Het Zaterdagsch Privilege

1922

Article

 

Het Zaterdagsch Privilege

Door P. Dr. Titus Brandsma, Ord Carm. Oss.[1]

 

Als een kleed van bijzondere bevoorrechting en bescherming is steeds door alle kinderen van Maria het Heilig Scapulier van Carmel beschouwd.

In den nacht van 16 Juli 1251 aan den zesden Generaal der Carmelietenorde, den H. Simon Stock, geschonken als een teeken van Maria’s bijzondere bescherming van de Orde, die vanaf haar begin haar godsvrucht verbreidde, werd het H. Scapulier al spoedig ook door de geloovigen aangenomen om deel te hebben aan de gunsten en voorrechten der Orde en evenals de Broeders en Zusters van Carmel de zegeningen deelachtig te worden, door Maria zelve aan het kleed dier Orde verbonden.

Velen bracht dit heilig Kleed en de gunsten, daaraan gehecht, tot de oude Carmelorde en nog steeds dragen millioenen Katholieken dit kleed om met de leden der Carmelietenorde als bijzondere kinderen van Maria en getooid met haar livrei door het leven te gaan, gedekt door het onderpand, door Maria geschonken, dat zij de dragers van haar kleed ook na hun dood voor het vuur der hel zal bewaren, ja zelfs, zal [59] verlossen uit de vlammen van het Vagevuur.

Dit laatste privilege werd overeenkomstig een openbaring, hem gedaan, afgekondigd door Paus Joannes XXII in het jaar 1322.

Van die afkondiging vieren wij dit jaar dus het zesde eeuwfeest.

De afkondiging van dit groote privilege had plaats in een Pauselijke Bulle, welke de “Bulla Sabbatina,” de “Zaterdagsche Bulle” wordt genoemd, omdat de verlossing uit het Vagevuur beloofd wordt bij voorkeur op den eersten Zaterdag na het overlijden.

Deze Bulle is het voorwerp geweest van uitvoerige geschiedkundige en leerstellige bespreking en aan bestrijders heeft het in den loop der eeuwen niet ontbroken.

Eenigen betwijfelenden de echtheid der Bulle, anderen gingen verder en achtten het privilege in strijd met de waarheden des Geloofs.

Het hoogtepunt bereikte die strijd wel op het einde der zestiende en in het begin der zeventiende eeuw.

Aan den strijd over de waarde van het groote Privilege werd echter een einde gemaakt door een Decreet van de Congregatie van het H. Officie te Rome, bevestigd door het gezag van Z. H. Paus Paulus V, gedagteekend van 20 Januari 1613, waarbij uitdrukkelijk verklaard wordt “dat het den Paters Carmelieten geoorloofd is, te prediken, dat de Heilige Maagd de zielen van de leden der Orde en der Broederschap van Onze Lieve Vrouw van den Berg Carmel, indien zij in den Heer zijn overleden en gedurende hun leven het Heilig Scapulier van Carmel hebben gedragen en voldaan aan de gestelde voorwaarden, na hun dood zoo spoedig mogelijk, bij voorkeur op den Zaterdag, den dag door de Kerk aan Maria toegewijd, ter hulp zal komen door haar voorspraak, gebeden en verdiensten en door haar bijzondere bescherming.”

Als voorwaarden zijn door de H. Maagd aan dit groote voorrecht verbonden, dat de leden der Broederschap ieder volgens zijn staat de zuiverheid onderhouden en dagelijks de kleine Getijden der H. Maagd bidden of, zoo zij niet kunnen lezen, de kerkelijke vastendagen onderhouden en bovendien zich onthouden van vleesch op de Woensdagen en Zaterdagen, tenzij deze samenvallen met het Hoogfeest van Kerstmis.

Deze voorwaarden zijn zwaar. De Pausen hebben dan ook herhaaldelijk aan de leden der Orde en aan allen, die van hen de volmacht ontvangen, personen in de Broederschap van het H. Scapulier op te nemen, de macht verleend deze voorwaarden te verlichten en daarvoor andere gebeden in de plaats te stellen.

Door deze goedgunstigheid kan wel iedere geloovige de groote voorrechten, aan het H. Scapulier van Carmel verbonden, deelachtig worden en het is niet te veel gezegd, wanneer wij beweren, dat millioenen Katholieken troost vinden in het blijde vooruitzicht op Maria’s bijzondere bescherming na hun dood, omdat zij gedurende hun leven trouw het Scapulier droegen, dat hen stem- [60] pelde tot kinderen van Maria en medebroeder en medezuster deed wezen van de groote Carmelorde, wier hoogste roem en schoonste titel is, dat zij op zeer bijzondere wijze de Orde is van Maria.

Nu zeshonderd jaar verloopen zijn, sinds dit hooge privilege is verleend en door den Paus is afgekondigd, nu is er reden om te juichen en deze gunstverleening feestelijk te herdenken.

