1918
Article
De Z. Francus van Siena, Ord. Carm.
Door P. Dr. Titus Brandsma, Ord. Carm. Oss.[1]
In het begin der maand December van het jaar 1211 had een vrouw in het gehuchtje Grotti bij Siena in Italië een wonderbaren droom, die grooten indruk op haar maakte en haar een voorspelling scheen. Het was haar, of beviel zij van een afschuwelijk en monsterachtig gedrocht. Een treurig gevoel maakte zich van haar meester, dat echter veranderde in vreugde, toen zij na korten tijd dit afschuwwekkend monster de gedaante van een wonder- [182] schoon kind zag aannemen.
Haar gezicht was meer dan een droom, meer dan het spel harer verbeelding. In den loop der maand werd haar een kind geboren, welks leven in dit gezicht was afgebeeld. Het was Franco, naar zijn familienaam Franco Lippi, naar de stad zijner geboorte en vereering de Z. Francus van Siena genoemd.
Als knaap zonden hem zijn ouders naar Siena, om hem in de beroemde school der stad te doen onderrichten, doch zijn geringe aanleg deed hem spoedig de studie verlaten. Hij koos zich toen het vak van lederbereider. Tot zijn ongeluk stierf zijn vader op den tijd, dat hij het meest blootstond aan de verleiding der wereld. Slechte makkers troonden hem mee naar spel en drank en spoedig was hij van een rechtschapen handswerksman veranderd in een boosdoener, die zelfs voor een moord niet terugschrok. Om de handen der gerechtsdienaars te ontvluchten, sloot hij zich ten slotte aan bij een rooverbende, totdat hij in 1229 bij een oorlog van Siena tegen Orvieto onder de soldaten werd opgenomen. Zijn leven werd steeds ruwer. Hij gaf zich nu geheel aan spel en drank over. Op een avond had hij alwat hij had kunnen verpanden, verspeeld. Woedend over zooveel ongeluk riep hij onder zware godslastering uit: Ik zet mijn beide oogen in, God heeft ze mij gegeven. Hij mag ze terugnemen, als ik verlies. De straf volgde. Op hetzelfde oogenblik werden zijn oogen door een stekende ziekte aangetast, welke hem bijna geheel blind maakte. Na korten tijd was hij gedwongen ontslag te nemen als soldaat. Ook zijn handwerk kon hij niet uitoefenen. Dat was het uur der goddelijke barmhartigheid. Nu kwam hij tot inkeer. Vol berouw onderneemt hij den langen tocht naar het door zooveel wonderen verheerlijkte graf van den H. Apostel Jacobus te Compostella in Spanje, waar God hem door een wonderbare genezing zijner oogen wilde toonen, dat Hij hem had vergeven. Zijn leven was thans een aaneenschakeling van de heldhaftigste boetedoeningen. Onder de grootste ontberingen en verstervingen trok hij ter bedevaart naar de voornaamste heiligdommen van Italië. Te Rome mocht hij van Paus Gregorius X de volledige vrijspraak van al zijn zonden en misdrijven ontvangen. Te Siena weergekeerd, leefde hij er als een heilige, zijn tijd doorbrengend in gebed en verpleging der zieken. Steeds bleef hij de strengste boetvaardigheid beoefenen en zich alle genoegens ontzeggen. In de omstreken van Siena leefde hij in eenzaamheid alleen voor God. Eens verscheen hem de Heer, gelijk Hij aan het kruis hing. Dit gezicht deed hem zijn boetedoeningen nog verdubbelen en men zag hem nu niet meer dan met een kruisbeeld in de hand. Ook Maria verscheen hem dikwijls. Zij beval hem, het kleed harer Orde te dragen. Hij was toen reeds 65 jaar. Men weigerde het hem. Eerst vijf jaar later willigde men zijn bede in en trad hij als leekebroeder in de Orde van Carmel. De stad kende hem thans niet meer als den boosdoener, doch slechts als den heiligen broeder, door God met bijzondere gunsten begenadigd. Nog tien jaar leefde hij in het Car- [183] melietenklooster te Siena, waarvan hij de roem en glorie is geworden. Een bewijs, hoe streng hij de kloostertucht onderhield en wilde onderhouden is, dat hij aan een kettinkje een looden balletje droeg, dat hij gedurende den tijd van het stilzwijgen in den mond nam. 11 Dec. 1291 stierf hij, na van de H. Maagd de verzekering te hebben ontvangen, dat al zijn zonden hem waren vergeven en hij door haar Zoon in genade zou worden aangenomen. Wonderen bewezen de waarheid van Maria’s woord en op verzoek van Siena, ja, van geheel Toscane nam Paus Clemens V hem in 1308 op in de rij der Zaligen.
- ↑ Published in: Carmelrozen, Vol. VII, December 1918, p. 181-183.
© Nederlandse Provincie Karmelieten
Published: Titus Brandsma Instituut 2022