III. Van Oost naar West

undated (concept for a) lecture

 

III. Van Oost naar West

[1]

Wat met zooveel geestdrift en met aanvankelijk zoo groot succes begonnen was, de verovering der Heilige Plaatsen om ze te hergeven aan den katholieken eeredienst, werd van den beginne af ook weer bedreigd. De telkens opnieuw uit Europa optrekkende Kruisridders konden niet beletten, dat, zij het met afwisselend succes de Arabieren weer terugkeerden naar de Plaatsen, waarvan men hen had verdreven. Niet dan ten koste van voortdurenden strijd konden de hoofdplaatsen bijna twee eeuwen voor de Katholieken bewaard worden. Na tijden van sterke machtsontplooiing van de zijde der Kruisvaarders kwamen tijden van verslapping en verdeeldheid, noodzakelijk verbonden met een sterker opdringen der Muzulmannen. Zoo wisselden tijden van bloei voor het godsdienstig leven in het H. Land met tijden van vervolging en druk. Was men in de sterk versterkte steden en havens nog langen tijd voor gevaar bewaard, in de minder versterkte of open plaatsen was een geregeld godsdienstig leven niet mogelijk.

De jonge Orde van de Broeders van Onze Lieve Vrouw van den Carmel had zich in de twaalfde en het begin der dertiende eeuw geleidelijk verspreid over een betrekkelijk groot aantal kloosters in het H. Land en Syrië. De Kroniek van Willem de Sanvico noemt er met name een zevental. De bewoners waren voor het overgroot deel personen, die uit Europa naar het H. Land getogen waren. Wellicht zullen er onder hen ook zonen geweest zijn van Kruisvaarders, die in de steden waren achtergebleven en er een gezin gevormd hadden.

Het is niet mogelijk, in dit kort bestek het verloop te schetsen en de lotgevallen van de jonge Orde in het land van haar oorsprong. Zeer zeker mogen we dit eerste tijdperk noemen een tijdperk van bloei en krachtig leven. De snelle uitbreiding en verspreiding getuigt hier reeds van. De luister van dit tijdperk wordt nog verhoogd door de heiligheid der personen, die in dit eerste tijdsverloop de leiding van de Orde hadden. De drie eerste Generaals zijn onder de Heiligen der Kerk opgenomen. Al geeft de oude geschiedenis der Orde over hun leven weinig bijzonderheden, hun eerbiedwaardigheid, hun innig geestelijk leven in overeenstemming met den geest der Orde wordt duidelijk genoeg in het licht gesteld. Vijf en veertig jaar[2] bestuurde de Heilige Bertholdus als [2] grondlegger[3] de nieuwe instelling volgens de oude erkende gebruiken en gewoonten. Toen hij op hoogen leeftijd overleed, trad de H. Brocardus in zijn plaats. De ontwikkeling, welke de Orde had gekregen, maakte toen een nadere omschrijving dier gewoonten noodig en een der eerste daden van den tweeden Generaal was, aan den Patriarch[4] van Jeruzalem, den H. Albertus, eerst Bisschop van Vercelli, een Regel te vragen. Reeds terstond bij diens aankomst in het H. Land gaf hij aan de Broeders den verlangden regel, die overigens de nadere omschrijving was, hij zegt dit uitdrukkelijk, van de onder hen reeds heerschende gewoonten en gebruiken en den geest der Orde bevestigde. Vermoedelijk is in de eerste jaren van zijn bestuur de Orde in het H. Land nog aanzienlijk toegenomen, doch reeds spoedig kwamen verschillende huizen in gedrang. Nog erger werd dit na zijn dood onder het bestuur van den derden Generaal den H. Cyrillus. Hij was wel de man op den juisten tijd aan de Orde gegeven. Levend in het meest innig verkeer met God, mocht hij in dien droeven tijd van angst en zorgen menige openbaring van God ontvangen over de toekomst der Kerk. Ondanks den zwaren tijd zag hij de toekomst blijde en hoopvol tegemoet. Ook met betrekking tot de Orde zag hij de dageraad van een schooner dag gloren en zijn optimisme, door hooger ingeving versterkt, moet voor de Broeders een groote kracht zijn geweest in de ure der beproeving.

Steeds dreigender werd het gevaar. Steeds verder drongen de Muzulmannen op. Het eene klooster na hoe andere werd platgebrand, nadat de monniken waren verjaagd of vermoord. Wij kunnen begrijpen, dat in deze omstandigheden onder de Broeders die, gelijk we gezegd hebben, voor het grootste deel uit Europa naar het H. Land waren getogen, de vraag opkwam, of niet de tijd gekomen was, om evenals zooveel andere bewoners van het H. Land naar Europa terug te keeren. Velen hadden reeds moeten vluchten. Als wij in het begin der 13de eeuw hier en daar in Europa, bijv. te Keulen, al zeer vroeg melding vinden gemaakt van de Broeders van den Carmel, dan is dit zeer begrijpelijk en hebben wij in hen wel de eerste vluchtelingen uit het H. Land te begroeten, die, voordat nog door het Kapittel van den Berg Carmel tot overplaatsing der Orde naar het Westen was besloten, door den nood der tijden naar Europa werden teruggevoerd en daar zoo goed en zoo kwaad als het ging, beproefden hun oude kluizenaarsleven in een nieuwe omgeving te beleven. [3]

Hoewel men op den Carmel dien individueelen terugkeer billijkte[5] en de groepen, die naar Europa terugverlangden om daar in hun geboorteland rustiger en veiliger het kluizenaarsleven van den Carmel te beleven, steeds grooter en sterker werden, konden toch de hoogst-geplaatsten er moeilijk toe besluiten, de monniken [6] naar Europa terug te laten gaan.

