1924
Article
Het H. Hart-Beeld
Naar aanleiding van de twee berichten of mededeelingen over het H. Hartmonument te Oss in de nummers van 1 en 8 Februari meen ik een paar opmerkingen te moeten maken ten einde in deze zaak misverstand te voorkomen.
Het heeft eenigszins den schijn alsof de Stichting tot oprichting en instandhouding van dit monument niet de noodige aandacht schonk aan een passende afsluiting en bescherming van dit standbeeld, dat toch eenieder tegen een minder eerbiedige bejegening beschermd zou willen zien. Er wordt voorgesteld niet alleen, een hek om het beeld te plaatsen, doch men is ook begonnen, daarvoor een inschrijving te openen. Reeds kwamen enkele bijdragen binnen.
Meegedeeld wordt, dat een “fatsoenlijk passend hek een f 125 à f 150 zou kosten”.
Niet zonder waardeering en erkentelijkheid nam ik van deze voorstellen kennis en ik veronderstel met grond, dat ook de andere leden der Stichting het zich in die voorstellen openbarend streven als uiting van eerbied voor het monument ten zeerste zullen hebben gewaardeerd.
De zaak is echter minder eenvoudig, dan de zeer geachte inzender deze voorstelt.
De vraag, of om het monument een hek zou kunnen worden aangebracht en zoo ja, aan welke eischen dit hek moet voldoen, is niet nieuw.
Reeds bij de allereerste ontwerpen werd daarover gesproken, en toen door de jury: Prof. Dr. R. Ligtenberg O.F.M., hoogleeraar in de Kunstgeschiedenis te Utrecht, architect G. de Hoog, onder-directeur van het Rijksbureau voor Monumentenzorg te ’s-Gravenhage en Huib. Luns, destijds nog directeur van de Koninklijke School voor Kunst, Techniek en Ambacht te ’s-Bosch het ontwerp van den heer August Falise te Wageningen met den eersten prijs werd bekroond en dit dienovereenkomstig door de Stichting voor uitvoering werd aangewezen, werd met deze Jury opnieuw en meer concreet deze vraag besproken.
Al waren ook de geldmiddelen een bezwaar voor het aanbrengen van een afsluiting, het zou geheel onjuist zijn, te meenen, dat daarin het hoofdbezwaar gelegen was.
Het Comité, later omgezet in een Stichting, heeft zulk een offervaardigheid, zoo groote en klinkende bewijzen van instemming met de plannen tot oprichting van een Monument ter eere van Christus als Koning van Liefde gezien, dat het zeker was en nog heden zeker is, dat het niet om de kosten had af te zien van een afsluiting, zoo deze werd gewenscht.
Maar de Jury ontried een afsluiting.
De groote meerderheid van het Comité sloot zich bij het oordeel van de Jury aan.
Men kon zich intusschen indenken, Jury zoowel als Comité, dat een groote groep toch een afsluiting wenschelijk zoude achten. De practijk zou die wenschelijkheid grooter kunnen maken.
En men stelde zich op het standpunt, dat bij mogelijken aandrang op de plaatsing van een hek of afsluiting, de zaak nader zou kunnen worden overwogen en een oplossing zou kunnen worden gezocht welke de bezwaren aan een afsluiting verbonden zoo gering mogelijk zoude maken en het daardoor beoogde doel niettemin zoude doen bereiken.
In de onderscheiden vergaderingen, welke het Comité en de Stichting hielden, werd de vraag nog herhaaldelijk ter tafel gebracht en besproken.
Wel werd het verlangen naar een afsluiting sterker, maar nog in de laatste vergadering werd de beantwoording der vraag, of afsluiting wenschelijk was, uitgesteld tot een volgende jaarvergadering, zoo dan althans de geldmiddelen van de Stichting zoo overvloedig waren, dat deze afsluiting zonder nieuw beroep op de bevolking zou kunnen worden tot stand gebracht.
Want hoewel men over het algemeen minder sterk tegen een afsluiting was, gevoelde men voor de afsluiting toch te weinig, om daarvoor een inschrijving te openen.
Nu is intusschen buiten het Comité of de Stichting om een inschrijving in De Stad Oss geopend.
Wel verre van zich daardoor onaangenaam aangedaan te gevoelen, of de aangeboden diensten te weigeren, zal de Stichting gaarne de medewerking van inzender en Redactie aanvaarden voor de verhooging van den luister en voor de handhaving van den eerbied voor het Monument.
Maar de Stichting, ik ben er van overtuigd, dat ik hier namens haar mag spreken, kan die medewerking niet aanvaarden en dus ook niet de bijdragen van de inschrijving zonder dat zij daaraan de voorwaarde verbindt, dat de plannen van afsluiting nader zullen moeten worden overwogen.
Een naar het oordeel van den inzender “fatsoenlijk passend hek” moge een f 125 à f 150 kosten, de Stichting kan niet waarborgen, dat voor deze som ook naar het oordeel van den ontwerper en uitvoerder van het Monument en van de Jury of van in hun plaats te vragen bevoegde personen een passende afsluiting kan worden verkregen.
Gaarne zal de Stichting het bedrag der inschrijving ontvangen en onderzoeken, of daarvoor in den geest der inschrijvers een passende afsluiting is te maken en zoo dit mogelijk is, deze doen aanbrengen.
Ik geloof zelfs nog iets verder te mogen gaan en te mogen toezeggen, dat zoo dit bedrag niet toereikend is, maar niettemin een ernstige en beteekenende bijdrage voor zulk een afsluiting mag heeten, de Stichting dan gaarne een begroting zal maken en voor de uitvoering den oproep van den inzender zal overnemen en herhalen om den voorstanders de gelegenheid te bieden hun ideaal te verwezenlijken. Onder zulke omstandigheden, meen ik, komt krachtens de gehouden besprekingen het besluit geen oproep te doen voor dit doel, te vervallen door den duidelijk uitgesproken wensch daartoe van de zijde der bevolking zelve.
Wanneer ik meen te moeten zeggen, dat de Stichting het aanbrengen van een afsluiting voor een som van f 125 à f 150 niet kan waarborgen, dan wil ik daarmede niet zeggen, dat naar mijn oordeel een passende afsluiting dit bedrag verre zou moeten te boven gaan, doch slechts, dat de Stichting zich eenige vrijheid moet voorbehouden en moeilijk kan toestaan, dat het Monument, dat onder de beste waarborgen van kunstzinnige uitvoering werd opgericht, door een willekeurige afsluiting zou worden ontsierd.
Gaarne beveel ik onder dit voorbehoud de inschrijving aan in de milddadigheid van allen, die gaarne een afsluiting om het Monument zien, opdat deze, wanneer zij overeenkomstig den wensch van velen wordt aangebracht, in uitvoering en rijkdom zooveel mogelijk aansluite bij het door bevoegde kunstenaars geprezen monument.
Dr. Titus Brandsma, O.Carm.
Voorzitter van de Stichting tot Oprichting en Instandhouding van het H. Hartmonument te Oss.
- Published in: De Stad Oss, 12 Februari 1924, p. 1 [Ingezonden]. ↑
© Nederlandse Provincie Karmelieten
Published: Titus Brandsma Instituut 2023