De koningin in Friesland

Dutch translation of De Keninginne yn Fryslân

by Jan K.H. van der Meer

 

De koningin in Friesland

[1]

Naar verluidt – Tacitus schrijft het – vaardigden in het jaar 59, toen Nero het bestuur over Rome had, onze Friese voorvaderen twee mannen naar Rome af om in der minne te pleiten voor wat zij meenden dat hun recht was. De Friezen hadden de Romeinen laten voelen dat zij een vrij volk waren en dat ook wilden blijven, maar voor zover zij eenmaal hun woord aan Rome gaven, zij dat houden wilden vaster en trouwer dan welk volk op de wereld. De woorden van die twee mannen – Tacitus spreekt van Verritus en Maloriges – toen zij in een theater de ereplaatsen zagen, hun aangewezen als de plek voor de dapperste en trouwste vrienden van het Romeinse volk: “Maar dan moeten wij daar zitten: geen volk trouwer dan het Friese volk”, die woorden trekken mij op deze Koninginnedag mede naar voren. Als van alle kanten woorden van trouw en hulde worden gesproken, kan het niet anders of wij Friezen en vooral wij Roomse Friezen spreken mee.

Vandaag voelen wij ons daar op onze plek. Want al weten wij dat over heel Nederland de liefde voor de koningin vurig is en groot, onze eigen liefde voelen wij het warmst en wij menen een beetje recht te hebben op een woordje wanneer het eropaan komt de koningin van ons volk te eren.

Zij is van Friese stam.

De verering van Nederland mag groot zijn voor Willem van Oranje die wij de Zwijger noemen, oprechter en groter lijkt mij in Friesland de verering voor zijn neef, Willem Lodewijk van Nassau, wiens naam de meesten wel niet kennen maar die nog altijd in ons midden leeft als Ús Heit (onze vader). Vanaf 1583 werd hij de vertegenwoordiger van de Prins, in 1584 ook gekozen door de Staten als stadhouder over heel Friesland. Bijna veertig jaar had hij het bestuur over onze Friese gouwen. Het wrong wel eens wanneer de grietmannen meenden dat hij de Unie[2] boven Friesland stelde, hij mag wel eens wat gedaan hebben wat wij liever anders zagen; dàt is zeker, hij heeft aan Friesland de liefde voor Oranje gegeven en het trouwe Friese volk heeft die liefde tot nu toe bewaard.

Ús Heit stierf in 1620. Ernst Casimir, Hendrik Casimir, Willem Frederik en Hendrik Casimir de Tweede volgden. In 1696 kwam de zesde Nassau, Johan Willem Friso, de held van Malplaquet, die koning-stadhouder Willem III benoemde tot zijn enige erfgenaam en wel graag als zijn opvolger als stadhouder van Holland had gezien. Maar de Hollandse Staten wilden geen Fries. Mogelijk had hij toch de liefde ook van Holland gewonnen als niet in 1711 de dood in het Hollands Diep een eind had gemaakt aan zijn leven. Maar wat hem zelf niet toeviel, dat werd het deel van zijn zoon, Willem Karel Hendrik Friso, in 1747 uitgeroepen tot Erfstadhouder van de Unie. Het was in het begin voor Holland moeilijk te verteren de Friese stadhouder aan te nemen als bewindvoerder over hun land. Men had hem geweigerd in Leiden te studeren; en toen hij getrouwd was mocht hij zich met zijn jonge vrouw niet eens ophouden in Den Haag of Amsterdam; men wilde de Friese stadhouder niet in Holland, maar mettertijd veranderde dat. Om het gemeenschappelijke gevaar stapte men over alles heen en kwam Willem IV van Friesland naar Den Haag en Holland weer onder het bestuur van Oranje.

Van stadhouder Willem IV was koning Willem I een kleinzoon, van hem stamt uit oude Friese stam onze koningin Wilhelmina.

Zij is dus wel van Friese stam.

De Friezen weten dat en gaan er trots op.

Zoals Juda met David lopen ze weg met Wilhelmina.

Zij voelen zich de koningin nabij.

In Leeuwarden bij het hoge standbeeld van Ús Heit en in de Prinsentuin, een aandenken aan prins Willem Frederik, in Oranjewoud nabij Heerenveen, dat stamt van Hendrik Casimir de Tweede, maar vooral op Koninginnedag leeft er in Friesland iets dat men ergens anders niet vindt: zich heel bijzonder thuis vinden bij alles wat Oranje raakt. Als het kon zou men in Friesland alle anderen vóór willen zijn in de liefde voor Oranje. De Oranje-liefde is zijn eer, zijn roem, noem het zijn nationale trots.

Men zag daarom zo graag de kleine koningin in de oude Friese dracht met het gouden oorijzer en de muts op.

Men mag nu verder die dracht in Friesland ouderwets en afgedaan achten, graag ziet men daar nog de koningin in.

Dan rijst zij voor Friesland weer op als de loot uit Friese stam.

Dan voelt men weer sterker hoe na zij Friesland staat.

Bijna kreeg een tijdje terug, toen onze koningin voor het eerst in Friesland kwam als een meisje van een jaar of twaalf, de naam van Ús Heit een echo in de benaming Ús Poppe (Ons Popje) voor het kleine Willemientje, zozeer liep ieder toen met haar weg. Zelfs de socialisten waren toen in Friesland anders dan anders. En zij zijn dat eigenlijk nog steeds wanneer Oranje boven komt, zolang zij zich nog Friezen voelen.

In 1892 zong niemand minder dan Piter Jelles Troelstra en wij zingen het hem nu nog na:

Hoog klopt ons het hart

Voor het edele koningskind

Nimmer gaat voor de oude stam

Volks liefde en trouw verloren

 

Welk verschil ook ons verdele

Oranje en vaderland

Verbinden ons allemaal

Met een onverbreekbare band

Wij roomse Friezen staan in die liefde en trouw bij de andere Friezen en zeker bij deze Friese volksdichter niet achter.

Vandaag klopt ook ons hart.

En onze liefde en trouw geven ons bovendien de bede in die Zij zelf uitsprak bij het begin van haar bestuur: dat Onze Lieve Heer haar moge sterken en haar haar werk zijn zegen geven tot heil van het vaderland, van Friesland niet alleen maar van heel Nederland.

 

Nijmegen,

Dr. Titus Brandsma, O.Carm.

Secretaris van het Roomsk Frysk Boun.

 


  1. Gepubliceerd in: De Maasbode, 6 September 1923, in een speciale editie bij gelegenheid van het zilveren jubileum van koningin Wilhelmina.
  2. De Republiek der Verenigde Nederlanden (1581-1795).

 

Translation: Jan K.H. van der Meer

Published: Titus Brandsma Instituut 2023