Het was, zij begrepen het zoo, een edele wedstrijd van de liefde tot het meest innig verkeer met God in de eenzaamheid met de zucht naar behoud en instandhouding van de nog zoo jonge maar bloeiende Orde. Tenslotte hield nog alleen het groote klooster op den Carmel stand. Of de heilige berg, ook door de Muzulmannen in eere gehouden, hen terughield van een gewelddadige bestraffing, uitmoording en opheffing, danwel de invloed van het nabijgelegen versterkte St. Jean d’Acre[7] hen nog in bedwang hield, wij weten het niet. Echter ook op den Carmel was men in tweestrijd.[8] Een vrij sterke groep noemde het zonder meer verraad, ontrouw aan het vaandel, indien men in de ure des gevaars zijn roeping zou prijsgeven en de eenzaamheid van den Carmel, bron van zoo innig geestelijk verkeer met God, plaats van uitverkiezing en begenadiging, zou ontvluchten om naar Europa terug te keeren, waar het leven toch niet zou kunnen zijn, wat het op den Camel geweest was. Zij gaven er de voorkeur aan, desnoods als martelaars voor hun hemelsche roeping te sterven. Anderen echter – en hun aantal werd geleidelijk grooter, naar mate het werkelijk gevaar dreigender werd – verwezen naar het woord des Heeren: “Als men u in de eene stad vervolgt, vlucht naar een andere” en meenden, dat juist hun hemelsche en heerlijke roeping hen verplichtte hun instelling niet ten gronde te laten gaan, dat zij die in Europa in de streken, waar zij geboren en getogen waren, gemakkelijk ingang konden doen vinden en deze daar nieuwe Broeders tot hen zou voeren.

Hoewel de laatsten in de oude Kroniek van Willem de Sanvico, die zelf na den val van Accon in 1291 als een der laatsten het H. Land ontvluchtte, de zwakkere broeders worden genoemd [4] ontsteld en verschrikt door de aanvallen, welke telkens op de kloosters der Orde plaats hadden, vonden dezen toch steun in de woorden van den Heiligen Generaal, die hen er op gewezen had, dat, als de tijd zou komen, dat zij het H. Land zouden moeten ontvluchten, zij dit met des te meer geduld moesten dragen, omdat de Orde na haar ondergang in het Oosten hooger zou opbloeien in het Westen en in de geboortestreken der Broeders de ruimste verbreiding zoude vinden. Zeker, daar lag niet in, dat zij maar aanstonds moesten heengaan en de H.H. Plaatsen verlaten. Maar zij moesten er mede rekenen, dat eenmaal het tijdstip zou komen, dat zij er niet meer zouden kunnen blijven, dat God in zijn Voorzienigheid de Orde niet met den ondergang van de Westersche macht in het H. Land ten gronde wilde zien gaan, integendeel het in zijn raadsbesluiten lag, haar in Europa tot nieuw en hooger leven te wekken. Het ligt voor de hand, dat de een dit tijdstip eerder gekomen achtte dan de ander, dat bij het stijgen van het gevaar een groep op de vlucht aandrong, een andere nog wilde standhouden. Zoo geschiedde het, dat eindelijk omstreeks 1237 het Kapittel van de Orde op den Carmel officieel verlof gaf tot stichtingen van kloosters in het Westen niet slechts om de Broeders op den Carmel gelegenheid te geven, daarheen te vluchten, maar ook om vele Broeders, die al eerder hadden moeten vluchten, weder met de Orde te vereenigen. Zij hadden vaak reeds de stichting van een klooster begonnen of voorbereid.

