Inleiding. Werken der H. Teresia I

1918

Book introduction

 

Inleiding

[1]

De Werken van de H. Teresia van Jezus!

Het is, of bij die aankondiging een tuin ontsloten wordt, waarin wij weten, dat de heerlijkste bloemen bloeien, een tuin, welken wij haast niet durven binnengaan, omdat wij vreezen, niets van die bloemen te zullen kennen, duchten, dat die rijke kleurschakeering en geurenverscheidenheid boven onze waarneming uitgaan, en wij er in zullen ronddolen zonder die schoonheid te genieten, zonder dat onze vermogens worden gestreeld en geboeid.

Wij begrijpen, dat het schoon moet zijn in dien bloemenhof, want wij hoorden er telkens hoog van opgeven door mannen en vrouwen, wier gezag wij niet betwisten.

Het is, of wij terugschrikken voor die schoonheid, wijl zij ons traag en zwaar en aardsch begrip te boven gaat.

Waar echter zoovelen genieten van de weelde, ten toon gespreid in die lustwarande van Gods liefde en vrijgevigheid, daar mogen ook wij hopen, niet onvoldaan te zullen blijven.

Waar wij personen van beiderlei geslacht, van alle gezindten hooren gewagen van de wonderbare bekoorlijkheid van Sint-Teresia’s werken, daar willen wij ons de streeling dier bekoring niet onthouden, daar willen wij zelve zien, wat heerlijks, wat wonder-zoets, welke schoone en edele gedachten die werken behelzen.

Haar werken, vertaald in bijna alle Europeesche talen, zijn in telkens nieuwe uitgaven verspreid over de geheele beschaafde wereld, overal met vreugde ontvangen. Het zou niet moeilijk zijn, bladzijden te vullen met getuigenissen van voorname personen, die niet slechts Teresia’s wonderbaar leven, doch ook hare geschriften verheerlijken. Zeker, zij zijn verheven, de stof er van is dikwijls zoo hoog, dat er niets hoogers of verheveners denkbaar is; zij schrijft over de innigste vereeniging van de ziel met God, maar het is, gelijk P. Silverius van de H. Teresia schrijft in zijn Inleiding tot de laatste Spaansche uitgave harer werken,[2] het is, of de Mystiek tot den tijd der Heilige voor de minder ontwikkelden was als het Boek der zeven zegelen, waarvan zij zelfs de termen niet vermochten te verstaan, en of de H. Teresia door hare eenvoudige ongekunstelde taal een nieuw tijdperk voor de Christelijke Mystiek inluidde en allen daarin binnenriep.

“Zij beweegt zich,” gelijk Paus Pius X in 1915 schreef ter gelegen- [XII] heid van ‘t 3de eeuwfeest harer zaligverklaring, op het terrein der Mystieke Godgeleerdheid met zooveel gemakkelijkheid in de hoogste sferen van het geestelijk leven, dat men zeggen zou, dat zij daar in hare eigenlijke sfeer schijnt te zijn. Er is in deze wetenschap geen geheim, dat zij niet tot voorwerp der diepste navorsching maakte. Eerst nadat zij alle trappen van het beschouwende leven heeft doorloopen, neemt zij hare vlucht zoo hoog, dat, wie deze goddelijke inwerkingen in de ziel niet zelve heeft ervaren, niet in staat is, ze te begrijpen. En toch leert zij niets, dat niet in overeenstemming is met de uitspraken der meest gezonde Godgeleerdheid, en zet zij haar leer met zoo grooten eenvoud, met zoo groote helderheid uiteen, dat het reeds in haar tijd de bewondering wekte der grootste geleerden, die niet begrijpen konden, hoe deze maagd met zooveel meesterschap en sierlijkheid tot één geheel wist samen te voegen, wat de Kerkvaders zonder bepaalde orde en slechts in vage bewoordingen hadden geleerd.”[3]

Dit was dan ook de hoofdoorzaak van de groote verspreiding harer werken, zoo zelfs, dat er volgens het oordeel van Spaansche letterkundigen, na het heldendicht van Cervantes in Spanje geen werk zoo verspreid is als de boeken, door de H. Teresia geschreven.[4]

Zij schonken niet slechts genot, zij oefenen ook een niet geringen invloed uit, niet geringer, dan de Heilige zelve uitoefende tijdens haar leven.

