H. Petrus Thomas ord.Carm.

1913

Article in two parts

 

H. Petrus Thomas, ord. Carm.

[1]

De naam van den H. Petrus Thomas is niet algemeen bekend. Toch is zijn leven zoo merkwaardig, dat het verdient, in breeden kring te worden verhaald en besproken. In den tijd, waarin hij leefde, was hij zonder eenigen twijfel een der waardigste en meest verdienstelijke personen, aan wien niet alleen binnen de betrekkelijk enge grenzen zijner kloosterorde de hoogste achting en vereering werd bewezen, doch aan wien ook de Pausen de meest gewichtige zendingen zonder aarzeling toevertrouwden, koningen en keizers hulde brachten, de wetenschap dank verschuldigd is. Hij leefde in de veertiende eeuw, een tijd van strijd en beroering voor de Kerk. De Pausen waren in ballingschap te Avignon, Italië was het tooneel van den onderlingen strijd zijner steden, de Turken, door de kruistochten niet overwonnen, bedreigden nog steeds het Christelijk Europa en tartten de Christen koningen, hen uit hun stellingen te verdrijven. De moed was dezen weliswaar niet ontzonken, doch in stee van hun wapenen te keeren tegen den gemeenschappelijken vijand, beoorloogden en bestookten zij elkander. In dezen tijd trad de H. Petrus Thomas op, zoo niet als een redder uit die nooden, dan toch als iemand, die er machtig toe bijdroeg om den Christen geest te doen herleven en geestdrift te wekken in de koud geworden harten. Gaarne zouden wij zijn werkzaamheden schetsen, niet [211] slechts verborgen in zijn cel, gebogen over zijn boeken of neergeknield in gebed, maar ook in zijn zendingen en vredesbemoeiingen bij hertogen en prinsen, koningen en keizers; dit zou ons evenwel te ver voeren. Wij willen slechts een paar bladzijden van zijn leven openleggen, waarvan op bijzondere wijze zijn liefde en vereering voor Maria uitstraalt.

