1915
Article
De Orde van Carmel en het Seminarie van het Bisdom ’s-Hertogenbosch
Nu geheel het Bisdom juicht en jubelt op het eeuwfeest, dat zijn Seminarie viert, nu van alle zijden stemmen opgaan om zijn geschiedenis zoowel als zijn beteekenis te doen kennen, het te huldigen en te eeren, nu mengt ook gaarne en blijde de Orde van Carmel in het Bisdom van ’s-Hertogenbosch zijn stem in dit lied van jubel en verheerlijking.
Een korte blik op de geschiedenis der Orde maakt het begrijpelijk, dat zij meer dan vele anderen gestemd is, mee te jubelen op dit feest.
Niet altijd waren voor de landen rondom de stad der Zoete Lieve Vrouwe de tijden zoo rustig als gedurende de laatste eeuw. Niet altijd was er de opleiding van knapen tot den priesterlijke stand zoo goed geregeld en gewaarborgd als gedurende den tijd, dat St. Michiels-Gestel zijn Seminarie bezit. Niet altijd eindelijk was de bezetting der vele parochiën binnen de grenzen van het huidige Bisdom zoo gemakkelijk als thans. Wij allen weten, door hoeveel strijd en ten koste van hoeveel moeite de Katholieke Kerk ook in deze gewesten gekomen is tot den bloei, waarin zij zich mag verheugen, hoeveel er noodig is geweest, voordat de Kerk in deze streken eindelijk haar Seminarie had, waardoor zij kon voorzien in de geestelijke nooden der steeds grooter en talrijker parochiën. De Hervorming heeft het volk van Brabant wel nooit beroofd van zijn geloof, doch zij ontnam het toch geleidelijk zijne priesters en slechts met de hulp der Regulieren kon in de zielzorg worden voorzien. De dienstdoende geestelijkheid was langen tijd zeer schaarsch. Stierf een wereldsch priester, dan was zeer dikwijls niet aan bezetting der open plaats te denken. Inrichtingen als onze hedendaagsche bloeiende seminariën bestonden niet, sinds in 1629 ’s-Hertogenbosch gevallen was. Het bezoek van de Jezuïetencolleges buitenslands was op zware straffen verboden. Op het bijwonen der lessen aan Belgische universiteiten stond een boete van honderd gulden in de maand. Roepingen, welke bij godsdienstvrijheid zouden zijn ontwikkeld, werden nu reeds bij haar eerste openbaring onderdrukt. Op die wijze kon de wereldgeestelijkheid zelfs niet voorzien in den allerhoogsten nood.
Gelukkig waren er vrijheerlijkheden, waar de plakkaten der Hoogmogenden niet golden, waar de godsdienst vrij beoefend werd en van waaruit als uit zoovele centra van apostolische werkzaamheid voor de geloovigen dezer streken het brood des geloofs gebroken werd. Wij denken hier o.a. aan het land van Megen en Ravestein, maar bijzonder aan de heerlijkheid Boxmeer. Vonden in het eerste de Kruisheeren, de Jezuieten en de zonen van St. Franciscus een veilig toevluchtsoord, de Graven van den Bergh stichtten te Boxmeer in 1653 een klooster voor de Broeders van Onze Lieve Vrouw van den Carmel.
Op drievoudige wijze voorzagen de Paters van Boxmeer, wedijverend met de overige reguliere en seculiere geestelijkheid, in de geestelijke behoeften van het volk. Op de eerste plaats trokken vele Paters rond om de Pastoors in de al te drukke bediening bij te staan en aldus het gebrek aan priesters zoo goed mogelijk aan te vullen. Spoedig was dit echter niet meer voldoende en moesten de Paters op zeer vele plaatsen de geheele zielzorg overnemen. In dien tijd vormden de kloosters een seminarium, waaruit de dienstdoende geestelijkheid voor een groot deel moest voortkomen. Het zou ons te ver voeren, dit alles in den breede te beschrijven. Wij meenen voor de strekking dezer korte bijdrage te kunnen volstaan met de vermelding, dat de Paters Carmelieten, behalve een vrij uitgebreiden Missionarisarbeid nu hier dan daar, alleen binnen de grenzen van het tegenwoordig Bisdom ’s-Hertogenbosch vaste pastoreele bediening waarnamen te Boxmeer, Sambeek, Beugen, Vierlingsbeek, Groot-Linden, Balgoy, Haps, Mill, Bergeijk, Tongelre, Hilvarenbeek en Zevenbergen. De omstandigheden leidden hen echter nog op een derde arbeidsveld. Bestonden er geen seminariën tot opleiding der priesters van het Bisdom, in hun veilige toevluchtsoorden openden de Regulieren Latijnsche scholen of Gymnasia om op die wijze in het gebrek aan een seminarie te voorzien. Wij mogen in die Latijnsche scholen de voorloopers zien van het huidige zoo heerlijk bloeiende Seminarie. De Carmelieten bleven hierbij niet achter. In zijn beschrijving van de “Ontwikkeling van het Hooger Onderwijs in de Middeleeuwen” schrijft Dr. M. Schoengen, dat de Carmelieten vooral in Nederduitschland “onschatbare verdiensten hebben verworven voor het middeleeuwsch gymnasiaal onderwijs door het bestuur van talrijke stadsscholen op zich te nemen”. Ook P. Albers wijst onder verwijzing naar P. Harzheim “op de buitengewone verdiensten der Carmelieten voor het onderwijs.” De Orde bleef hare traditie getrouw. Onderscheidde zij zich voor de Hervorming in Nederland door haar onderwijs, nauwelijks heeft zij na de Hervorming weder vasten voet op Nederland’s gebied, of een bloeiende onderwijsinrichting verrijst naast het eerste klooster. Met het Gymnasium van Megen, de Latijnsche scholen van St. Agatha, Eindhoven en Gemert mag uit de 17de eeuw het Gymnasium der Carmelieten te Boxmeer met eere worden genoemd. In de 18de eeuw kwamen daarbij de scholen te Uden en Ravestein. Aan deze gymnasia dankte een groot deel der wereldgeestelijkheid de ontwikkeling harer roeping, dankte de Kerk in deze streken hare bekwaamste priesters, want buiten die scholen moest die opleiding meestal privaat geschieden en beantwoordde zij dus slechts zelden aan de gestelde eischen.