Bleek zij in staat, de mannen en vrouwen, met wie zij omging, in grooten getale tot een nieuw leven op te wekken, dienzelfden invloed oefenen na haar dood hare werken. Talrijke voorbeelden geven er het bewijs van. Wij wijzen hier slechts op een drietal bekeerlingen van lateren tijd, op den bekenden Pater Faber en de Kardinalen Newman en Manning, die allen na hun bekeering getuigenis aflegden van den grooten invloed, welken de werken der H. Teresia op hen hadden uitgeoefend.[5]

Een blik in haar werken zal ons dien invloed verklaren.

Dan verhalend, dan leerend, telkens de innigste gevoelens haars harten uitstortend voor God, brengen haar werken den lezer onwillekeurig in de gedachtensfeer, waarin de ziel der Heilige zweefde. [XIII] Mededeelingen en beschouwingen over de dingen van het dagelijksche leven wisselen af met lessen en bespiegelingen der hoogste Mystiek. Zonder een handleiding te zijn voor de beoefening der volmaaktheid of der Mystiek in den zin eener schoolsche wetenschap, bevatten hare werken alle elementen voor beide in de meest ongedwongen orde. Het dorre en stijve eener handleiding is dezen werken vreemd. En toch onderrichten zij ons over alle punten beter en treffender, dan de meeste handleidingen, zelfs nu zij haar den weg wees, vermogen.

Dit meesterschap is de vrucht harer groote ervaring. Geen Heilige wellicht was, als zij, trouw in de kleine dingen van het dagelijksche leven. Haar belofte, altijd te doen, wat zij het volmaaktste achtte, doet naar het woord van haar grooten vereerder, den H. Alphonsus, zelfs de edelmoedigste zielen huiveren en verstomd staan.[6] Geen Heilige wellicht ook leefde, als zij, in de bijna voortdurende erkende en geziene tegenwoordigheid Gods. Was het wonder, dat zij den Weg der Volmaaktheid wist te beschrijven en tevens in Het Kasteel der Ziel de onderscheiden trappen van vereeniging met God? Dit meesterschap maakte het haar mogelijk, over zoo verheven onderwerpen zoo eenvoudig te spreken. De stijl der H. Teresia is niet gepolijst, herzien en nog eens herzien om den juisten klank te vinden en den waren toon met de bedoeling, letterkundig iets schoons voort te brengen. Het tegendeel is waar. Zij heeft niet kunnen vermoeden, dat haar werken eens de roem zouden zijn van de Spaansche letterkunde. Zoo eenvoudig mogelijk, alsof zij met u zit te praten, spreekt zij u toe in hare geschriften. Maar het is juist dat ongekunstelde, ware, oprechte, warme en levende, dat haar werken zoo schoon maakt. Alle gezochtheid is haar vreemd. Dit neemt niet weg, dat zij de heerlijkste beelden weet te gebruiken, soms in verheven dichterlijke ontboezemingen haar gevoel uitstort, doch ook daar blijft zij ongekunsteld. Men mag het betreuren, dat de Heilige zich niet de tijd gunde, hare werken te herzien en van enkele onnauwkeurigheden in taal en beeldspraak te zuiveren, die angstvallige verzorging zou haar werken minder levend, minder gewoon-met-u-sprekend hebben gemaakt.