De H. Petrus Thomas werd geboren in het jaar 1305 in het nietig gehuchtje Lebriel, gelegen in de parochie Salles, niet ver van Perigueux in het Departement van Dordogne in het Zuid-Westen van Frankrijk. Zijn ouders waren arm. Daar de kleine Petrus, hoewel geestelijk zeer begaafd, lichamelijk zwak en tenger was, maakten zij zich dikwijls ongerust over zijn toekomstigen levensstaat. Zij hadden geen geld om hem te laten studeeren en voor den arbeid op het veld was hij ongeschikt. Daar de kleine een bijzondere godsvrucht had tot de H. Maagd, stelden zij hem onder hare bijzondere bescherming en lieten hem, toen hij, door begeerte naar kennis gedreven, vroeg, in het naburig Montpazier de school te mogen bezoeken, onder hare schutse derwaarts vertrekken, hoewel zij geen middelen bezaten om hem daar het noodige levensonderhoud te verzekeren. Zijn brood meest bedelend, leerde hij er zoo voorspoedig, dat hij na korten tijd een lagere klas mocht onderwijzen en aldus in zijn onderhoud kon voorzien. Zoodra hij te Montpazier de lagere school had doorloopen, vertrok hij naar het naburig Agen om daar zijn studiën voort te zetten. Zijn eerste gang was naar de kerk om er voor het beeld der Lieve Vrouw hulp en bescherming te vragen. Hij verdeelde zijn dagtijd in uren van gebed en van studie, maakte voortdurend nieuwe vorderingen in deugd zoowel als in wetenschap en was na weinig jaren een om zijn braafheid en kennis algemeen geacht onderwijzer. Druk bezocht hij er de Kerk der Paters Carmelieten, knoopte met hen vriendschappelijke betrekkingen aan en won zozeer hun vertrouwen, dat, toen in het nabij gelegen klooster te Lectoure voor de interne studenten des kloosters een leeraar noodig was, dezen den Prior Petrus Thomas voorstelden. Gaarne nam hij dit aanbod aan. Het was voor hem het voorportaal des kloosters. Na korten tijd vroeg hij het kleed der Orde, welke hij nu van nabij had leeren kennen en waardeeren. Vooral trok hem de innige vereering aan, in de Orde van Carmel aan Maria bewezen. Wanneer hij daar intrad, was hij voor altijd onder Maria’s bijzondere bescherming. In het klooster van Condom maakte hij het noviciaat en legde hij op 20 jarigen leeftijd de H. Geloften af. Achtereenvolgens studeerde hij nu te Bordeaux, Albi en Agen wijsbegeerte en Godgeleerdheid en werd in 1331 of 1332 Priester. Was hij reeds, voor hij intrad, een man van gebed en studie, deze twee eigenschappen schitterden nu nog meer in hem uit. Vooral zijn godsvrucht tot Maria was immer levendiger geworden. In alle moeilijkheden nam hij zijn toevlucht tot haar en Maria beloonde schitterend het vertrouwen, dat de jonge [212] kloosterling in haar stelde. Hij was na zijn priesterwijding door zijn oversten aangewezen om de Fraters, die de H. Wijding nog niet ontvangen hadden, te onderwijzen. Hij kon dus zijn lust in de studie volgen, zooveel hij maar wilde, want zijn benoeming tot Professor onthief hem bijna van alle andere bezigheden. Toch stond hem daartoe een ernstig beletsel in den weg. Het klooster was arm en kon hem niet de boeken verschaffen, welke hij zoo gaarne zoude hebben gehad en welke hij ook noodig had, wilde hij verdere vorderingen maken. Het was voor hem een harde beproeving, tijd en lust te hebben in de studie, maar niet de middelen om vooruit te komen. Wel had de Prior hem verlof gegeven, boeken te koopen, zoo hij het geld ervoor kon vinden, maar waar zou onze pater zulk een milden gever zoeken. Zijn familieleden waren arm, in de wereld had hij geen betrekkingen aangeknoopt. Zooals altijd, wanneer hij in moeilijkheden was, nam hij zijn toevlucht tot Maria. Zij was in staat hem te helpen en dat was voor Petrus Thomas genoeg om met een onwrikbaar vertrouwen aan haar te vragen, dat zij hem de noodige middelen zou verschaffen om te kunnen doorstudeeren. Maria, die altijd de Orde van Carmel op bijzondere wijze heeft beschermd, en wist, dat die jeugdige kloosterling eens het sieraad harer Orde wezen zou, mocht die vertrouwvolle bede niet onverhoord laten. Op wonderbare wijze kwam zij tusschen beide. Op een nacht, toen de Heilige van het nachtkoor naar zijn cel terugkeerde, voelde hij zich op den schouder getikt en omziende aanschouwde hij de H. Maagd, die haar mantel over hem heenwierp en zeide: “Vrees niet, Kind, heb geen zorg over uw tijdelijke behoeften, studeer ijverig verder, dien mij en mijn Zoon getrouw, Ik zal u nooit in den steek laten”. Toen verdween de lichtende verschijning, doch zij liet de zon achter in het hart van den vromen kloosterling, nu hij zijn Moeder, welke hij zoo hoog vereerde, had mogen zien en van haar tevens de verzekering had ontvangen, dat hij onbekommerd zou kunnen doorstudeeren. Maria liet het natuurlijk niet bij eene belofte. Den volgenden morgen, toen de Heilige zeker wel met nog meer godsvrucht dan anders de H. Mis had opgedragen, kwam een man aan het klooster vragen, te mogen biechten bij den Pater, die zoo juist met zooveel eerbied de H. Mis gelezen had. De Heilige hoorde de biecht van den vreemdeling, doch men begrijpt zijn verwondering en vreugde tevens, toen deze hem na zijn biecht 16 goudstukken ter hand stelde om in zijne behoeften te voorzien. Hij was gered, doch ook verder ging de belofte van Maria in vervulling, want nimmer heeft het den Heilige, gelijk hij zelf getuigd heeft, sinds die verschijning aan het noodige voor de studie ontbroken.

Is het wonder, dat sinds dit wondervolle voorval zijn liefde tot Maria een van de kenmerken was, waardoor hij zich zelfs te midden der Broeders van Onze Lieve Vrouw van den Berg Carmel onderscheidde? Dagelijks bad hij geknield het Officie van Maria. Nimmer ging hij een beeld der H. [213] Maagd voorbij, of hij groette het vol eerbied. Hij had zich voorgenomen, alles te doen, wat de vereering van Maria kon bevorderen. Een der vruchten van dit voornemen is zeker het werk, dat hij schreef ter verdediging van Maria’s Onbevlekte Ontvangenis, waardoor hij een der eerste strijders is geworden voor dit verheven voorrecht. Een zeer bijzondere vereering had hij ook voor het H. Scapulier, het kleed, dat zijn Orde was geschonken als kenteeken harer toewijding aan Maria. Zijn levensbeschrijvers verhalen, dat hij zich nooit zonder dit H. Kleed zou te ruste begeven.

