In den oorlog door een medaille gered

1915

Article

 

In den oorlog door een medaille gered

Door T. B.[1]

Kapitein Papetard bracht nog een kort bezoek aan zijn ouders in Champagne. Binnen enkele dagen moest hij met een regiment infanterie naar Afrika om Constantine te belegeren en te bestormen. Zijn moeder gaf hem voor zijn vertrek een wonderbare medaille van de Onbevlekte Ontvangenis van Maria en deed hem beloven, die voortdurend te zullen dragen. Bij het beleg van de stad stond hij in de voorste gelederen en met honderden anderen viel ook hij neer, dood of gewond, men wist het op het oogenblik niet. Na den aanval werd hij opgenomen, hij was bewusteloos; met de andere gewonden werd hij naar de ambulance gedragen. Daar werd hij door een geneesheer onderzocht, die echter niets vond dan een lichte kneuzing, een blauwe plek op de borst. Hij was spoedig bijgemaakt. Zich in de ambulance ziende, vroeg hij den majoor, wat er met hem was gebeurd, wat hem scheelde.

“O niets van beteekenis”, antwoordde deze, “niets dan een blauwe plek op uw borst”.

Zich betastend voelde de kapitein iets hards, iets ronds en verder zoekend vond hij een kogel in zijn kleeren.

“Hier majoor”, zeide hij tot den geneesheer, “hier is de oorzaak van mijn bewusteloosheid; maar zie eens, die kogel is geheel afgeplat, wat moet dat beteekenen?”

Deze nam den kogel in de hand, maar slaakte een kreet van verwondering.

“Wat is er?” vroeg nu Papetard nog meer verbaasd.

“Mijn beste man,: zeide de geneesheer, “dat is een wonderbare zaak. Draagt ge een medaille?”

“Ja, ik draag er een, welke mijn moeder mij gegeven heeft, en omdat ik bang was ze te verliezen, als ik ze aan een koordje droeg, heb ik ze in mijn kleeren laten naaien.”

“Nu, kapitein, bedank dan eerst uw moeder en vervolgens de H. Maagd; zonder die medaille behoordet gij niet meer tot de levenden, zie maar eens en bekijk het ding eens oplettend.” En meteen gaf hij den kogel aan den officier terug, die eveneens door verwondering werd aangegrepen.

In het afgeplatte gedeelte van den kogel was het beeld der medaille, het beeld der H. Maagd en de woorden “Marie Immaculée”, “Maria Onbevlekt Ontvangen” zoo fijn afgedrukt, dat [120] men het moeilijk fijner kon namaken.

Allen wilden nu de medaille en den kogel zien; het zien er van bracht meer zielen tot God terug, dan de meest welsprekende redevoering had kunnen doen.

Papetard was door dit blijk van Gods buitengewone bescherming zoo getroffen, dat hij besloot, zijn schitterende militaire loopbaan vaarwel te zeggen, op den leeftijd van 32 jaar ontslag nam uit den dienst en naar huis ging om zijn ouders mede te deelen, dat hij priester wilde worden.

Zijn vader was bang, dat zulk een, zij het ook door een wonderbare gebeurtenis, plotseling opgekomen roeping niet duurzaam zou zijn.

Hij verzette er zich met kracht tegen en toen zijn zoon met vragen aanhield, gaf hij hem ten slotte verlof onder voorwaarde, dat hij nog een half jaar naar Parijs ging en er met de wereld kennis maakte, alsof hij er geheel zijn leven in zou blijven.

De voorwaarde werd aangenomen. Kapitein Papetard huurde kamers op de Place de la Bourse en bracht er zes maanden door in allerlei genoegens en feesten, hem in overleg met zijn vader door zijn vrienden bereid. Hij liet er zich echter niet door bedwelmen. Na een half jaar trad hij in het College van St. Sulpice en legde er zich met ijver op de studiën toe.

Terstond na zijn priesterwijding begaf hij zich naar Lyon om er het noviciaat te beginnen in de Congregatie der Afrikaansche Missiën. Na den doorloopen proeftijd zond men hem naar het Rotsgebergte, waar hij bleef, totdat zijn gezondheid hem noopte, naar Frankrijk terug te keeren.

Benoemd tot Vicaris-Generaal voor de Missiën zijner Congregatie woonde hij sinds te Lyon, waar hij zeer bemind was. Altijd droeg hij in een klein reliekschrijn den kogel en de medaille, welke te Constantine zijn redding waren geweest, bij zich. Hij had er een bijzonder genoegen in, deze aan zijn bezoekers te laten zien, opdat toch allen er zich van zouden overtuigen, dat Maria op wonderbare wijze degenen beschermt, die, al is het slechts in betrekkelijk en schijnbaar geringe zaken, godsvrucht tot haar koesteren en zich onder hare bescherming stellen.


  1. Published in: Carmelrozen, Vol. IV, Sept. 1915, p. 119-120.

© Nederlandse Provincie Karmelieten

Published: Titus Brandsma Instituut 2021