Ik acht het niet noodig, hier in den breede de eigenschappen van haar taal en haar stijl te bespreken. Er zou op zoovele punten [XIV] kunnen worden gewezen, op den gemoedelijken toon harer mededeelingen, den korten klaren betoogtrant in hare onderrichtingen, op de levendigheid harer beschrijvingen, op de fijne weergave van de gesteltenis der ziel, hoe duister en ingewikkeld deze toestand ook schijne, op het soms ondeugende harer opmerkingen, op het niet versmaden van scherts en typeerende uitdrukkingen, naar den eersten indruk meer geëigend voor de gesproken dan voor de geschreven taal. Er zijn er geweest, al waren het weinigen, die sommige uitdrukkingen der Heilige bijna te gewoon, sommige woorden taalkundig niet juist, sommige zinnen te weinig afgewerkt achtten. Een erkend criticus der Spaansche letterkunde, eerste uitgever van de werken der H. Teresia, de Augustijn Mag. Luis de Leon, noemt het een dwaling, de woorden der Heilige te willen verbeteren. “Zoo men goed Castiliaansch kende, zou men zien,” zoo schrijft hij, “dat de taal van Moeder Teresa de sierlijkheid zelve is”.[7]

 

De H. Teresia heeft ons vele geschriften nagelaten. Zij schreef ze bij verschillende gelegenheden, zonder dat zij te zamen als één geheel bedoeld zijn. Men heeft ze uitgegeven in zeer verschillende volgorde en voor die volgorde ook allerlei gronden aangevoerd.

De eerste plaats werd steeds gegeven aan Het Boek van haar Leven. Daarna volgen in de meeste uitgaven de Mededeelingen aan hare Biechtvaders, met recht beschouwd als aanvullingen van het Boek van haar Leven. Na de eerste uitgave zijn echter zoovele brieven gevonden, welke wellicht in nog hoogere mate aanvullingen van haar leven mogen worden genoemd, dat het thans in een volledige uitgave harer werken beter schijnt, die aanvullingen in andere deelen samen te brengen en niet langer uit te geven als aanhangsel van het eerste deel.

Het Boek van haar Leven eindigt, mogen wij zeggen, met het verhaal van de stichting van het eerste klooster der Hervormde Orde. Het Boek der Kloosterstichtingen vervolgt het verhaal van die Hervorming, waar dit in Het Boek van haar Leven wordt afgebroken. Dit schijnt daardoor als tweede in de reeks door de Heilige zelve aangewezen. Beide samen geven ons een [XV] blik op haar leven en haar werken en zijn, hoezeer doorvlochten en onderbroken door onderrichtingen en mystieke beschouwingen, uit hun aard en door hun opzet geschiedkundige werken. In het nauwste verband tot dit tweede deel staan natuurlijk Regel en Constitutiën der Hervormde Orde en hare beschrijving van de Wijze van Visitatie der Kloosters. Deze twee kleine geschriften zijn dan ook als aanhangsel aan het tweede deel toegevoegd.

Na deze twee meer geschiedkundige werken volgen in het derde deel hare twee hoofdwerken als ‘Meesteres van het geestelijk leven‘, De Weg der Volmaaktheid en Het Kasteel der Ziel.

Dan volgen drie deelen, waarin telkens ongeveer honderdvijftig Brieven naar tijdsorde worden opgenomen.

In het zevende, laatste deel vinden de overige kleinere geschriften der Heilige een plaats: de reeds genoemde Mededeelingen, hare Verklaring van eenige Verzen van het Hooglied, de Bede der Ziel tot God, hare Gedichten, Raadgevingen enz. In dit deel zal ook een overzicht over haar Leven en Werken worden gegeven, aangevuld met stukken en getuigenissen, welke voor een juist inzicht in sommige gedeelten harer werken onontbeerlijk mogen worden geacht. Een uitvoerig algemeen Register over de zeven deelen zal het werk besluiten.

Van een uitvoerige Inleiding, in soortgelijke uitgaven gebruikelijk, hebben wij ons meenen te moeten onthouden. De werken spreken voor zichzelve. Onze eerste bedoeling is, de woorden te doen hooren, welke de H. Teresia tot ons spreekt. Slechts als zij is uitgesproken, willen wij in een beknopt Overzicht op het beeld, door de Heilige zelve in haar werken geschetst, nog een oogenblik het volle licht laten vallen, zoowel door het mededeelen van uit ootmoed verzwegen of door gebrek aan tijd of om welke reden dan ook niet vermelde bijzonderheden als door een korte samenvatting van hetgeen zij leerde en deed.