De voorspelling van den H. Cyrillus ging wonderbaar in vervulling. In zeer korten tijd, we mogen zeggen in een jaar of tien verplaatste zich het zwaartepunt van de Orde van het Oosten naar het Westen. Ofschoon het klooster op den Carmel bleef bestaan en ook als hoofdklooster der Orde bleef gelden, zien wij reeds in 1245 een Generaal Kapittel samenkomen in Engeland en een Generaal kiezen, die zijn zetel niet meer op den Carmel, maar in Aylesford in Engeland heeft, trekt van land tot land en overal huizen en provincies sticht, met den Paus spreekt en onder diens leiding een nieuwe richting aan de Orde geeft, haar leven aanpast aan de geheel veranderde omstandigheden. Het is de H. Simon Stock, wel eens ten onrechte de Stichter der Orde genoemd, maar zeer zeker de grondlegger van de Orde in Europa, de man van de nieuwe richting in het leven der Orde, intusschen geheel voortbouwend op haar oorspronkelijke [5] instelling, wellicht een der grootste en meest begenadigde mannen, die de Orde heeft voortgebracht. Het was geen gemakkelijke taak, welke hem op de schouders werd gelegd. Een verplaatsing van de Orde naar het Westen vorderde een zekere aanpassing aan de omstandigheden, in het Westen heerschten verhoudingen en gebruiken, welke in Palestina onbekend waren. De Broeders van den Carmel kwamen in Europa, in de streken waar zij waren geboren, in een Katholieke samenleving, welke reeds zoo vele Orden kende, zoovele kloosters in haar midden had. Het was zeer zeker een gunstige tijd voor de ontwikkeling der Orde, mits zij den tijd verstond en beantwoordde aan de nieuwe eischen, welke men aan het kloosterleven stelde. De eerste helft der dertiende eeuw is de groote tijd van de opkomst en eersten bloei der bedelorden. De H. Franciscus en de H. Dominicus hadden aan een nieuwen vorm van kloosterleven het aanzijn gegeven[9], geheel verschillend van dien der oude monniken-orden als Benedictijnen, Cisterciensers, Karthuizers Praemonstratensers enz. Het kloosterlijk leven werd ook mogelijk gezien in kleiner kloosters, eenvoudig en bescheiden en daardoor gemakkelijker te stichten op tal van plaatsen. Eerst in hooge mate in uitgestrekte abdijen gecentraliseerd werd het nu in kleinere huizen gedecentraliseerd. Geplaatst te midden van het volk om daarvoor meer toegankelijk te zijn, werd ook meer beslag op de kloosterlingen gelegd voor werken van zielzorg, vooral biechthooren en preeken. Bovendien vormden de kleine, eenvoudige, haast armoedige kloostertjes een scherpe tegenstelling met de rijke kunstzinnige abdijen, die als burchten en hoven lagen te midden van uitgestrekte landerijen, waarop honderden een goed bestaan vonden, maar de minderen waren van de geestelijkheid, terwijl de nieuwe Orden zich alles voor allen maakten en in plaats van de meerderen liever nog de minderen van het volk wilde wezen. Deze geheel nieuwe opvattingen van het kloosterleven maakten de opkomende bedelorden [10] buitengewoon populair en niet slechts wilde men op tal van plaatsen een klooster volgens deze nieuwe begrippen, maar ook honderden, neen, duizenden sloten zich bij deze nieuwe Orden aan. Juist in dien tijd kwam de Orde van de Broeders van den Carmel in Europa. Hun instelling, hoewel sterker contemplatief ingesteld dan de beide nieuwe Orden van Sint Dominicus en Sint Franciscus, kwam overigens in vele punten met deze overeen. Ook in den Carmel was de oude gedachte [6] van een abdij-formatie losgelaten, werd op de Orde het stempel van een bedelorde gedrukt om de strenge armoede, waartoe de leden zich verplichtten, en vloeide daaruit voort, dat zij zich ook, waar het noodig was, stelden in dienst van de gemeenschap, welke hen onderhield. Dit klemde voor de meer contemplatieve instelling van de Orde van Carmel nog te meer, omdat juist in dien tijd het apostolisch karakter van het mystieke leven meer op den voorgrond trad. Wij zien, hoe op meer dan één plaats en in meer dan één land de kluizenaars uit de eenzaamheid treden, mannen van het strenge contemplatieve leven de hen omsluitende muren uitgaan om voor het volk te prediken. Was reeds Peter van Amiens daarvan een voorbeeld geweest, later en dichter bij dezen tijd de H. Bernardus; in dezen tijd zelf hadden groote mystici – noemen we alleen maar de beide groote Ordestichters en hun eerste gezellen – getoond, dat met het contemplatieve leven een werkzaamheid in de zielzorg te vereenigen was. De groote Duitsche mysticus Eckehart met de school, waaruit hij voortsproot en welke hem volgde, doet zien, hoe de verbinding van beide vormen van geestelijk leven geliefd was in die dagen. Daaraan ontkwam de jonge Orde van Carmel niet. Met groote liefde tot het contemplatieve leven vervuld – bewijs zijn hun eerste stichtingen in den vorm van eremitages en vaak ver van de bewoonde plaatsen – zagen zij overeenkomstig den nood der tijden ook hun Orde geroepen om in de opkomende steden deel te nemen aan dit nieuwe werk van zielzorg.

Dit gaf echter aanleiding tot een tweevoudig conflict, een innerlijk en een uiterlijk. Wij zwijgen hier over het uiterlijk conflict. Wij spreken daarover nader in de volgende voorlezing en willen ons nu tot het innerlijke bepalen.[11]

