Een blije uitzetting

1933

Article

 

Een blije uitzetting

[1]

Al jaren is er over gepraat.

De uitbreiding was noodzakelijk. Het Corpsgebouw moest uitgezet.

Daar waren niet alleen de Studenten het over eens, daarvan waren allen overtuigd, die wat nauwer met de Studentenbeweging en met het Corpsgebouw te Nijmegen bekend waren.

En toch is er lang over gepraat.

Dat kwam, omdat de diagnose hier lichter was dan het vinden van een geneesmiddel, dat niet boven de draagkracht van den lijder lag.

Die draagkracht was zoo gering, dat wellicht nooit een daaraan aangepast geneesmiddel was gevonden.

En toch moest er een oplossing komen.

De Universiteit was er.

Er waren studenten, honderden.

Dus moest er ook, wilde het zijn, zooals het zijn moest, een goed Vereenigingsgebouw voor die honderden studenten komen. Wie een Universiteit kent, begrijpt, dat deze redeneering niet over de premissen heenreikt. En wie dan de Studenten van heden ken[t], begrijpt ook, dat zulk een Vereenigingsgebouw er niet komt, niet komen kan, zonder hulp eerst van Studenten-vrienden, maar ook van het Bestuur der Universiteit.

Toch moest vóór hen hulde worden gebracht aan de vele Studenten, die voor deze ideëele en ook als ideëel geziene zaak zelf de handen uit de mouwen hebben gestoken en heel wat hebben gedaan om een Vereenigingsgebouw te krijgen, zooals Nijmegen er een hebben moet. Ze hebben een blijen dag gehad, toen het bericht kwam, dat eindelijk de zaak van de uitbreidingsverbouwing in orde was. Ze hebben een blijderen, als straks de eerste steen van de uitbreiding wordt gelegd, zij mogen nu binnenkort hun blijdschap in een feest uitjubelen, als de zaal, die hun daarvoor een geschikte gelegenheid zal bieden gereed zal zijn. Dan is er titel voor een feest.

In het vooruitzicht van dit feest, is er nu al een bescheiden feestdag en wordt er nu al een feestnummer uitgegeven van het Studentenblad.

Ik leg gaarne beslag op enkele regels om heel het Nijmeegsch Studenten-corps geluk te wenschen met hetgeen na jaren en maanden van bespreking en overweging nu eindelijk voor het Vereenigingsgebouw zal gebeuren.

Maar als ik hier gelukwenschen richt tot alle in het Corps opgenomen Studenten, in het bijzonder tot hen, die er zich voor inspanden en er werk voor verzetten, dan [4] mag ik hier ook wel een woord van bijzondere hulde en gelukwensch richten tot den Zeereerwaarden Pater Moderator[2], die, hoezeer steeds voor de Studenten in de weer, thuis en op reis, bij dag en bij nacht, voor deze zaak dagen en nachten, urenlange besprekingen thuis en nog meer na reis op reis elders aan de zaak van het Corpsgebouw heeft gewijd.

Hij heeft het belang er van ingezien, hij heeft dienovereenkomstig daarvoor gedaan, wat hij kon. Niets was hem te veel. Wie er onder de Studenten veel voor hebben gedaan, zullen dankbaar erkennen, dat Pater Moderator steeds hun sterkste steun was.

De blijde voor-viering van de uitzetting van het Corpsgebouw beteekent echter ook een mooien dag voor de Studenten-vrienden, die tot het thans behaalde succes het hunne bijdroegen, en niet minder voor het Bestuur der Universiteit, dat eindelijk den knoop, die niet te ontwarren was, heeft doorgehakt en zich op breed standpunt stellend, voorzichtig maar royaal, alles dusdanig heeft geregeld, dat er eindelijk een gezonde toestand komt.

Het vroeg beteekenende offers en het is duidelijk, dat het Bestuur die niet kon brengen, dan nadat er aan de behoefte evenredige en voor de ontwikkeling van het studentenleven gelukkige oplossing was gevonden.

Ik herhaal, er is veel over deze uitbreiding, deze uitzetting gepraat.

Men heeft er de voordeelen breed van uitgemeten.

Men stelt zich van de verbetering heel wat voor.

Thomas van Kempen, tenminste de Navolging waarschuwt voor zulke gelegenheden: Mutatio locorum multos fefellit.

Ik eindig met den wensch, dat deze waarschuwing hier niet geldt.

Dat zal van de Studenten afhangen. Het gebouw doet het niet alleen. Maar het moge, zooals we hopen en verwachten, er veel, heel veel toe bijdragen, dat de Studenten, nu in een geschikter huis, van hun Vereenigingsleven maken, wat thans hun zelf zoowel als wie hen hielpen, als een ideaal voor den geest staat.

Titus Brandsma, O.Carm.

Rector magnificus

 


  1. Published in: Vox Carolina. Nijmeegsch Studenten Weekblad, Vol. VII-1, 18 August 1933, page 3-4.
  2. ‘Père’ C. Hoogeweegen S.J. (1886-1942).

 

© Nederlandse Provincie Karmelieten

Published: Titus Brandsma Instituut 2024