Nadat Petrus Thomas eenige jaren te Agen had les gegeven en zijn aanleg en ijver meer en meer waren gebleken, werd hij door zijn oversten naar Parijs gezonden om er den graad van Baccalaureus in de H. Godgeleerdheid te halen. De Carmelieten hadden daar een eigen klooster, waar voor studenten van alle streken de gelegenheid openstond, de lessen aan de Universiteit te volgen, zonder het leven in het klooster te ontberen. Het was een huis, dat de Carmelieten dankten aan den H. Lodewijk, die op zijn tocht naar het H. Land door bijzondere tusschenkomst van Maria van een schipbreuk gered, uit dankbaarheid jegens de H. Maagd in zijn hoofdstad een klooster voor hare Broeders stichtte, zoodra hij in 1254 in zijn land was teruggekeerd. Drie jaren bleef hier de Heilige, behaalde er zijn academischen titel en werd toen benoemd tot professor in de H. Godgeleerdheid in het klooster te Cahors. Hier begon ook zijn apostolische loopbaan. Zijn welsprekend woord werkte wonderen. Na korten tijd was hij de gevierde redenaar der streek. Volgens het getuigenis van den Minderbroeder Camerson, die als tijdgenoot zijn leven beschreef, trok op de mare, dat de Heilige zou preeken, van alle kanten het volk samen om hem te hooren en werden zelfs de winkels gesloten. De toegestroomde menigte was soms zoo talrijk, dat geen kerk de schare kon bevatten en de Heilige verplicht was, in de open lucht tot haar te spreken. Men ontving hem als een Godsgezant. “De Tolk des Heeren” ”De Bazuin Gods” waren de namen, waaronder hij bij het volk bekend stond. Een jaar of vijf was hij aldus werkzaam geweest, toen hij tot een geheel andere bezigheid werd geroepen. In 1342 werd hij door het Generaal Kapittel der Orde gekozen tot Procurator-Generaal, wat voor hem beteekende, dat hij moest vertrekken naar Avignon om aan het Pauselijk hof de belangen zijner Orde te vertegenwoordigen en te behartigen. Daar trok hij spoedig de aandacht van Paus en Kardinalen. Paus Clemens noodigde hem zelfs uit voor het Pauselijk Hof het woord te voeren. Hij toonde zich zoo bedreven in de gewijde wetenschappen, dat men het betreurde, dat hij te Parijs niet de graad van Doctor had verworven en vooral Kardinaal De Talleyrand er bij den Generaal op aandrong, hem alsnog dien graad te doen behalen. Dit werd goedgevonden en andermaal vertrok Petrus Thomas naar Parijs. De cursus, welken hij te volgen had, duurde eigen- [214] lijk 5 jaar, doch het gelukte den Heilige reeds na drie jaar den doctorshoed te bemachtigen. Hij keerde nu naar Avignon terug, waar hij spoedig een algemeen gevierde persoonlijkheid was. Vooral door zijn preeken werkte hij er met groote vrucht.

Niet slechts als prediker aan het Pauselijk Hof, neen, vooral als volksredenaar deed hij zijn invloed gelden.

Er ging bijna geen dag voorbij, zonder dat hij in een kerk der stad het woord voerde. Zijn levensbeschrijvers verhalen, dat in die redevoeringen altijd een woord van hulde en vereering van Maria een plaats vond, dat hij altijd van Maria den zegen over zijn preeken afsmeekte.

Een zware ramp trof Europa in de jaren 1348-1349. De zwarte pest ontvolkte niet slechts steden en dorpen, maar heele rijken en landen.

Van Italië ging de besmetting over op Frankrijk, vandaar op Engeland en Duitschland. Overal vielen de slachtoffers bij duizenden. Ook te Avignon woedde zij verschrikkelijk; in een jaar stierven er 150.000 aan de vreeselijke ziekte. In het klooster der Carmelieten vielen 60 religieuzen aan haar ten offer. En dit geschiedde niet alleen in Avignon, in alle landen, waar de Carmelieten zich met prijzenswaardigen ijver wijdden aan de verpleging en bediening der zieken en met de wereldpriesters en religieuzen van andere Orden wedijverden in heldhaftige liefde, werden de gelederen schrikbarend gedund, zoodat, toen de ziekte eindelijk was geweken, de Ordensoversten met ontsteltenis en vrees dachten aan de toekomst hunner Orde. Zooveel huizen onbezet, zooveel posten onvervuld, zooveel zieken en zwakken, niet meer in staat, de regelen te onderhouden, dat het voor den meest vertrouwvol gestemde was om den moed te verliezen en de toekomst donker in te zien.