Op de eerste plaats dan kwamen door den drang naar aanpassing allerlei moeilijkheden in de inwendige organisatie en instelling. Het is zoo moeilijk, daarbij het juiste midden te bewaren en ook de Orde van Carmel ervoer in niet geringe mate, hoe het noodig was, bij een dusdanig proces een sterke gezagvolle leiding te volgen. Een voorrecht mag het worden genoemd, dat juist in dien tijd een man als de H. Simon Stock aan het hoofd der Orde was gesteld. Met groote meerderheid was hij tot die waardigheid geroepen en hij moet een man zijn geweest niet slechts van groote innerlijke heiligheid, maar ook van meer dan gewone energie. Tot op hoogen leeftijd zien wij hem in de onderscheiden landen optreden tot uitbreiding niet alleen, maar meer nog tot bevestiging en leiding. Wij zien hem niet in Engeland blijven, maar [7] een werkzaam aandeel hebben in de stichting van kloosters in Keulen, Haarlem, Brussel en daarna in verschillende steden van Frankrijk. Herhaaldelijk is hij aan het Pauselijk Hof of zendt hij er zijn afgevaardigden heen om met Pauselijk gezag te kunnen handelen of de bevestiging van het bepaalde te ontvangen. Na twintig jaar allervruchtbaarst bestuur sterft hij in 1265 in het klooster te Bordeaux, verre van den geboortegrond. Zijn groote verdienste is het geweest, in dien roerigen tijd de teugels strak te hebben gehouden en in voortdurend contact met den H. Stoel, ondanks aanpassing en vernieuwing, den ouden geest in de Orde te hebben bewaard en gewaarborgd. Van Paus Innocentius IV verkreeg hij eenige wijzigingen in den Regel, die met het oorspronkelijk karakter dusdanigerwijze rekening hielden, dat een H. Teresia in haar geestdrift, voor een terugvoering der Orde tot haar oorspronkelijken Regel er niet aan heeft gedacht, daarvoor den Regel te kiezen gelijk die op den Carmel en in het H. Land werd onderhouden, maar terstond het oog heeft gericht op den Regel, zooals deze op verzoek van den H. Simon Stock door Paus Innocentius IV voor Europa werd gewijzigd. De Paus liet zich hierbij voorlichten door twee Dominicanen, van wie wel bijzonder op den voorgrond treedt de beroemde Kardinaal Hugo van St. Cher, terwijl van de zijde der Orde ook twee Paters voor de bespreking met hen werden aangewezen. Een van hen was wel de Secretaris van den H. Simon Stock Pater Petrus Swanyngton, wiens naam in de geschiedenis van het H. Scapulier opnieuw naar voren komt als de vertrouwde vriend des Heiligen.

Op de eerste plaats werd nu vastgesteld, dat de kloosters niet meer tot de eenzaamheid behoefden te worden beperkt en de kluizenaars-instelling werd erkend als ook tot het werk in de zielzorg geroepen. Het gemeenschapsleven werd in verband daarmede versterkt en niet alleen het gemeenschappelijk gebed, maar ook gemeenschappelijk eten en samenkomen op gestelde tijden en voor allerlei doeleinden werd voorgeschreven. Hoewel op een strenge beoefening der armoede werd aangedrongen, werd ook de regel met betrekking tot de onderhouding daarvan eenigszins gewijzigd naar de gebruiken der nieuwe Bedelorden, meer echter in Dominicaanschen dan in Franciscaanschen zin. Het bezit werd zeer beperkt, maar de Broeders mochten het zelve beheeren. Merkwaardig is de gedachte-wisseling, welke plaats had over het gebruik van vleesch. Voorop mag worden gesteld, dat men van beide [8] zijden overtuigd was van de noodzakelijkheid van strenge vormen van onthouding. Het schijnt, dat dit punt reeds bij het vragen van den eersten Regel een onderwerp van [12] gedachte-wisseling is geweest. Van de zijde der Broeders schijnt zoowel in 1205 als in 1245 op twee vormen de[13] aandacht te zijn gevestigd: de onthouding van wijn en de onthouding van vleesch, met een zekere voorliefde tot den eersten vorm. Zij achtten dezen rneer in overeenstemming met de traditiën der Orde, die immers voortbouwde, zij het niet in onmiddellijk verband, op de kluizenaars-instellingen van het oude Verbond, op de gebruiken bij Rechabieten en Essenen, op de voorschriften voor de Nazareners en verschillende Profeten van het Oude Verbond. Van vleesch onthielden dezen zich niet en konden zij zich ook niet onthouden, omdat reeds het eten van het Paaschlam hen daartoe verplichtte. Toch koos de H. Albertus dezen vorm van onthouding niet en gaf hij de voorkeur aan het verbod van het eten van vleesch, tenzij ziekte of meer dan gewone zwakte dit noodzakelijk maakte. Hij grondde deze keuze[14] op de overweging, dat gelijk in het Oude Verbond om het Paaschlam niet werd overgegaan tot het verbod van vleescheten, zoo in het Nieuwe Verbond om de viering van de H. Eucharistie, niet moest worden overgegaan tot het verbod van wijn. Toch schijnt deze regeling de Broeders niet geheel te hebben bevredigd, vooral omdat het zoo moeilijk was, den graad van zwakte te bepalen, welke van het verbod onthief, en verschillende omstandigheden het gebruik van vleesch schenen te wettigen en om de algemeene zwakte te eischen, maar ook omdat het verbod van vleesch-eten in de practijk van de zielzorg op reis en in huis bij anderen lastig en moeilijk was. Opnieuw werd derhalve gevraagd, of het niet beter was, in de plaats daarvan toch het verbod van wijn op te nemen. De beide Dominicaansche raadslieden des Pausen gaven echter de voorkeur aan een verzacht verbod van vleescheten boven een verbod van wijn. En zoo werd een eerste stap gezet tot later nog eenige malen herhaalde verzachtingen van het verbod van vleesch door de Pausen gegeven. De H. Teresia heeft het verbod in den vorm der verzachting onder Paus Innocentius IV hersteld, maar ook in de Orde der Ongeschoeide Carmelieten, waar dus het verbod in dezen vorm bestaat, heeft de practijk weer herhaaldelijk tot verzachting en dispensatie [9] gedwongen. Nu is zeer zeker deze vorm van onthouding niet de eenige waarborg van versterving en onthouding, noodig voor een op God gericht geestelijk leven [15]. Het is echter goed, er aandacht voor te vragen, dat, waar deze vorm van onthouding en versterving om de zwakte van het menselijk geslacht moeilijk kan worden geeischt of gevraagd, de Orde volgens haar oude geschiedenis in de plaats daarvan behoefte gevoelde aan een anderen vorm van onthouding en daarvoor overeenkomstig de traditie[16] bij voorkeur aandacht vroeg voor de onthouding van wijn.

