1939
Article
Elias de overlevende
Bij het feest van den H. Profeet Elias, door de Orde van de Carmel gevierd op 20 Juli
“Nu betaamt het, dat wij ons op de hoge kruinen van de Carmel begeven en met volle borst de verdiensten van den profeet Elias bezingen. Hij is de leider, de steun, het sieraad der H. Orde. Zijn nakomelingen, verspreid van het Oosten tot het Westen, hebben haar over de hele wereld tot bloei gebracht”[2]…
Met deze strophen zet de Orde van Carmel in de hymnus van de 1ste Vespers van het brevier van de jaarlijkse plechtige feestviering in van den H. profeet Elias, door haar vereerd als Stichter en Vader.
Elias, de grote profeet geboren te Thesbé meer dan 900 jaar vóór Christus was door God opgewekt ten tijde van den goddelozen Koning Achab om te prediken en de verering van den waren God onder het volk van Israël te bewaren. Elias, die zich op Gods bevel in de eenzaamheid van de Carmel had teruggetrokken, om zich daar biddend voor te bereiden op de zending, die hij te vervullen had, is in zijn leven op de Carmel opgevolgd door de godvruchtige kluizenaars en anachoreten, waarvan de geschiedschrijvers van de Kruistochten berichten. En wanneer zij ons den heiligen Berg Carmel beschrijven, zeggen ze, dat zij er de nakomelingen der profeten bezochten, die thans in een teruggetrokken plaats van de Berg leefden in navolging en op het voorbeeld van den H. profeet Elias, hun verblijf houdend in rots-cellen, kort bij de Eliasfontein gelegen, geheel gelijk aan bijen des Heren, die honing van geestelijke zoetheid verzamelden”.[3] Deze kluizenaars nu waren het, welke bij de H.H. Nadus en geestelijke schrijvers de nakomelingen van Elias en Eliseus genoemd worden, in wie de ‘geest van Elias’, dat is de geest van gebed en boete, voortleefde; want, zoals Suarez zegt:[4] “het is een aangenomen overlevering, welker oudheid genoegzaam vastgesteld is, dat de Orde van de Carmel afkomstig is van de Profeten en dat zij haar oorsprong ontleend heeft aan de instelling van den H. Elias, van wien zij als door een overgeërfde opeenvolging afstamt, die op de Carmel begonnen is” – “Wat mij zelf betreft”, zo gaat deze uitmuntende godgeleerde voort, “ik houd die overlevering voor waarachtig, te meer nog, omdat de Pausen Sixtus IV, Joannes XXII, Julius II, Pius V, Gregorius XIII, Sixtus V en Clemens VIII in de Bullen, die zij aan deze Orde gegeven hebben erkennen en luide betuigen, dat zij door een onafgebroken opvolging afstamt van de heilige profeten Elias en Eliseus en van de andere Vaders, die de heilige Berg Carmel bewoond hebben. Daarom is het, dat Sixtus V aan heel de Orde van de Carmel veroorloofd heeft Elias en Eliseus als hare Patriarchen te vereren en hun feestdag door een bijzonder officie te vieren (eerste klas dubbel voor den H. Elias, 2e klas voor den H. Eliseus [5]) waarin Elias als de ware Vader van deze Orde erkend wordt. Hij wordt in het liturgisch gebed genoemd “Carmelitarum Dux et Pater…”[6] Er is echter meer. Paus Benedictus XIII schonk, midden onder de Ordestichters in de Sint Pieterskerk te Rome ook een plaats aan het standbeeld van den H. Elias met het onderschrift: ‘Universus Ordo Carmelitarum Fundatori Suo S. Eliae Profetee erexit’, ‘De gehele Orde van de Carmel aan den Profeet Elias, haar Stichter’. In de oudste bekende Constitutie van de Orde (1324) vinden wij deze woorden: “Naar waarheid getuigende zeggen wij, dat van de tijd der profeten Elias en Eliseus af, die godvruchtig op de Carmel geleefd hebben, H.H. Vaders zowel van het Nieuwe als van het Oude Verbond, die omwille van de hemelse beschouwingen met voorliefde de eenzaamheid van dezelfde Berg zochten, aldaar ongetwijfeld en op waardige wijze in de nabijheid der Elias-bron in vrome boetvaardigheid gewoond hebben, aldus een heilige opvolging voortzettende. Hun opvolgers hebben er, na Christus Menswording een kerk gebouwd ter ere van de Allerheiligste Maagd Maria, wier naam zij tevens als titel uitgekozen hebben, en daarom zijn zij bij Apostolische voorrechten Broeders van Onze Lieve Vrouw van de Berg Carmel genoemd.”[7]