In deze tijd van bloei van het godsdienstig leven, nu het Seminarie jaarlijks zijn leerlingen met tientallen klas na klas de treden van het altaar ziet bestijgen, kunnen wij ons haast niet meer indenken in den tijd, dat de kloosterscholen dat Seminarie moesten vervangen. Denkt men aan die tijd terug, dan zal men begrijpen, hoe vooral de Orden, die in die droeve tijden haar beste krachten gaven om de opleiding te verzekeren der tot het priesterschap geroepen jeugd en waar het getal priesters te kort schoot, zelve in de bres te springen, jubelen en juichen, nu zij zien, dat hun ijveren niet vruchteloos is geweest, dat zij met innige blijdschap en oprechte vreugde het jubelende Seminarie begroeten, dat hun Vaders zich niet hebben durven droomen als bekroning hunner apostolische werkzaamheid.
Het geheele Bisdom viert feest, niet slechts het Katholieke Volk, niet slechts de wereldgeestelijkheid, ook de religieuze Orden scharen zich in den feeststoet. De Orde van Carmel verheugt zich, dat zij in dien stoet een eereplaats mag innemen en aan haar zijde scharen zich de Franciscanen, de Kruisheeren, de Norbertijnen, in een woord, alle Orden, die medewerkten tot den bloei, waarin zich thans het Bisdom van ’s-Hertogenbosch verheugt.
Er is echter nog meer. De wisseling der fortuin verbond met nog andere banden de Orden met het Bisschoppelijk Seminarie. Toen het Seminarie tot stand kwam, brak voor de kloosters een tijd aan van vervolging, welke dezen op hun beurt den toevoer van nieuwe leden afsloot en hen tot uitsterven doemde. Door de vervolgingsdecreten van Napoleon en Koning Willem I was het den Regulieren verboden, nog nieuwe leden aan te nemen. Jaarlijks daalde hun aantal. In 1840 waren te Boxmeer nog slechts drie oude Paters over. Toen werd, gelukkig nog voor het te laat was, het decreet door Koning Willem II ingetrokken. Spoedig begon nu de Orde van Carmel weder op te leven, maar het ging uiteraard slechts langzaam en geleidelijk, te meer omdat door het gebrek aan Paters het Gymnasium van Boxmeer was overgegaan in vreemde handen en eindelijk werd opgeheven.
Toen waren op hun beurt de Carmelieten verplicht, de ontwikkeling van de roeping van hun kloosterorde over te laten aan de priesters in de wereld en hun novicen te verwachten, behalve van nog enkele Latijnsche scholen, van het Seminarie van het Bisdom. Het is niet mogelijk, met juistheid na te gaan, hoeveel jongelingen uit het Seminarie het kleed der Lieve Vrouwebroeders te Boxmeer zijn komen vragen, het getal doet hier ook weinig ter zake, vooral het wisselend lot der geschiedenis is hier merkwaardig. Bijzondere vermelding verdient intusschen, dat toen in 1879 het getal Carmelieten weder zoo groot was geworden, dat te Rome besloten werd tot oprichting eener afzonderlijke ordesprovincie voor deze streken, de twee eerste Provinciaals, de Hoogeerwaarde Paters Augustinus van Uden en Bonaventura van der Velden leerlingen waren van het Seminarie te St. Michielsgestel.
Ook dit herdenkt de Orde van Carmel op dit eeuwfeest met blijdschap.
Oss.
Dr. Titus Brandsma, O. Carm.
- Published in: Het huisgezin, 15 April 1915 [NCI OP29.1]. ↑
© Nederlandse Provincie Karmelieten
Published: Titus Brandsma Instituut 2023