Ook de Orde van Carmel was in gevaar. Wie echter den moed mocht opgeven, niet de H. Petrus Thomas. Hij zocht als altijd hulp en troost bij de moeder, wier machtige tusschenkomst hij zoo dikwijls had mogen ondervinden. En zou Zij dan de Orde niet helpen, welke zoo in het bijzonder hare Orde was? Petrus Thomas bad en hij was er zeker van, dat Maria hem zou verhooren. En Maria verhoorde hem ook, ja, meer nog, Zij gaf hem de verzekering, dat Zij altijd de Orde van Carmel zou beschermen. Het was den blijden Pinksternacht van het jaar 1351 …. doch laat ons uit den mond van een ooggetuige, van den leerling en Secretaris van den Heilige vernemen, hoe de goede Moeder haar kind troostte:

(Wordt vervolgd)

P. Dr. Titus Brandsma, ord.carm.

Oss.

 


  1. Published in: Carmelrozen, Vol. I, March 1913, p. 210-214.

H. Petrus Thomas, ord. Carm.

[1]

“Het was”, zoo schrijft Pater Johannes van Hildesheim in zijn Speculum Ordinis, “onder het bestuur van Paus Clemens; ik studeerde te Avignon en diende tevens den eerbiedwaardigen Petrus Thomas, toen Regens der studiën in ons klooster, een man uitmuntend in wetenschap en deugd en algemeen bekend als heilig. In den nacht van het H. Pinksterfeest, werd ik, terwijl ik als naar gewoonte sliep in een kamer vlak bij de zijne, op eens wonderbaar gewekt door een zacht en allerlieflijkst praten. Ik stond op en zag, dat ook hij wakker was. Ik ging naar hem toe en vroeg hem, wat er gaande was, doch hij wilde het mij niet openbaren. Ik hield aan, viel op mijn knieën, totdat hij eindelijk, nadat ik beloofd had, het gedurende zijn leven niet te zullen bekend maken, toegaf en zeide: “Met beklemd hart en vurig verlangen, dat de H. Maagd mijne Orde zou beschermen, sliep ik in en nu heeft Zij mij geantwoord: “Vrees niet, Petrus, want onze Orde van den Carmel zal tot het einde der wereld blijven voortbestaan; ten haren gunste toch, heeft de eerste Beschermer der Orde, Elias, bij de gedaanteverandering mijn Zoon hierom gebeden en hij is verhoord. Ook Ik zal haar trouwe Beschermster zijn.” Dit verhaalde hij, terwijl hij schreide van vreugde, zoodat ook ik begon te weenen.” Dit waren voor den Heilige wel zoete woorden, doch ook [238] wij mogen deelen in de blijdschap, welke zij stortten in het hart van Petrus Thomas, te meer daar wij ze gedurende vijf en een halve eeuw in vervulling zagen gaan.

Ruim een jaar na deze blijde gebeurtenis kwam de dood van den Opperherder der H. Kerk, Paus Clemens VI rouw brengen in het hart van onzen Heilige, die door banden van de innigste vriendschap met hem was verbonden. De Paus had den wensch geuit, in de abdij Chaise-Dieu in Auvergne te worden begraven. Op plechtige wijze werd het stoffelijk overschot van Avignon daarheen vervoerd. Twaalf dagen duurde de tocht. Overal stroomde het volk samen om een laatste hulde te bewijzen aan den beminden Opperherder. Telken avond werd in een of andere kerk rust gehouden en bij een oefening tot lafenis zijner ziel tot het volk gesproken over den dierbaren overledene. Aan Petrus Thomas was de hooge eer te beurt gevallen, telken dage den lof van zijn hoogvereerden Vader te mogen verkondigen. Was die taak eervol, zij was niettemin zwaar. Eenige malen had de Heilige in schitterende bewoordingen hulde gebracht aan de nagedachtenis des Pausen, doch te Puy gekomen, was hij niet meer in staat de menigte te bespreken, zijn stem had hem geheel begeven. Niemand bood zich aan om zoo onvoorbereid de zware taak, zij het ook maar voor één avond, over te nemen en toch verwachtte het saamgestroomde volk een lijkrede. Bij dezen stand van zaken was voor Petrus Thomas de weg bij voorbaat gewezen. Kan hij altijd rekenen op Maria´s hulp, nu zeker, nu hij zich bevindt in tegenwoordigheid van haar miraculeuze beeltenis, sinds jaren in Puy het voorwerp van bijzondere vereering. Vol vertrouwen beklimt hij het spreekgestoelte, knielt daar neer, het gelaat gewend naar het wonderdadig beeld en stort daar het volgende gebed: Allerzoetste Maagd, eens door engelenstem begroet, Gij, geheel mijn toevlucht en mijn hoop, mijn vreugde en mijn blijdschap, ik bid U bij de vreugde, welke Gij smaaktet, toen Gij den groet des Engels hoordet, geef mij in dit uur het gebruik mijner stem terug met hare gewone helderheid, opdat ik het woord Gods moge verkondigen, dat Gij, Onbevlekte Maagd, ter verlossing der wereld hebt gebaard en in uw schoot hebt gedragen, en opdat deze lijkplechtigheden niet de verschuldigde lofrede mogen ontberen. Op dat vertrouwvol gebed begint hij zijn rede, zijn stem heeft alle heeschheid verloren; nooit sprak hij zoo duidelijk en voor allen verstaanbaar.