Die feestelijke herdenking heeft dan ook allerwege plaats gevonden of zal in deze maand, waarin op den 16den Juli het feest van de Lieve Vrouw van Carmel valt, niet achterwege blijven.

Wij zouden hier kunnen wijzen op de luisterrijke vieringen in het buirenland, op de eerste plaats op het schitterend Congres door de Derde Orde van Carmel te Rome gehouden met medewerking van vele Kardinalen, Bisschoppen, hooge prelaten, gezanten, Kamerleden en andere wereldlijke hoogwaardigheidsbekleeders en besloten met een audiëntie bij Z. H. den Paus.

Reeds in het eerste nummer van dezen Jaargang namen wij een schrijven op, door den H. Vader gericht tot den Generaal der Carmelietenorde, waarin hij zijn vreugde uitdrukt zijn Pontificaat te mogen beginnen met een woord van blijde herinnering aan dit groote Privilege en van opwekking tot godsvrucht tot de Lieve Vrouw van Carmel.

“Het is ons een vreugde,” aldus schreef Zijne Heiligheid, “de verheven Moeder Gods, Die Wij van kindsbeen af liefhebben, door dit bewijs van toegenegenheid te kunnen dienen en onder hare bescherming ons Pausschap te beginnen, Wij behoeven geen lange rede ter aanbeveling van de broederschappen, welke de H. Maagd zelve door het schenken van zoo groote gunsten aanbeval, Onze Voorgangers met gunsten hebben overladen en de werkzame liefde van de kloosterlingen der Carmelietenorde over de geheele wereld en met zoo rijke vrucht heeft verspreid.”

Wij zouden verder kunnen wijzen op den bijzonderen luister, waarmede dit jaar ook in Nederland in alle kerken en kapellen van Carmelieten en Carmelitessen en in alle kerken, waarin de Broederschap van het H. Scapulier van Carmel is opgericht, het feest van 16 Juli wordt gevierd.

De plaatsruimte gebiedt ons, ons te beperken en zoo bepalen wij ons er toe, op slechts een dier feestvieringen, de schitterendste, de aandacht te vestigen.

Van 16 tot 23 Juli zal te Oss ter viering van dit eeuwfeest een groote en algemeene Missie-tentoonstelling worden gehouden, waarin op bijzonder wijze eer zal worden gebracht aan Maria, de Middelares van alle genade, maar dan toch wel op de eerste plaats van de groote genade der bekeering tot het ware Geloof, waaraan het Missiewerk de millioenen ongeloovigen wil deelachtig maken.

Grooten luister aan deze feestviering geeft niet alleen de tegenwoordigheid van 50 Missionarissen, van wie de helft in Oss en omliggende parochiën op 16 Juli den lof van [61] Maria als Patrones der Missiën zal verkondigen, maar ook de tegenwoordigheid van vier Bisschoppen, Mgr. Aelen, Mgr. Theelen, Mgr. Dr. Smit, en in het bijzonder van Mgr. Diepen, den Bisschop van het Diocees ’s-Hertogenbosch, wiens devies: “Tot Jezus door Maria” het Missie-Comité heeft overgenomen en die uitdrukkelijk heeft verklaard, deze Missieweek met een pontificale H. Mis te willen openen, omdat hij overeenkomstig dat devies op de viering van het eeuwfeest der Bulla Sabbatina hulde wilde brengen aan Maria als Patrones der Missiën en als de Middelares aller genade.

In het Missiewerk is de godsvrucht tot Maria een der zekerste onderpanden van een succesvollen arbeid. Heeft niet slechts de Missionaris zijn werk onder haar bijzondere bescherming gesteld, maar heeft hij weten te bereiken, dat ook de liefde en de godsvrucht tot Maria leven en bloeien in het gebied, aan zijn zorgen toevertrouwd, dan mag hij op een bijzonderen zegen des Hemels rekenen. Reeds dikwijls is de liefde en de godsvrucht tot Maria het zaad gebleken, waaruit een nieuw leven voor het geloof ontkiemde, een teeken, waaraan het in den grond nog geloovig volk den waren Missionaris van den valschen onderscheidde, het onderpand, dat den Missionaris met vrucht vertrouwen deed, dat zijn arbeid niet nutteloos zou wezen.

Wij allen, die Maria’s kleed dragen, laten wij de Moeder der genade vragen, dat zij haar rijk uitbreide, het getal harer kinderen doe aangroeien, steeds meer siere met haar H. Kleed, omdat wanneer het rijk van Maria is uitgebreid, het rijk van haren Goddelijken Zoon niet slechts is uitgebreid, maar tevens is bevestigd.

 


  1. Published in: Carmelrozen Vol. XI, July 1922, p. 58-61.

 

© Nederlandse Provincie Karmelieten

Published: Titus Brandsma Instituut 2022