandavergadering, welke Vrijdag a.s. des middags om vier uur in de groote kerk zal worden gehouden voor de oprichting van een monument ter eere van het H. Hart te Oss. Wij willen nu niet meer wijzen op de strekking van deze daad. We mogen veronderstellen, dat allen begrijpen, dat deze openlijke Godsvereering een veredelenden en verheffenden invloed moet hebben op het al te stoffelijk leven der hedendaagsche maatschappij.

Voor heden slechts een enkel woord over het voorbeeld, dat de kinderen geven. Reeds is er den kinderen op gewezen, dat ook van hen een klein offertje wordt verwacht.

En nu verheugt het ons te hooren, dat reeds meer dan één kind aan het sparen is om voor het monument een steentje aan te brengen.

Zij hebben niet veel, de kleintjes, en als ze ineens moeten geven, wat ze er voor over hebben, dan is hun kleine rijkdom niet groot genoeg, en daarom sparen zij reeds om op die wijze iets bij te dragen, dat aan hun godsvrucht beantwoordt.

We hoorden reeds spreken van bedragen, welke voor een kind groot moet worden genoemd en van de kinderen, over welke het hier gaat, vrij groote offers moeten hebben gevraagd.

Waar zoo de kinderen voorgaan, daar zien we de inzameling met een vertrouwvol hart tegemoet.

Het Comité heeft, gelijk men weet, besloten, iederen inwoner van Oss een bijdrage te vragen, doch om redenen van practischen aard leek het beste, de bijdragen der schoolplichtige kinderen te innen in de school. De kinderen, die nog niet op de laagste klas der lagere school zijn, worden niet gevraagd, omdat zij nog niet voldoende begrip hebben van het offertje, dat hen gevraagd zou worden. Maar van alle andere kinderen hoopt het Comité, hetwelk een hulde wenscht, zoo algemeen mogelijk, een kleine bijdrage te ontvangen. Voorop wordt gesteld, dat het een gave moet zijn van het kind zelf, bespaard op hetgeen het anders uitgeeft aan versnaperingen of speelgoed of genomen uit den spaarpot, welke de meeste kinderen hebben.

Niet aan de ouders wordt een gift gevraagd voor de kinderen, neen, de kinderen moeten zelf iets bijdragen, al is het nog zoo weinig.

Het onderwijzend personeel heeft de goedheid gehad voor deze inning de noodige medewerking toe te zeggen. Elke onderwijzer of onderwijzeres zal van de kinderen, welke zij in de klas hebben, een lijstje maken en daarop noteeren, wat ieder kind bijdraagt, niet zoozeer om daarvan een volledige overzicht te hebben, doch veelmeer om te zien, of werkelijk allen bijdragen en om, zoo nodig, het ontvankelijk kinderhart nog tot een kleine bijdrage over te halen.

Eens zeide Jezus: “Laat de kleinen tot Mij komen.” Nu vragen zij Jezus, dat Hij tot hen komt.

Hij zal komen en de kinderen zullen spelen in de schaduw van zijn beeltenis, maar juist omdat ook zij bijdroegen, zullen zij niet vreemd opzien tegen dat hooge beeld. Het zal hun spreken van den Kindervriend. Zij zullen zich er thuis gevoelen. Het staat daar ook met hun medewerking, het is gedeeltelijk ook het hunne. Zij zullen bovendien begrijpen, dat er meer noodig is dan een paar stuivers om Jezus een monument op te richten, maar dat zij op de eerste plaats hun hartje aan Hem moeten toewijden. Dat is van den eenvoud der kleinen te verwachten.

Zij zullen staan als engeltjes om het te onthullen beeld, rein en vol kinderlijke godsvrucht.

Wij moeten worden als de kinderen. Wij moeten ook ons offertje brengen met een hart vol liefde en rein moeten de handen zijn, waaruit de gaven vloeien voor dit hoogverheven doel.

Daarom wees ik op de gaven der kleinen. Zou men zich door een kind in edelmoedigheid laten overtreffen?

 


  1. Published in: De Stad Oss, 16 March 1920, page 1 (editorial). The editorial is not signed. The text is attributed to Titus Brandsma, the chief editor of the newspaper.

 

© Nederlandse Provincie Karmelieten

Published: Titus Brandsma Instituut 2024