Onder het bestuur van den nieuwen Paus Innocentius VI begon voor goed de openbare werkzaamheid van den H. Petrus Thomas. Van het eene land trok hij naar het andere, overal met de gewichtigste zendingen belast. Herhaaldelijk trad hij op als vredestichter en bijna altijd met wonderbaar succes. Zijn voornaamste werkzaamheid echter waren zijn bemoeiingen voor de Oostersche Kerk. Niet slechts slaagde hij er in, duizenden Schismatieke Christenen met de Moederkerk te vereenigen, als een andere St. Ber- [239] nard predikte hij ook voor vorsten en volkeren den kruistocht tegen de steeds driester optredende Turken. Zelfs maakte hij deel uit van de expedities tegen dezen machtigen vijand der Christenheid. Om zijn persoon meer waardigheid te verleenen benoemde hem de Paus tot Bisschop, later tot Patriarch van Constantinopel en algemeen Pauselijk Legaat in het Oosten.

Het ligt buiten het bestek van dit artikel, den Heilige op deze tochten te volgen. Wij wilden slechts zijn godsvrucht tot de H. Maagd in het licht stellen en hebben dan ook de voornaamste bewijzen, welke wij daarvan in zijn leven vonden, aangehaald.

Ons rest nog slechts een blik te werpen op zijn sterfbed. De dood is de afspiegeling van het leven en het kan ons dus allerminst verwonderen, in deze ure de liefde des Heiligen tot Maria opnieuw te zien schitteren.

Hij stierf te Famagusta, een stad op het eiland Cyprus, te midden zijner ordebroeders, die aldaar een klooster hadden. Reeds eenmaal had hij daar op zijn reizen een tijdlang tot stichting der geheele kloostergemeente vertoefd. Alle oefeningen maakte hij er mede, zelfs de Metten des nachts. Zijn geliefkoosde plaats was er de kapel van Onze Lieve Vrouw. Uren bleef hij daar in gebed verslonden. Eenmaal vond een der Paters, die hem was gevolgd, toen hij na de Metten in de kerk ging bidden, in plaats van zich te ruste te begeven, hem voor het beeld zijner Hemelsche Moeder in geestverrukking.

Opmerkenswaardig is ook, dat zijn laatste openbare functie een oefening was van godsvrucht tot Maria. Tien dagen voor zijn dood, den 3den Kerstdag van het jaar 1365, nam hij, hoewel door koortsen uitgeput, nog blootsvoets deel aan een bedevaart naar het heiligdom van Onze Lieve Vrouw van Cana in de onmiddelijke nabijheid van Famagusta om er de Pontificale H. Mis op te dragen. Den volgenden dag was hij niet meer in staat, zijn kamer te verlaten, hij lag op zijn sterfbed. Was hij altijd een trouw bezoeker geweest van Maria, nu hij niet meer kon, kwam Maria hem bezoeken. Haar verschijning gaf hem de voorsmaak van den Hemel, die op het Drie-Koningenfeest voor eeuwig voor hem werd ontsloten en hem de vervulling gaf van de bede, door hem duizenden malen in zijn leven tot Maria gericht: “En toon ons na deze ballingschap Jezus, de gezegende Vrucht uws lichaams, o goedertierene, o meedoogende, o zoete Maagd Maria.”

P. Dr. Titus Brandsma, ord.carm.

Oss.

 


  1. Published in: Carmelrozen, Vol. I, April 1913, p. 237-239.

 

© Nederlandse Provincie Karmelieten

Published: Titus Brandsma Instituut 2020