Het Gouden Jubileum van den Frieschen Bond

1932

Speech

 

Het Gouden Jubileum van den Frieschen Bond

Rede Prof. Dr. Brandsma

[1]

Ondanks den druk der tijden vervult groote vreugde ons hart op dit gouden feest van den Frieschen Bond, omdat we ons op dezen dag met stijgende blijdschap bewust worden van hetgeen we zijn, van hetgeen we willen en kunnen. Het woord van Dr. Schaepman heeft weerklank gevonden. Maar eerst geleidelijk is het tot allen doorgedrongen. Nu zijn we er. In het fiere bewustzijn van onze levenskracht willen we ons een oogenblik bezinnen op hetgeen we zijn geworden, op wat we willen en waartoe we in staat zijn. Nu na vijftig jaar weten we het en willen we het openlijk uitspreken, voor God en voor de menschen, fier en blij.

We zijn niet meer dat eerste handjevol, we zijn thans alle Katholieken van Friesland samen. Er behoeft geen Dr. Schaepman meer te komen om de Friezen wakker te roepen en te begeesteren. Niet dat we hem vandaag niet graag in ons midden hadden en met hem de strijders van de eerste ure. We zijn blij, in meester van der Loos nog één hunner te zien om in hem allen te huldigen. Waren zij nog hier, zij zouden zich niet verloren hebben in lange nabetrachtingen, maar de oogen wijd hebben open gezet voor de oogenblikkelijke werkelijkheid. En daarom nuchter als wij Friezen zijn ‘sljucht en rjucht’, hoe blij ons de dingen stemmen, welke wij heden herdenken, de traditie legt ons op, toch een ernstig woord te spreken en rond ons te zien om te weten en te hooren, wat de dingen van den dag ons zeggen voor vandaag, wat ze van ons kleine groepje eischen. Ja, we zijn maar een kleine groep, 25.000 Katholieken in heel Friesland, maar door onze eenheid sterk nemen we toch een plaats in, die vele groepen ons benijden. We voelen ons nog sterker, omdat wij vereenigd in den naam des Heeren, zeker zijn, dat Hij met ons is. En dankbaar stemt ons dit jegens degenen, die ons samenbrachten. In kinderlijke piëteit leggen we de kransen onzer vereering neer voor het standbeeld, dat zij in onze harten onverwoestbaar zichzelven hebben opgericht. Stoerder dan Falise’s vorm-machtige hand Schaepman neerzette in de velden van Tubbergen, staat zijn beeld in de herinnering van Friesland’s Katholieken en rondom zijn beeld dat van hen, die onverzettelijk – men mag het vrij koppig noemen – hebben aangestuurd op hetgeen hij hun als doel heeft aangewezen. En dan denk ik niet alleen aan de bekende mannen, Bekhuis, Stockmann, Brenninkmeijer, van der Loos, de Boer, mijn eigen vader en zoovele anderen, maar evenzeer aan mijn moeder en zoovele Friesche moeders en vrouwen, die in het verborgen den stillen invloed, dien zij hebben in het Friesche gezin, hebben aangewend om den grondslag van onze eenheid zoo diep te fundeeren, dat het niet gemakkelijk zal zijn, daarin een bres te schieten. Onze kleine groep zal zijn als de driehonderd van Gedeon, die met de fakkel van de goede daad en de bazuin van de vrij uitgesproken overtuiging verspreid staan in de legerplaats der vijanden, deze in gloed zetten en doen daveren van de kreet ter eere van Jehovah, pal staan te midden van de verwarring. Zeker, het Katholicisme van Friesland is niet zonder smetten, de fakkel van de goede daad kan hier en daar hoger oplaaien, maar er is toch reden tot verheugenis en een dag als vandaag zal ons tot nieuwe daden prikkelen. Ook kunnen we nog beter uitkomen voor hetgeen we willen. Maar wij willen en durven toch Ons Noorden vergelijken met de bazuin van Gedeons strijders. Ons Noorden is met den Frieschen Bond gegroeid en is er nog altijd het orgaan van. Het moge dit blijven en het als een eere-titel beschouwen. Ook voor Ons Noorden zijn de zwaarste jaren voorbij. Vandaag hulde aan degenen, die het daar door heen hebben gebracht. Maar een woord van dringend vermaan tevens aan allen, die heden het feest vieren van den Frieschen Bond, dat zij het belang van Ons Noorden blijven erkennen en het op alle geschikte wijzen steunen, niet slechts om het te brengen in elk gezin, maar ook om het in staat te stellen, daar te brengen, wat men er van vragen moet, als het daar de niet-katholieke lectuur, die in Friesland verschijnt, moet vervangen. Het is uw bazuin, die luide moet schallen en in de verwarring van het oogenblik de Katholieke meening moet uitspreken en ingang doen vinden.