Het zou onjuist zijn, te meenen, dat met deze nadere omschrijving en aanpassing van den Regel de innerlijke moeilijkheden zouden zijn overwonnen. Het gevaar, dat de uiterlijke werkzaamheden den innerlijken geest zouden doen verloren gaan, bleek allesbehalve denkbeeldig en verschillende teekenen wijzen er op, dat wij deze eerste eeuw van vestiging der Orde in Europa zeer zeker onder menig opzicht een tijdperk van bloei mogen noemen, maar van den anderen kant een vrij scherpe tegenstelling ontstond tusschen de minnaars van den contemplatieven geest en de ijveraars voor een meer uiterlijke apostolische werkzaamheid. Deze tegenstelling werd zoo groot, dat de twee eerste opvolgers van den H. Simon Stock de Franschman Nicolaus, zevende Generaal, zoowel als de Duitscher Theodoricus, achtste Generaal de verantwoordelijkheid van het Bestuur te zwaar achtten en zich met neerlegging van hun hooge waardigheid in de eenzaamheid terugtrokken. Vooral de eerste geeft in vaak hartstochtelijke taal uiting aan zijn liefde voor het contemplatieve leven als het hoogste en onvervreemdbare ideaal der Orde en waarschuwt zijn Broeders er voor, dien geest van gebed en van stille genieting van het verkeer met God in de eenzaamheid van hun cel te laten ondergaan in een vaak te spoedig noodig en wenschelijk geachte uiterlijke werkzaamheid. Hij betreurt het, dat velen de verheven roeping van de Orde miskennen en vergeten, tot welk een heerlijk genot en hemelschen vrede dit leven de eerste leden der Orde op den Carmel heeft opgevoerd.

We kunnen zeggen, dat de later ontworpen Constituties der Orde en de Statuten der opeenvolgende Hervormingen deze waarschuwingen, zij het in wat milder termen, herhalen en de Broeders bezweren, tot hun eigen zielegenot, toch niet dermate in de uiterlijke werkzaamheid op te gaan, dat zij niet langer de noodige ingekeerdheid bezitten, om inner- [10] lijk [17] met God te verkeeren en de zoetheid van dit verkeer als een voorsmaak des Hemels en als een waarborg van rust en vrede te genieten. Als later de H. Teresia haar Hervorming begint, handelt zij ook over de groote moeilijkheid van de verbinding van beide vormen van leven. Zij waarschuwt er eenerzijds voor, een werkzaam en voor de zielzorg nuttig, vaak zeer nuttig leven te veroordeelen, maar van den anderen kant vestigt zij de aandacht der werkers in de zielzorg op de noodzakelijkheid daarbij steeds het gebed en de overweging en het meest innig verkeer met God in ons als grondslag en punt van uitgang te blijven beschouwen en, wat zeer treffend is, zij roept alle vrienden van den Carmel op om voor deze personen te bidden, opdat God hen in het innig verkeer met Zich beware. Zij erkent daarin de noodzakelijkheid en tegelijk het gevaarlijke van de verbinding om, zonder die verbinding af te wijzen, van binnen en van buiten daaraan de meest innerlijke kracht te geven door het eigen gebedsleven van den zielzorger en het gebed van anderen voor hem.

