1922
Article
Een vriendenklacht
Bloed des Heeren, zuiver onze zielen, zoo verzuchten duizenden zielen in het Vagevuur en onder die zielen, die om hulp roepen, bevinden zich, wie weet hoeveel van onze vrienden, van onze dierbaarste vrienden, bloedverwanten, misschien ouders, broers en zusters.
Bloed des Heeren, zuiver onze zielen, zoo verzuchten zij, omdat zij weten, dat slechts door de verdiensten van dat Kostbaar Bloed reiniging van haar smetten mogelijk is en zij wachten moeten, totdat die verdiensten door het gebed der geloovigen op haar worden toegepast.
Christus de Heer is voor die zielen aan het Kruis gestorven, stortte voor haar zijn laatsten druppel Bloed, maar Hij wil de medewerking der menschen voor de toepassing zijner oneindige verdiensten.
Hij, die ons schiep zonder onze medewerking, Hij maakt ons niet zonder die medewerking zalig. En van zijn H. Kerk maakte Hij één gemeenschap, waarin de verdiensten van den eene ten goede komen aan de anderen. Zoo putten wij dan allen uit de schatten der Kerk en bidden voor wie ons dierbaar zijn, opdat op hen de verdiensten van ’s Heeren lijden en dood tot lafenis hunner zielen mogen worden toegepast.
In hoe anderen zin dan eens de Joden op den dag der Kruisiging roepen de zielen in het Vagevuur: “Zijn Bloed kome over ons”.
En als wij er iets toe kunnen bijdragen, dat die zielen aan de verlossing en zuivering door dat H. Bloed kunnen deelachtig worden, zouden wij dan doof blijven voor haar roepen en zuchten, vooral als wij bedenken, hoeveel plichten van liefde en dankbaarheid ons roepen om aan die weeklagende en om bevrijding smeekende stemmen gehoor te geven.
Maar als wij de vruchten van Jezus’ Kostbaar Bloed willen doen komen over de zielen van hen, die ons dierbaar zijn, wat kunnen wij dan beter doen dan onszelve afwasschen in dat H. Bloed door het H. Sacrament der [68] Biecht en dat H. Bloed drinken in de H. Communie. Dan hebben we als het ware de vrije beschikking over de vruchten er van. Dan is het, of God dat H. Bloed in onze handen doet neerdruppelen om het weder ter reiniging der Geloovige zielen uit te storten over hen, op wie wij het op de allereerste plaats zouden willen zien komen om hen het geluk, het eeuwig geluk des Hemels deelachtig te maken.
Hoe inniger wij door de H. Sacramenten met God vereenigd zijn, hoe meer wij in de orde der Genade vermogen.
Ter wille dan van onze dierbaren, van onze naastbestaanden, thans wellicht nog in het Vagevuur het uur der verlossing wachtend, moeten wij ons spoeden naar de H. Tafel om daar den Heiland, onder de Sacramenteele gedaanten tegenwoordig, te smeeken, dat Hij de vrucht van het Kruisoffer daarin voortgezet, schenke aan hen, voor wie wij die H. Communie opdragen.
Dan zullen verstommen de hartverscheurende vriendenklachten, dan zullen zij verkeeren in hosanna-gejuich, maar dan zal ook in ruil van de zegening, welke wij over hen hebben afgebeden, de zegening van hun gebed in den Hemel over ons neerdalen en wij eenmaal barmhartigheid erlangen, omdat wij nu barmhartigheid hebben bewezen.
Uit andere beweegreden dus nog dan alleen uit liefde en dankbaarheid moeten wij bidden en goede werken doen om de zielen in het Vagevuur de verlossing door Jezus’ H. Bloed deelachtig te doen worden, ook uit zorg voor onze eigen zaligheid moeten wij dien zielen alle barmhartigheid, alle hulp bewijzen, waartoe wij ons in staat weten.
God heeft alles in zijn Wijsheid zoo geordend, dat alwat wij doen voor onzen naaste, onszelven tevens ten goede komt.
Dralen wij dan niet met dit werk van liefde.
Laat het Kostbaar Bloed des Heeren onszelve telkens opnieuw zuiveren en heilig maken, opdat wij het aldus ook mogen toepassen op onze vrienden, die op hun beurt weder de zegeningen van dat H. Bloed op ons doen nederdalen. [69]
Wie is tot dat offer, als het zoo nog heeten mag, niet in staat.
Wie kan deze maand November niet zijn gebed, zijn goede werken vermenigvuldigen in het vaste vooruitzicht, daardoor de zielen zijner dierbaren in het Vagevuur nader te brengen tot het onwaardeerbaar geluk des Hemels.
Niets geeft grooter en reiner voldoening.
Geeft het reeds een heerlijke voldoening, als men een armen ongelukkige, die in een deerniswekkenden toestand verkeert, heeft mogen en kunnen helpen, wat een voldoening moet het dan voor ons zijn, als wij daarop de oogen des Geloofs vestigen, indien wij een ziel uit het Vagevuur uit haar naamloos wee redden en deelachtig maken aan het onvoorstelbaar geluk, waarnaar die ziel met zoo onweerstaanbaar verlangen hunkerde.
En te weten, dat die voldoening nog slechts een voorsmaak is van een nog veel grooter voldoening en loon daarvoor in den Hemel!
O, Zielen van allen, die ons dierbaar zijn, vertrouwt op ons, wij zullen U helpen en de verdiensten van het Kostbaar Bloed des Heeren over U afsmeeken. Wij willen den Hemel een heilig geweld aandoen, nu wij weten, dat uw geluk in onze handen is gesteld.
-
- Oss.
- Dr. Titus Brandsma, O. Carm.
- ↑ Published in: Kijkjes uit het Missieleven, Vol II, November 1922, 67-69.
© Nederlandse Provincie Karmelieten
Published: Titus Brandsma Instituut 2022