De Morgenster

1915

Poem

 

De Morgenster

Door T. B.[1]

Daar rijst de Morgensterre,
Zij meldt mij van heel verre,
Dat weer de Zon komt dagen,
De Zon, die met haar glanzen
Straks aan de hemelkransen
De sterren komt vervagen.

 

 

De sterren gaan al bleeken
En stralen zonlicht steken
Reeds door de lage luchten,
Het licht komt altijd gauwer,
De sterren worden flauwer
En gaan ten laatste vluchten.

 

 

Een sterre blijft er schijnen,
Haar doet geen zon verdwijnen,
Zij blijft, de Morgensterre.
Haar wil de zon niet dooven,
Haar licht den glans niet rooven,
Ik zie haar steeds . . . . heel verre.

 

 

Zij doet mij ’t beeld aanschouwen
Der Zoete Lieve Vrouwe,
Die ’t Licht van ’t Licht mocht baren:
Ook zij deelt in Gods luister,
Haar licht wordt nimmer duister,
God zelf blijft het verklaren.

 

 


  1. Carmelrozen, Vol. IV, Juni 1915, p. 44.

© Nederlandse Karmelprovincie.

Published: Titus Brandsma Instituut 2022