Het schijnt mij mij niet ondienstig, in dit verband een oogenblik te wijzen op vijf groote Heiligen der Orde, drie uit de dertiende en twee uit de veertiende eeuw. Na de drie eerste Generaals, den H. Bertholdus, den H. Brocardus, en den H. Cyrillus, mannen van hoog contemplatief leven uit het tijdperk, waarin het contemplatieve karakter der Orde sterk op den voorgrond trad, zien wij in de dertiende eeuw een H. Angelus en een H. Albertus als groote figuren rijzen naast de heerlijke figuur van den H. Simon Stock, terwijl in de veertiende eeuw een H. Andreas Corsini met een H. Petrus Thomas voor ons staan als levende bewijzen, hoe met een allerwerkzaamst leven op den Carmel een hoog begenadigd en mystiek leven met God mogelijk en vereenigbaar is. Zij staan in dezen overgangstijd, die, vooral in verband met de scherpe uitlatingen van een Nicolaus Gallus wel eens wat donker wordt gezien als lichtende figuren. Gaarne zou ik wat langer bij hun leven stilstaan, een H. Angelus U voorstellen in gezelschap van een H. Franciscus en een H. Dominicus, die, nadat hij den eerste de wondteekenen des Heeren, den ander een vruchtbaar Apostolaat voorspelde, hem in Santa Sabina te Rome den marteldood voorspelden als bekroning van zijn apostolisch leven, stervend biddend voor zijn moordenaar en op Sicilië vereerd als een tweeden Joannes den Dooper, dien hij [11] navolgde in den geest en de kracht van Elias; vervolgens een H. Albertus op hetzelfde eiland Sicilië werkzaam voor de bekeering van Jood en heiden en tegelijk zoo innig met God vereend, dat men hem bij voorkeur ter uitbeelding daarvan voorstelt met het Kindje Jezus in zijn armen, begiftigd met een hemelsche wijsheid en inzicht in de goddelijke geheimen, door het hoogste beschouwende leven verkregen, dat men hem niet minder gaarne voorstelt met een lamp in de hand en in het bijzonder aan de jonge leden der Orde ten voorbeeld stelt en als Patroon aanwijst om evenals hij de kennis der goddelijke dingen op de eerste plaats na te streven om ze anderen te kunnen geven, als de nood daartoe dringt; eindelijk een H. Simon Stock, over wien wij in een volgende voorlezing nog nader moeten spreken als den grooten minnaar van Maria, door haar verkoren om hem te openbaren, dat zij het kleed der Orde, meer in het bijzonder het specifieke deel daarvan, het H. Scapulier, beschouwd wil zien als het onderpand van haar moederlijke bescherming, wiens werk voor de Orde aansloot aan een eerst zoo eenzaam mogelijk contemplatief leven, van wien bekend is, dat hij in de meest actieve periode van zijn leven vaak geheele nachten en vele uren van den dag doorbracht in het gebed; in de veertiende eeuw zien wij een H. Andreas Corsini na een eenigszins wereldsche jeugd in den Carmel ingetreden volgens den droom zijner moeder van een wolf in een lam veranderd, reeds aanstonds de grootste voorliefde koesteren voor de eenzaamheid, daar zijn eerste H. Mis opdragen en onder deze roerende plechtigheid vertroost met een woord der H. Maagd, dat hij haar dienaar wezen zal en zij door hem zal worden verheerlijkt, in zijn later leven in de Orde en als Bisschop zulk een toonbeeld van rein en ingetogen en tegelijk liefderijk[18] leven, dat God heeft gewild, dat hij na zijn dood verscheen met rozen en leliën in zijn hand om dit te verzinnebeelden; een niet minder sprekend voorbeeld van vereeniging van een leven van gebed en hooge mystieke begenadiging zien wij ten slotte in den H. Petrus Thomas, op merkwaardige wijze tot de Orde geroepen en over de moeilijkheden op den weg daartoe heengeholpen, in de Orde een voorbeeld van innige Maria-vereering, zoodat men den naam van Maria neergeschreven meende in zijn hart, als Procurator Generaal der Orde in zoo groote moeilijkheden gewikkeld, dat hij zorg had over haar voortbestaan, maar door Maria getroost met de belofte, [12] dat zij zou bestaan tot het einde der tijden, man van gebed, die daaraan groote gedeelten zelfs van den nacht wijdde, maar tegelijk man van actie en organisatie, afgevaardigde des Pausen in verschillende moeilijke zendingen, ten laatste leider van een Kruistocht, waarin hij wonderbaar voor den dood behoed bleef, Patriarch van Constantinopel met bestuursopdracht over alle geunieerde kerken in het Oosten, op het eiland Cyprus vereerd als Patroon tegen de pest, omdat hij in een boetetocht om dezen geesel te bezweren zich al te veel bloot gaf en door koorts aangegrepen stierf als slachtoffer van zijn ijver.

Zeker, vooral het leven van den laatste doet ons zien, hoe er naast deze schitterende voorbeelden van verheven geestelijk leven, van verbinding van het actieve leven met het contemplatieve, anderen waren, die voor de verleiding bezweken. Een H. Andreas Corsini zien wij eigenlijk reeds een eerste beweging tot hervorming steunen. De H. Petrus Thomas zag de verleiding dusdanigerwijze om zich heen grijpen, dat hij vreesde, dat de Orde er aan ten gronde zou gaan. Maar dan zien wij, hoe Maria hem gerust stelt. En dan zien wij in het verder verloop der geschiedenis, dat zeker[19] de verleiding haar kracht niet mist, dat er tijden komen, waarin de glorie van den Carmel wordt verduisterd, maar dan zien we tegelijkertijd de oude levenskracht zich openbaren en in telkens weder aangegrepen en gevolgde hervormingen den ouden geest herleven. En nog altijd staat de Carmel in de kerk als de geroepene bij uitstek tot het mystieke en ingekeerde leven en kloppen velen aan de deuren van zijn kloosters om er het inniger verkeer met God te deelen, zich van de wereld af te zonderen of, tot het actieve leven geroepen, daarin sterk te staan door den grondslag van een op de contemplatie gericht leven.

Beschouwden wij in dit tijdperk van overgang vooral den H. Simon Stock als de groote figuur, wij begrijpen, dat hij niet alleen stond. Hij zou die hooge plaats niet blijvend hebben ingenomen, indien hij niet een school had weten te vormen. Juist waar hij de hoofdfiguur is uit dit tijdperk, verdient het aanbeveling rondom hem te zien naar uitingen van mystiek leven, die omtrent de oudste opvattingen daaromtrent in zijn omgeving eenige nadere aanduiding geven. Omdat wij gaarne de stelling verdedigen, dat de H. Teresia niet de grondlegster is van de school van den Carmel, maar zij, zooals eigenlijk uit de beschouwing van heel haar leven vanzelf [13] spreekt, voortbouwt op de oude tradities, verheugt het mij, uit de naaste omgeving van den H. Simon Stock te kunnen wijzen op een uiting van mystiek leven, die wonderbaar harmonisch aansluit aan hetgeen de H. Teresia daarover zegt.

