Eenige vragen

1920

Article

 

Eenige vragen

[1]

Nu er sprake van is, te Oss een beeld van het H. Hart op te richten en daarvoor gelden in te zamelen, dringt zich bij zeer velen de vraag op, hoeveel daarvoor moet worden te zamen gebracht, hoeveel er voor noodig is.

Het is jammer, dat er vragen zijn, waarop geen antwoord is te geven, althans geen antwoord, dat afdoende de moeielijkheid opgelost.

Zoo’n vraag hebben we ook hier.

Het ligt in den aard der zaak, dat naarmate wordt bijgedragen, een schitterender en waardiger monument zal kunnen worden opgericht en als Oss iets wil hebben, dat beantwoordt aan de eischen, welke het in andere dingen stelt, er een vrij groot bedrag bijeengebracht zal moeten worden en ieder werkelijk naar vermogen zal moeten bijdragen.

Vraagt men naar een minimum, dan zouden wij niet gaarne daarvoor een bedrag noemen.

* * *

Hetzelfde geldt van den vorm, waarin het monument zal verrijzen. Ook daaromtrent is niets te zeggen, wijl dit in grooten deele zal afhangen van het bedrag, waarover kan worden beschikt. Ook hier weer, hoe meer geld zal worden bijgedragen, hoe schooner en rijker vorm voor het monument zal kunnen worden gekozen.

Door het Comité zijn drie uit haar midden, de zeereerw. heer Bloem, pater Titus Brandsma en de heer Jac. Van Grunsven aangewezen om de kwestie der uitvoering nader te bestudeeren en daarvoor advies uit te brengen. Zij kunnen zich daarvoor in verbinding stellen met personen, wier meening zij in deze op bijzonderen prijs stellen. Zoolang echter van het beschikbaar bedrag geen raming mogelijk is, is het voor deze Commissie niet mogelijk eenige voorstellen te doen.

* * *

Een derde vraag betreft eindelijk de plaats, waar het monument zal moeten verrijzen.

Hoewel ook deze eenigzins zal moeten worden bepaald door het monument, dat te plaatsen is en waarvan de vorm nog niet vaststaat, is het zeker, dat niet minder bij het vaststellen van den vorm, waarin het monument zal worden uitgevoerd, rekening zal moeten worden gehouden met de plaats, waar het verrijst en de bepaling hiervan een zeer voornaam punt is. Omdat echter het beschikbaar bedrag een grooten invloed op den vorm moet hebben en deze weer invloed kan hebben op de plaats, heeft het Comité gemeend, ook de kwestie van de plaats eerst na de inzameling te mogen behandelen.

Er is dan ook met betrekking tot de plaats absoluut geen enkel besluit gevallen, sterker nog, er is over de plaats nog niet met ernst gesproken. Het Comité heeft alle besprekingen daaromtrent steeds met de grootste beslistheid afgewezen en tot een later tijdstip verschoven.

Hiervoor bestaat ook nog een andere reden.

Het ligt in den aard der zaak, dat de een aan deze, de ander aan gene plaats de voorkeur geeft. Ja, er zullen er zelfs zijn, die zich met plaatsing op een bepaalde plaats in het geheel niet kunnen vereenigen. Dat is zeker, dat, was te voren de plaats bepaald, dit invloed zou uitoefenen op de gezindheid ten opzichte van het plan en dit de sympathie van sommigen zou verlevendigen, van anderen verzwakken. Met de gedachte van een hulde aan het Goddelijk Hart, van erkenning van Gods Koningschap zou vereenigd worden een gedachte van zeer bijkomstigen aard en deze gedachte zou bij sommigen zelfs een zeer sterken invloed kunnen uitoefenen.

Wij moeten de kwestie zuiver houden.

Oss moet als één man deze hulde brengen en juist om dat te bereiken moet, totdat deze hulde is gebracht, alles worden vermeden en ter zijde gesteld, wat ook maar in het geringste tot scheiding der gemoederen zou kunnen leiden.

De plaats is ten slotte toch van ondergeschikt belang.