Het spreekt van zelf, dat in deze uitgave te vergeefs wordt gezocht naar werken, welke weliswaar soms aan de Heilige worden toegeschreven, doch niet van hare hand bleken te zijn. Wij noemen hier op de eerste plaats de Zeven Overwegingen over het Onze Vader, voor het eerst opgenomen in de uitgave van 1630 bij Moretus te Antwerpen. Wel schreef de H. Teresia een uitvoerige beschouwing over het ‘Onze Vader‘ doch deze is als een onder- [XVI] deel opgenomen in De Weg der Volmaaktheid. Ook een Verhandeling over de Melancholie, aan haar toegeschreven en verloren gewaand, is hoogstwaarschijnlijk niets anders dan De Weg der Volmaaktheid, waarin zij herhaaldelijk over de zwaarmoedigheid spreekt. Zij zou ook met haar broer Rodrigo als kind een boek met Ridderavonturen hebben samengesteld. Zoowel Ribera in zijn beroemde levensbeschrijving[8] als Pater Hieronymus Gratianus, haar vertrouweling, getuigen het ons. Er is echter nooit een spoor van ontdekt. Wellicht werd het door Teresia en Rodrigo zelve als ijdel kinderspel vernietigd.

Hoewel reeds zeer spoedig een goede uitgave van de werken der H. Teresia het licht zag, is het een geluk te noemen, dat naast deze uitgave ook haar Hss. bewaard bleven en het mogelijk maakten, die uitgave te herzien en te verbeteren. Het ligt niet in onze bedoeling, in bijzonderheden te treden over de vele uitgaven harer werken zoowel in als buiten Spanje. Een korte vermelding der voornaamste moge volstaan. Het bewijst ons, hoe vooral in Spanje die werken werkelijk een buitengewone verspreiding vonden.

Reeds in 1583 gaf Mgr. Teutonio de Braganza te Evora de Raadgevingen der Heilige en De Weg der Volmaaktheid uit. Hij mocht de Hss. daarvoor nog van de H. Teresia zelve ontvangen. Vóórdat de druk gereed was, stierf echter de Heilige 15 oktober 1582. De Weg der Volmaaktheid werd in 1585 opnieuw uitgegeven door P. Hieronymus Gratianus, ter drukkerij van Foquel in Salamanca. Men wenschte echter een vollediger uitgave. Hiertoe werd 1 Sept. 1586 door het Definitorium der Hervormde Orde besloten. Een der Definitoren was de H. Joannes van het Kruis, die ook reeds in een zijner geschriften den wensch had uitgedrukt, dat, hetgeen de H. Teresia had geschreven, gedrukt mocht worden.[9] De uitgave geschiedde door den reeds genoemden Augustijn, Mag. Luis de Leon en zag het licht bij Foquel te Salamanca in het jaar [XVII] 1588. Zeker ontbrak het in de Orde zelve niet aan mannen, die deze taak op zich konden nemen. Wij behoeven slechts te herinneren aan den H. Joannes van het Kruis. Om echter alle verdenking den ingang af te sluiten, gelijk P. Franciscus a S. Maria schrijft,[10] droeg de Provinciaal de uitgave op aan een boven alle verdenking verheven man buiten de Orde, Mag. Luis de Leon, als Hoogleeraar in de H. Schrift niet slechts in de kerkelijke wetenschappen zeer ervaren, doch tevens een letterkundige van grooten naam, nog heden met eere genoemd in de geschiedenis der Spaansche letteren. De Eerbiedw. Anna van Jezus, de trouwe gezellin der H. Teresia, toen Priorin te Madrid, was hierin zijn ijverige medewerkster. Het Boek der Kloosterstichtingen werd in deze eerste uitgave niet opgenomen en zag voor het eerst het licht in de uitgave van Brussel in 1610.