Een der hechtste steunpilaren, waarop de H. Simon Stock bij zijn werk tot opbouw van den Carmel in Europa heeft mogen steunen, is Henricus Hane of de Hanna, een Engelschman, maar die evenals de H. Simon Stock zelf meermalen zijn vaderland verliet en vooral in Duitschland op vele plaatsen predikte voor volk en geestelijkheid. Hij was de rechterhand van den Heilige en heeft veel[20] bijgedragen om de Orde in de eerste periode van haar groei in Europa zich in de juiste richting te doen ontwikkelen. Het is merkwaardig, dat wij van hem – ze kunnen m.i. aan niemand anders worden toegeschreven – drie mystieke preeken bezitten. Zij zijn ons bewaard in een oud Handschrift te Oxford. Zij staan in een bundel met vele preeken van Eckehart met andere uit dezelfde school. Als wij bedenken, dat de mystiek van Eckehart in de Germaansche landen het geestelijk leven in de dertiende en het begin der veertiende beheerscht, dan kan het ons geenszins verwonderen, dat de mystieke school van den Carmel in deze streken daaraan een zekere verwantschap toont, maar dan kunnen we met betrekking tot Henricus Hane tegelijk zeggen, dat van het al te subtiele, dat later aan de mystiek van Eckehart niet zonder grond verweten werd, Henricus Hane zich heeft weten vrij te houden en hij een zeer gematigd standpunt inneemt. Hier blijkt reeds de tendenz om tusschen de meer intellectualistische mystiek der Dominicaansche school en de meer voluntaristische affectieve Franciscaansche school eenigszins het midden te houden. Is in de mystiek van den H. Joannes van het Kruis de invloed en de geest van den Pseudo-Dionysius den Areopagiet duidelijk kenbaar en als met den vinger aan te wijzen, als Henricus Hane de zes trappen aangeeft, waarlangs de ziel tot het hoogste opstijgt, verwijst hij uitdrukkelijk naar Dionysius. De eerste trap is, dat de ziel zich voor God openstelt. Doe mij open, mijn geliefde, zegt God met den Bruidegom van het Hooglied. Met terugwijzing van de zonde moet zij de deur van haar hart openen voor God. De tweede trap is, dat God, en hij doelt hier op de geheele H. Drievuldigheid, de ziel tot Zich trekt en in de ziel zijn intrek nemend, in haar geboren wordt. Met aanhaling van een woord van Sint Augusti- [14] nus zegt hij, dat die geboorte plaats heeft, wanneer zich met de begeerte de liefde verbindt. De vrucht van den H. Geest is licht en minne, vreugde en vrede. Hier komt tegenover het intellectualisme van de Eckehartsche school reeds sterk de groote waarde der liefde tot uitdrukking als de geest, die ten slotte God in ons doet geboren worden.

De derde trap is, dat God de ziel omschept. Het geschiedt door het licht, dat Hij uitstraalt. In dit licht doet de ziel geen zonde meer. Zij wandelt in het licht als kind des lichts. Maar eerst moet zij God proeven en smaken, haar best doen Hem te kennen, geleidelijk, voordat zij tot de schouwing kan geraken. Zij moet niet willen vliegen, vóór zij vleugelen heeft. Zoo moet de ziel eerst de deugd beoefenen door gestadige werkzaamheid en Gods beeld in zich uitdrukken, voor zij met God God mag aanschouwen. Dan komt de vierde trap. God zet de ziel aan het werk. De ziel ziet Gods beeld in zich uitgedrukt en geniet van die heerlijke gelijkenis. Maar telkens[21] trekt haar natuur haar nog weder naar beneden, totdat God komt en haar van de natuurlijke verlichting tot de bovennatuurlijke opvoert. Nu wandelt zij volgens Sint Paulus van klaarheid tot klaarheid en met Job verheugt zij zich, dat zij dat licht bezitten mag. Op den vijfden trap vereenigt God Zich met de ziel. De ziel neemt den vorm der Godheid aan, wordt omgevormd in God. Het goddelijk Licht doorstraalt haar en doet haar ook nog slechts zichzelve zien in dit goddelijke licht. De lucht in den schijn der zon gelijkt geen lucht meer, maar enkel licht. Op den zesden trap doet God eindelijk de ziel geheel in Zich opgaan en niet alleen maar zijn licht in haar schijnen, doch haar opgaan in dit licht als een edelsteen, die in het licht geplaatst het licht in zichzelve opneemt en in zichzelf weerkaatst en tegelijk naar alle zijden uitstraalt. Zij zijn doorschijnend geworden en een spiegel der godheid, gelijk Dionysius van de Engelen zegt.

Zoo ziet Hane de komst des Heeren en roept ten slotte met Sint Paulus uit: Verheugt U, want God is [22] nabij.