De Carmel, de heilige Berg van het H. Land, werd door God zelf uitverkoren om er al de natuurlijke en geestelijke schoonheden te doen ontluiken! Isaias, in verrukking de toekomstige schoonheid van den Messias aanschouwend, gaf Hem “de schoonheid van de Carmel”. “De luister van den Libanon (verlenging van de Carmel) is Hem gegeven, de schittering van de Carmel en Saron.” Deze plaats zo mooi door natuur werd bovenal gekozen door God om er de bovennatuurlijke schoonheid van de deugd te doen heersen. Verlicht door den H. Geest voorspelt Isaias het in deze woorden: “De rechtvaardigheid zal in de eenzaamheid wonen en de gerechtigheid zal zetelen op de Carmel; en het werk van de gerechtigheid zal zijn de vrede en de veiligheid voor altijd.”[8] Inderdaad, God zond er een der grootste figuren van het Oude Verbond, den profeet Elias, die deze heilige plaats opluisterde door zijn deugden en wonderen, die vrome mannen zich daar deed vestigen, die zijn geest zouden doen voortleven, zijn werk doen voortduren door de eeuwen heen. De eremieten van de Carmel hebben als eersten de Moeder van den Verlosser erkend en vereerd. Naar een oude overlevering mocht Elias, op de Berg Carmel in gebed de zegen des hemels over de dorre, dorstende aarde afsmekend, door God verlicht, “in een lichte wolk, opstijgend uit de zee”[9] de Onbevlekte Maagd Maria, “de Maagd die moest baren”[10] erkennen –, de H. Kerk heeft deze overlevering aangenomen, zoals blijkt uit de prefatie op de feestdag van Onze Lieve Vrouw van de Berg Carmel (16 Juli). Elias deed de verbeide Moeder des Verlossers door de profetenzonen vereren, de eerste Kapel Haar ter ere was op de Carmel. Maria zou de kluizenaars op de Berg Carmel hebben bezocht, zij had zeker verering voor Elias, Elias toch was en is nog bij de Joden de meest geëerde profeet, Jezus had met hem op de Thabor gesproken.
De H. Schrift verhaalt, hoe Elias in een vurigen wagen werd opgenomen. Leeft hij nog in zijn sterfelijk lichaam of is hij voor God in de hemel? De H. Kerk heeft zich niet uitgesproken over de betekenis der profetie van Malachias, die zegt, dat God Elias zal terugzenden alvorens de grote en verschrikkelijke oordeelsdag zal aanbreken, – noch over de verklaring der geleerden, die in de twee getuigen van den Christus (Boek der Openbaring, hoofdst. XI), die door den anti-christ zullen gedood worden, Elias en Henoch zien en van mening zijn, dat zij dezelfde foltering zullen ondergaan als de Goddelijke Meester, de dood aan het Kruis. St. Thomas van Aquine zegt in zijn commentaar van het Evangelie der gedaanteverandering o.a. “Jezus wilde Mozes en Elias tot getuigen, ten einde te doen blijken, dat Hij de Meester was over leven en dood. Mozes immers was reeds lang gestorven, en Elias had de dood niet ondergaan…”.[11] Ook Sint Augustinus en met hem vele Godsgeleerden staan deze mening voor en verwachten zijn laatste komst en zending vóór het einde der dagen. Hoe het ook zij, de Kerk staat aan de Orde van Carmel toe om haar Stichter bij voorbaat als martelaar te vereren, als martelaar, die nog leeft…; de H. Mis te zijner eer wordt in het rode casuifel opgedragen. Intussen waakt de Heilige van uit de plaats van zijn rust of van zijn glorie met vaderlijke bezorgdheid over zijn kinderen. Talrijk zijn de omstandigheden waarin hij op wonderbare wijze zijn nakomelingen heeft beschouwd, vooral hen, die op de Berg Carmel wonen; zozeer, dat zelfs de Mohammedanen de religieusen van de Carmel algemeen eerbiedigen uit vrees voor de wraak van den groten profeet. En al grenzen misschien veel van de voorbeelden, die zij aanhalen, aan de legende, er worden ook feiten vermeld, wier geloofwaardigheid is bewezen door onweerlegbare getuigenissen en onder eed bevestigd, of zelfs gewaarborgd door de opname in de liturgie der H. Kerk. Zo bevat het brevier op de feestdag van den H. Petrus Thomas, dat, terwijl hij tot Maria bad om het behoud van Zijn Orde, de H. Maagd hem verscheen en zeide “Vrees niets, Petrus, onze Orde van Carmel zal voortbestaan tot het einde der wereld; Elias, haar eerste patroon, is haar voorspraak geweest bij Mijn Zoon op de dag van de gedaanteverandering en hij werd verhoord.”[12]