Reeds in 1589 verscheen van deze eerste uitgave een tweede druk. In 1592 volgde een nieuwe uitgave te Saragossa, in 1597 een andere te Madrid, weder een andere in 1604 te Napels. Wij noemden reeds de uitgave van Brussel in 1610, twee jaar later terzelfder plaatse herdrukt. In 1613 volgde een uitgave te Valencia, in 1615 te Madrid, in 1623 te Saragossa, in 1627 te Madrid, in 1630 te Antwerpen, in 1635 te Madrid, in 1636 te Madrid.

Hoewel sommige dezer uitgaven vermelden, dat zij met de oorspronkelijke Hss. werden vergeleken, werden met al die uitgaven de fouten en afwijkingen steeds talrijker. In 1661 deed de Generaal der Hervormde Orde een werkelijk verbeterde uitgave het licht zien bij Manuel Lopez te Madrid, in 1662 en 1670 terzelfder plaatse herdrukt. Om den herdruk der vele onnauwkeurige uitgaven te voorkomen, vroeg en verkreeg de Orde, dat voortaan alleen zij tot uitgave dezer werken zou gerechtigd zijn. Tengevolge van dit privilege verschenen te Brussel twee zeer goede uitgaven bij Franciscus Foppens, een in vier deelen in quarto in 1674, een andere in twee deelen in folio in 1675. Waren in vorige uitgaven reeds enkele brieven opgenomen, deze laatste gaf daaraan een belangrijke uitbreiding. De uitgave van Foppens was onder alle opzichten een vooruitgang, niet slechts door schoonheid van uitvoering, doch ook door grooter nauwkeurigheid en volledigheid. [XVIII] In 1678 en 1722 verschenen hiervan nog herdrukken te Madrid, in 1724 een andere in Barcelona, weder een andere in 1752 te Madrid. Voor deze laatste had men een nieuwe vergelijking met de Hss. willen instellen, doch dit werd niet toegestaan. Slechts mocht men gebruik maken van de copieën, op last des konings met groote nauwkeurigheid vervaardigd, wel een bewijs, hoe hooge waarde aan de Hss. werd toegekend. In 1778 verscheen bij Doblado te Madrid een nieuwe herdruk, waarin echter in een afzonderlijk deel een groot aantal brieven en onuitgegeven fragmenten werden opgenomen.

In 1754 werd aan P. Andreas van de Menschwording opgedragen, een kritische uitgave voor te bereiden zoowel van de werken van den H. Joannes van het Kruis als van de H. Teresia. Geheel zijn leven wijdde deze aan het bijeenbrengen van alles, wat op het leven en werken dezer twee groote Heiligen betrekking heeft. Hij bracht ze in zijn Memorias Historiales in vier deelen samen, waarvan drie in Hs. worden bewaard in de Nationale Bibliotheek te Madrid; het derde schijnt verloren gegaan. In deze Memorias heeft hij zijn studieën en bemerkingen gerangschikt volgens de letters van het alfabet. Het eerste deel is in hoofdzaak gewijd aan den H. Joannes van het Kruis, de andere aan de H. Teresia. Zij zijn een onschatbare bron voor allen, die zich met de geschiedenis der Hervorming in de Orde van Carmel bezig houden en werpen licht op vele duistere plaatsen in de geschiedenis van beide Heiligen. Een trouwe medewerker vond P. Andreas in P. Manuel a S. Maria. Het deel dat verloren ging, bevatte nog eenige onuitgegeven fragmenten van de H. Teresia en aanteekeningen bij hare brieven.

Dank deze nasporingen wellicht kon de uitgave van 1778, gelijk gezegd is, met een groot aantal brieven worden vermeerderd. Van de bevindingen en aanteekeningen van P. Andreas is daarin echter verder geen gebruik gemaakt, evenmin als in de uitgave, welke in 1793 te Madrid verscheen en een nieuw aantal onuitgegeven fragmenten en brieven het licht deed zien. Deze laatste uitgave, waarvan in 1851 nog een met nog enkele nieuwe brieven vermeerderde herdruk verscheen bij Nicolaus de Castro Palomino, wordt nog zeer veel in Spanje gebruikt. Sommigen verkiezen haar zelfs boven de kritische uitgave van Vicente de la Fuente, wiens aanteekeningen en opmerkingen niet overal even groote waardeering vonden en [XIX] wiens tekst ook nog vele, zij het meest zeer kleine, afwijkingen van het oorspronkelijke vertoont.

