1920
Article
Een oud Brabantsch Gebruik
Vanmorgen had er een verhuizing plaats.
Niets bijzonders, zult Ge zeggen.
En toch had die verhuizing heel wat bekijks.
Naar men mij zeide, verhuisde iemand uit Oss naar Erp, doch het doet er ook weinig toe, wien de verhuizing gold of waarheen men uit Oss zijn toevlucht nam.
Voorop ging een ouderwetsche Brabantsche huifkar, mooi geverfd en overhuifd met een helder wit laken.
Daarin had het verhuizende gezin plaats gevonden.
De huifkar reed echter niet alleen, maar opende een lange rij van Brabantsche karren, met groen versierd en beladen met huisraad.
Wel een twintig volgden zoo den eersten huifkar. Natuurlijk waren dat geen wagens van den verhuizenden boer.
Wat wil het oude gebruik?
In echten gemeenschapszin kwamen de boeren van Erp hun nieuwen buur inhalen en helpen bij het verhuizen.
Ieder, die over kar en paard te beschikken heeft, spant het paard in en komt mee gereden.
Op iederen wagen laadt men een gedeelte van het huisraad, van de landbouwgereedschappen, van de voederartikelen, die nog in voorraad zijn, in één woord, alwat meemoet met de verhuizing, wordt over de aanwezige wagens verdeeld en ieder draagt zijn last. Het vee, dat loopen kan, volgt in processie achter den laatsten wagen, ook alweer gedreven door de nieuwe buren van den verhuizer.
Na een langen weg heeft de blijde inkomste plaats. Als de vreemdeling het nieuwe dorp binnenkomt, is hij al geen vreemdeling meer, hij is al verbroederd met degenen, die hem als hun broeder tegemoet kwamen en inhaalden.
* * *
Een mensch heeft zoo zijn gedachten.
Sommige lezers meenen misschien, dat de Redacteur de laatste dagen droomt van het beeld van het H. Hart, dat te Oss zal worden opgericht en over niets anders meer schrijft, maar wat daarvan zij, zeker is, dat bij het zien van die ouderwetsche echt Brabantsche verhuizing zijn gedachte onwillekeurig heenging naar de onthulling van een beeld van het H. Hart in de stad Oss.
Het is misschien wat oneerbiedig, maar hij zag overeenkomst.
Men schettert tegenwoordig hard over broederschap.
Maar waar is broederschap edeler en inniger dan bij Hem, Die menschwordend onze Broeder werd en wil, dat wij allen Broeders zijn, gelijk Hij het is geworden en altijd is van ons.
– Jezus onze Broeder.
Die voorstelling is niet gezocht, maar beantwoordt aan de werkelijkheid.
Jezus is werkelijk onze Broeder. Maar van een Broeder, dien ons oog niet altijd ziet, willen wij een portret, een beeltenis hebben op een plaats, waar wij geregeld komen. In die beeltenis leeft hij in ons midden voort. Zoo willen wij ook een beeld van Jezus onzen Broeder bij en voor ons hebben om aan Hem te denken, ons Zijner te herinneren. In dat beeld leeft Jezus in ons midden voort.
Zoo zien wij in de onthulling van een beeld van het H. Hart de komst van Jezus in ons midden.
Wat wil nu het oud Brabantsch gebruik, dat spreekt van den ouden goeden, van den ouden Christelijken geest van het Brabantsche volk?
Dat wij allen het noodige beschikbaar stellen om aan onzen Broeder en Koning een waardige inkomste te verzekeren. Dat wij Hem als broeders tegemoet treden, één van ziel.
Ieder moet zijn wagen aanspannen en aanrijden wat die inkomste zoo blij en zoo feestelijk mogelijk kan maken.
Als ten slotte de beeltenis van Jezus’ H. Hart op een der openbare punten van Oss verrijst, dan moet het daar gebracht zijn door alle inwoners, in wier midden het wordt opgericht.
Wij allen halen Jezus in.
Iedereen draagt bij.
- Published in: De Stad Oss, 13 March 1920, page 1 (editorial). The editorial is not signed. The text is attributed to Titus Brandsma, the chief editor of the newspaper. ↑
© Nederlandse Provincie Karmelieten
Published: Titus Brandsma Instituut 2024