Wat is hier een treffende overeenkomst met de H. Teresia! Het is, of Teresia Henricus de Hane heeft gelezen, zooveel treffende beelden gebruikt zij in denzelfden zin als hij. Ook zij legt er allereerst den nadruk op, dat wij ons voor God moeten openstellen en met erkenning van onze zonden en fouten tot Hem moeten gaan om door de opname van Hem van de zonde gezuiverd en vrij te worden. Ook zij kent het [15] beeld van den Bruidegom, die aan de deur des harten staat en klopt om te worden binnengelaten. Opmerkelijk is ook de nadruk, dien Sint Teresia legt op de noodzakelijkheid van het beoefenen der deugd als voorbereiding, vergezelling en vrucht van de mystieke vereeniging met God. Zij gebruikt hetzelfde beeld, dat men niet moet willen vliegen, [23] voordat de nestveertjes tot vleugelen zijn uitgegroeid. Ook zij legt den nadruk op de liefde om tot de vereeniging met God te geraken. Eerst door daden de liefde toonen, voor wij er aan mogen denken tot de schouwing te worden toegelaten. Eindelijk, hoe lief is Teresia het beeld van zon en licht. Ook zij spreekt van de omscheppende kracht van het zonnelicht, die alles in licht en zon omtoovert. Treffend eindelijk is het beeld van den edelsteen. Voor Teresia is het Kasteel der Ziel die edelsteen, waarin het licht in het meest innerlijke woont en naar alle zijden uitstraalt. Maar niet slechts in den diepen zin der beeldspraak is een merkwaardige overeenkomst, ook in de schildering der opeenvolgende trappen volgt Henricus Hane bijna geheel den weg van zeven trappen door Teresia geteekend. Het is niet mogelijk, hierop nu nader in te gaan. Wanneer wij in een volgende voorlezing nader over den H. Teresia spreken, zal blijken, dat zij den opgang naar God zag in een beeld van treffende overeenkomst met dat van Henricus Hane, dat ook bij haar dezelfde geleidelijke opgang en vooral die opbloei uit het natuurlijke geschilderd wordt, Wij spraken in een vorige voorlezing van hot merkwaardig midden, dat de school van Carmel houdt tusschen de beide scholen, die het zwaartepunt te zeer leggen óf op de instorting van het mystieke leven óf op de menschelijke werkzaamheid ter verkrijging daarvan. In de preek van Henricus Hane vinden we er een heerlijke weergave van (geschreven🙂 de harmonische verbinding met beide. Zoo mogen we zeggen, dat de boom nog niet veraarde van den ouden stam, dat de overplanting naar anderen grond zeker invloed uitoefende op den groei, dat in dit nieuwe oord geweldige stormen en regenvlagen beproefden den nauwelijks weer gewortelden boom omver te rukken, maar dat deze reeds spoedig, door de groote innerlijke levenskracht, en doordat de Hemelsche Hovenier zijn zorgen aan den boom wijdde, zoo diep wortel schoot, dat de stormen wel hier en daar een tak afrukten, wel soms met dood en ondergang dreigden, maar niet in staat bleken, den stam te breken, die rijk aan nieuwe loten zijn kruin uitstrekte verder dan ooit tot een sieraad van den tuin der Kerk.

 


  1. Typescript (OP112.7), 15 pages. The text seems to be a concept in Dutch for the third lecture held in the United States; see: ‘Carmelite Mysticism. Historical Sketches. III The Order Flourishing in the Holy Land’. The typescript shows corrections by pencil. We present the corrected text; main corrections are presented in footnotes.
  2. ‘Vijftig jaar bijna’ is corrected to: ‘Vijf en veertig jaar’.
  3. ‘eerste grondlegger [der nieuwe instelling] en haar eerste generaal’ is corrected to: ‘grondlegger’.
  4. ‘nieuwen Patriarch’ is corrected to: ‘Patriarch’.
  5. ‘billijkte en begreep’ is corrected to: ‘billijkte’.
  6. Deleted is: ‘op hun gezag’.
  7. ‘Haifa’ is corrected to: ‘St. Jean d’Acre’.
  8. ‘Zeker is [ …?…] en het moeilijk moet zijn geweest, ten deze een beslissing te nemen’ is corrected to: ‘Echter ook op den Carmel was men in tweestrijd’.
  9. ‘een nieuwe vorm van kloosterleven in het leven geroepen’ is corrected to: ‘aan een nieuwe vorm van kloosterleven het aanzijn gegeven’.
  10. Deleted is: ‘bij het volk’.
  11. Added is: ‘een innerlijk en een uiterlijk. Wij zwijgen hier over het uiterlijk conflict. Wij spreken daarover nader in de volgende voorlezing en willen ons nu tot het innerlijke bepalen.’
  12. Deleted is: ‘bijzondere’.
  13. ‘bijzondere’ is corrected to: ‘de’.
  14. ‘dit verbod’ is corrected to: ‘deze keuze’.
  15. Deleted is: ‘van gebed’.
  16. ‘traditiën der Orde’ is corrected to: ‘traditie’.
  17. Deleted is: ‘zoo innig mogelijk’.
  18. ‘zoo liefderijk’ is corrected to: ‘liefderijk’.
  19. ‘zeer zeker’ is corrected to: ‘zeker’.
  20. ‘zeer veel’ is corrected to: ‘veel’.
  21. ‘telkens nog’ is corrected to: ‘telkens’.
  22. Deleted is: ‘U’.
  23. Deleted is: ‘voor men vleugelen heeft’.

 

© Nederlandse Provincie Karmelieten

Published: Titus Brandsma Instituut 2024