Roept de Orde van Carmel de voorspraak in van hem, “die door zijn woord de hemel opent en sluit”[13] ten einde vruchtbaarheid te schenken aan de aarde, bovenal vertrouwt zij op de hemeldauw der genade ten einde zijn geest ongerept te doen voortleven in het trouw onderhouden van de H. Regel zoals die nog door de nakomelingen van den profeet wordt gevolgd (ook in de Carmel van Drachten). Die H. Regel, die gegeven is, volgens haar aanhef: “aan de kluizenaars die bij de bron van Elias op de Berg Carmel wonen” is door hen en alle volgelingen woordelijk overgenomen, ook toen op verlangen der H. Kerk de eremieten zich in kloostercommuniteiten verenigden en van uit het H. Land over heel de wereld verspreidden, toch vooral hun geest en leven van gebed in eenzaamheid en stille afzondering voortzettend. In navolging van haar Stichter, die, vermoeid en uitgeput in de strijd voor Gods glorie, door een Engel versterkt werd met hemels brood – een der mooiste voorafbeeldingen van de H. Eucharistie – leeft[14] de Carmelorde rond de Eucharistische Heiland, gesterkt door zijn genadekracht. Evenals Elias, “staande voor het aanschijn des Heren”[15], evenals de grote H. Vader “verteerd van ijver voor de glorie van God”[16] zendt zij voortdurend smekingen op tot den Allerhoogste teneinde hemelzegen en genadedauw te verkrijgen voor de meer dan ooit dorstende dorre aarde.
Wij sluiten met een strophe uit de liturgische hymnus der 2e Vespers van het feest van den H. Elias, waarin de H. Kerk de Carmel doet zingen:
“Vertrouwend op de wonderbare liefde van onzen Vader, die nog bij ons is door zijn beschermende gunsten, vragen wij, Zijne kinderen, dat hij ons altijd moge beschutten door Zijn milddadige rechterhand”.[17]
- Published in: Ons Noorden, 22 juli 1939, 2 [Frisia Catholica]. The article is not signed. ↑
- See the first verses of the hymn of the first vespers: ‘Nunc juvat celsi properáre ad alta / Mente Carméli juga: et ore pleno / Vatis Elíae méritos reférre Laudis honóres. / Hic sacri est ductor, cólumen decúsque / Ordinis nostri…’ (Breviarium Ordinis Fratrum Beatissimae Virginis Mariae de Monte Carmelo, 1938). In the final sentence Brandsma has left the hymn and describes with his own words the world-wide flourishing of the Order. ↑
- Jacques de Vitry, ‘Historia Hierosolymitana’, 52, in J. Bongars (ed.), Gesta Dei per Francos, I, Hanau 1611, 1075. ↑
- Francisco Suarez, Operis de Religione, Vol IV, Lugduni 1625, 378. ↑
- See: Breviarium Ordinis Fratrum Beatissimae Virginis Mariae de Monte Carmelo, (20 Julii & 14 Junii), 1938. ↑
- This is not a quote from the breviary, but a central thought in Carmelite tradition. ↑
- The main part of this text was already in the Rubrica Prima of the Constitutions of 1281 and 1294. See: Adrianus Staring, Medieval Carmelite Heritage, (Textus et Studia Historica Carmelitana, Vol XVI), Rome 1989, p 40-42. ↑
- See: Isa 32:16-17. ↑
- See: 1 Kgs 18:44. ↑
- See: Daniel a Virgine Maria, Speculum Carmelitanum, (Vol I, 2), Antwerp 1680, 56. ↑
- See: Thomas Aquinas, Summa Theologiae, III q. 45 a. 3 ad 3. ↑
- See: Daniel a Virgine Maria, Speculum Carmelitanum, (Vol I, 2), Antwerp 1680, 853. ↑
- See: Sir 48:3. ↑
- In the publication erroneously ‘heeft’. ↑
- See for instance: 1 Kgs 17:1 ↑
- See: 1 Kgs 19:10.14 ↑
- See the fifth verse of the hymn of the second vespers “Nos tui praesens clýpeo favóris / Ac tua magna bonitáte fretos / Súpplices dextra fámulos benígna / Prótege semper” (Breviarium Ordinis Fratrum Beatissimae Virginis Mariae de Monte Carmelo, 1938). ↑
© Nederlandse Provincie Karmelieten
Published: Titus Brandsma Instituut 2023