Hiermede staan we reeds midden in het antwoord op de vraag, wat we willen. Dat antwoord is het devies van Schaepman, op wiens “credo” “ik geloof” volgde “pugno” “ik strijd”. Maar het zal een strijd zijn, ingegeven door de liefde, eerst tot God, maar dan evenzeer tot de menschen. Omdat we voor de menschelijke samenleving nog slechts heil zien in de Christelijke beginselen, en onzen evenmensch liefhebben, daarom is niets ons heiliger dan te strijden voor de doorvoering dier Christelijke beginselen in onze Friesche en verder in onze Nederlandsche samenleving. Behalve dat die strijd zal ingegeven zijn en beheerscht moet blijven door de liefde, willen wij, dat die strijd een positief karakter bewaart. Wij willen ons niet verliezen in afweer en kritiek, we hebben beter strijdmethoden. Ons sterke wapen is de overtuiging, dat we de waarheid haar onmiskenbare invloed moeten laten uitoefenen, door ze zoo positief en zoo heerlijk mogelijk te doen stralen in woord en daad. Zeker, de leider, Schaepman kon wel eens toornen, het is soms ook noodig een woord van verweer te spreken, maar we zien Schaepman toch het meest en het liefst als den geestdriftigen ziener, die er ons op te wijzen wist, hoeveel moois en goeds voor de maatschappij ligt in de Christelijke wereldbeschouwing, die zingen en jubelen kon over de heerlijkheid van een Christelijk geordende maatschappij. Wij vinden het jammer, dat vooral velen onzer jongeren, op wie we hoop moesten stellen, hun gaven en hun energie verdoen in kritiek op kritiek en altijd maar zien naar het verkeerde, terwijl de mensch vooral kracht put uit het zien en bewonderen van het goede. Waar dit gevaar bestaat en in den lande zich toont, daar begroet ik met bijzonder groote vreugde de stichting van het Friesche Jongeren Verbond en als een woord van den voorzitter Broeren mij heeft goed gedaan, dan is het wel, dat hij al aanstonds in tegenstelling van zoovele jongeren, naar voren heeft meenen te doen komen, dat hij het doel van den bond zoo positief mogelijk wil zien: steun aan de bestaande organisatie, uitbreiding er van door de kloeke daad, hulde en gelukwensch aan onze Friesche jongeren. De stichting van hun verbond is een der mooiste momenten van deze feestviering. Door hun verbond is de toekomst van den Frieschen Bond te hechter verzekerd. Hij heeft het steeds in positief werk gezocht, prijs gesteld niet op woorden, maar op daden. Alles moet positief samenwerken om ons op te heffen uit den chaos, die ons omringt. Wij moeten omhoog. Ruusbroec noemde dat van onzelve lantaarnen maken, waarin Christus brandt, in welker licht de menschen den weg vinden. Zulke lantaarnen behoeft onze tijd.

Onze lust tot strijden voor een ordening onzer zieke maatschappij naar Christelijke beginselen wordt in niet geringe mate verlevendigd door ons bewustzijn, iets te kunnen. Dat bewustzijn wortelt in ons vertrouwen in de menselijke natuur, in ons vertrouwen op God, die den drang naar vervolmaking in die natuur neerlegde en ons middelen geeft om aan dien drang te voldoen. Wij staan niet alleen. Wij strijden met God voor de door Hem gewilde orde. Naarmate de verwarring rondom ons toeneemt, stijgt het besef van onze kracht als een behoud voor dezen tijd. Gelukkig, dat wij er nog zijn met onze beginselen. Wij kunnen nog wat beloven, als men naar ons luisteren wil. Wat is er door onze eendrachtige samenwerking niet reeds verkregen tot heil niet slechts van onszelve, maar van geheel de maatschappij. Wij moeten in dezen slechten tijd ons wachten, blind te worden voor het vele goede, waaraan we deel hebben. Maar het is ook goed te bedenken, dat we niet alles vermogen. Niet alleen moet veel tegenstand en vooroordeel overwonnen worden, maar ook ons eigen vermogen is beperkt. Wij zijn niet in staat alles naar onze hand te zetten en kennen niet de ondoorgrondelijke raadsbesluiten Gods, die elkeen op zijn tijd beproeft. In dezen tijd van vertwijfeling houden wij het oog gericht op God, met Wien één te zijn, wij blijven beschouwen als het hoogste goed. Al mogen en moeten en willen wij strijden voor maatschappelijke welvaart, wij weten, dat er nog andere en hoogere goederen zijn. Waar wie geen geloof hebben hoop en moed verliezen, daar zijn wij zeker, dat, als wij van onzen kant ons best hebben gedaan, wij verder rustig aan God kunnen overlaten, wat Hij over ons beschikt. Niet in tijden van macht en welvaart is de Katholieke wereldbeschouwing als de grootste schat beschouwd en gewaardeerd, ook door niet-Katholieken, maar vooral in tijden van druk. Dan hebben wij iets, dat anderen missen. Pater Muckermann heeft de vertwijfeling de grootste bedreiging genoemd van de huidige maatschappij. Voor deze grootste aller rampen bewaart ons ons Geloof. In dat geloof zijn we sterk en brengen we nog veel tot stand. Heden beseffen we, wat een zegen het voor Friesland en voor Nederland is, dat steeds meer zich scharen om de kruisbanier, zeker, in dit teeken te overwinnen. Heden juichen we, dat onze vaderen ons daarom samenbrachten, ook in het maatschappelijk leven, ook in de politiek. En allen samen vernieuwen we het Verbond, voor 50 jaar gesloten. Wij kunnen niet blind zijn voor hetgeen door die eenheid in 50 jaar verkregen is en zijn oprecht blij, dat steeds die eenheid groeide en nu ons allen omvat. Zij moet blijven groeien, vooral innerlijk steeds sterker worden. Hetgeen wij daardoor verkrijgen, moge bij allen verwondering wekken en hen doen begrijpen, dat slechts een terugkeer tot de Christelijke beginselen de maatschappij nog redt. In het oude Friesche wapen staan de Friezen als wachters naast den troon der Moeder met het Goddelijk Kind. Wij willen er nog staan om haar hare zending te doen vervullen, Christus te laten zien aan de wereld als haar heil en behoud.

 


  1. Published in: Ons Noorden, 4 July 1932, (tweede blad) page 7. Of the lecture itself a more extended typescript is preserved: Wat we zijn, wat we willen en kunnen.

 

© Nederlandse Provincie Karmelieten

Published: Titus Brandsma Instituut 2024