Niet in dien zin, dat het er weinig op aankomt, waar het beeld verrijst, maar in dien zin, dat eerst en vooral moet worden gedacht aan een algemeene hulde en erkenning van Gods Liefde.

En dan zal wel niemand beweren, dat de hulde pas gebracht wordt, als met allen mogelijken luister het beeld wordt onthuld, neen, die hulde wordt gebracht, als op het einde dezer maand ieder overeenkomstig zijn vermogen zijn bijdrage geeft.

Dan moet er eenheid zijn, dan moeten allen eensgezind zijn.

Eenieder begrijpt, dat wat de plaatsing betreft, niet ieders wensch kan worden bevredigd, maar dat moge men zich toch gezegd houden: Er zal, voorzoover dit mogelijk is, beslist rekening worden gehouden met iederen geopenbaarden wensch, met ieder daartoe ingediend voorstel.

* * *

Eindelijk nog een enkel woord over de uitbreiding, welke het Comité zichzelf heeft gegeven ter inzameling der bijdragen.

Het Comité begreep, dat hier de keuze moeilijk was en, deed het een vrijen algemeenen oproep, het aantal personen, dat zich beschikbaar zou hebben gesteld, niet alleen veel te groot zou zijn geweest, doch tevens verschillende personen, wier medewerking op hoogen prijs werd gesteld, zich dan wellicht bescheiden op den achtergrond hadden geplaatst. Bovendien zouden zich personen hebben aangemeld, van wier werkzaamheid reeds te veel wordt gevraagd en welke het Comité juist uit eerbiediging van hun drukke en veelzijdige werkzaamheden meende te moeten voorbijgaan, waar van hun stand of uit hun omgeving andere personen beschikbaar waren. Men leide dus uit de gemaakte keuze allerminst af, dat de daarin niet genoemden uit gebrek aan waardeering of aan sympathie werden voorbijgegaan. Ten opzichte van velen is eer het tegendeel het geval. Bovendien meende het Comité, hoezeer overtuigd, dat het in deze niet licht tevergeefs om medewerking zou vragen, dat het toch niet te angstvallig in de keuze behoefde te zijn, daar voor het gevraagde werk, het innen der bijdragen verreweg de meesten, al zouden zij zich bereid verklaren, gaarne, deze aan een ander, die er toe bereid was over zouden laten. Dit is althans met velen dergenen, die thans gevraagd zijn, zoo niet met de meesten het geval.

Het is natuurlijk mogelijk, dat het Comité zich in de gesteltenis van sommige personen vergist of niet bedacht is geweest te vragen, wie het onaangenaam vindt, dat men zich niet tot hem wendde. Hij wete dan echter, dat het allerminst op voor hem minder aangename gronden geschiedde. Het Comité heeft eenvoudig uit iederen rang en stand naar personen gezocht, die er toe bereid zouden zijn, dit niet aangename werk te verrichten, zonder ook maar in het minst de voorstelling te willen geven, dat in dienzelfden stand of in diezelfde kringen niet vele anderen zouden zijn, die dat werk met gelijke bereidvaardigheid en met denzelfden tact zouden hebben verricht. Mochten er personen zijn, die meenen, dat men hen ook had moeten vragen, laten zij na de verzekering, dat dit zonder eenige nevenbedoeling geschiedde, bedenken, dat zij hun bereidvaardigheid tot een offer ter eere van het H. Hart in dit zeer bijzondere geval niet beter kunnen toonen dan door over zulk bezwaar grootmoedig heen te stappen.

Het gaat er toch niet om, om voor bepaalde menschen of voor zichzelf een standbeeld op te richten, doch een monument te stichten voor God, die vóór alles ziet naar het hart. Hij neemt hier den wil voor de daad.

Zoo mogen dan werkelijk allen één, met terzijdestelling van elke persoonlijk inzicht, deze heerlijke zaak van openbare Godserkenning steunen en verwezenlijken.

 


  1. Published in: De Stad Oss, 6 March 1920, page 1 (editorial). The editorial is not signed. The text is attributed to Titus Brandsma, the chief editor of the newspaper.

 

© Nederlandse Provincie Karmelieten

Published: Titus Brandsma Instituut 2024