Dit neemt niet weg, dat de uitgave van 1861 door Don Vicente de la Fuente, waarvan in 1881 nog een volksuitgave in zes deelen verscheen, van groote beteekenis is geweest en hij zich door zijne uitgave buitengewoon verdienstelijk heeft gemaakt. Zijn uitgave, opgenomen in de Biblioteca de Autores Españoles brengt vele tot dan toe onuitgegeven brieven en fragmenten, een schat van documenten en aanteekeningen, voor ieder geschrift een met zorg bewerkte Inleiding, een met de Hss. zoowel als met de beste uitgaven vergeleken tekst, in één woord, zij heeft een kritisch aanzien. Moge men ook al een enkelen keer op een onnauwkeurigheid stuiten, over het algemeen zijn zij van weinig verre strekking.

Om zijn werk de kroon op te zetten heeft de la Fuente, overtuigd van de onvolmaaktheid van zijn uitgave, Het Boek van haar Leven en Het Boek der Kloosterstichtingen geheel in fotolithografie doen verschijnen, opdat iedereen den tekst met de reproductie van het oorspronkelijke zou kunnen vergelijken. Naar zijn voorbeeld zijn ook De Weg der Volmaaktheid, Het Kasteel der Ziel, de Raadgevingen, de Wijze van Visitatie der Kloosters en een gedeelte der Brieven aldus uitgegeven. Wij geven in dit deel een reproductie van de Inleiding, welke de Heilige zelve schreef voor Het Boek van haar Leven.

Uit de fotolithografische reproductie der werken bleek, hoe ook in de beroemde uitgave van de la Fuente, gelijk wij zeiden, nog vele onnauwkeurigheden inslopen. Een verdienstelijk werk deden der halve de Spaansche Ongeschoeide Carmelieten te Burgos met een nieuwe uitgave harer werken, waarin de tekst nogmaals werd herzien. In 1915 verscheen van deze uitgave, bezorgd door P. Silverius a S. Teresia, geeft niet slechts den tekst zoo getrouw mogelijk weer, doch vult dezen ook aan met een rijke verzameling bijlagen. De uitgave vordert langzaam, doch intusschen heeft men in 1916 te Burgos van den eigenlijken tekst een volksuitgave in vijf deeltjes doen verschijnen. Van de Brieven is daarin echter slechts een bloemlezing opgenomen.

Naast deze uitgaven in de Spaansche taal komt een bijzondere plaats toe aan de uitgave van de Brieven der Heilige in het Fransch [XX] door P. Grégoire de St. Joseph (Rome, Pustet) Hoewel ook, wat de brieven betreft, de uitgave van de la Fuente een grooten stap voorwaarts zette, wist toch P. Grégoire nog eenige brieven aan de rijke verzameling toe te voegen. Die, welke nog niet in de Spaansche taal waren uitgegeven, gaf hij naast de Fransche vertaling ook in de oorspronkelijke taal, zoodat zijn werk als een aanvulling van dat van de la Fuente moet worden beschouwd.

Deze Nederlandsche vertaling is, gelijk van zelf spreekt, naar de laatste uitgaven bewerkt.

Wat de uitgaven in andere talen aangaat, willen wij hier slechts de aandacht vestigen op vier, welke in den tegenwoordigen tijd buiten Spanje de draagsters zijn van St.-Teresia’s gedachten.

Algemeen bekend is de Fransche vertaling van Pater Bouix, S.J., wat de eerste deelen betreft herzien door Pater Peyré, S.J.(Parijs, Lecoffre), een vertaling, welke uitmunt door sierlijkheid en ook den zin van hetgeen de H. Teresia schreef met de juistheid weergeeft, dikwijls echter een zeer vrije vertaling is van hare eigenlijke woorden. De vertaling van P. Bouix heeft zeer veel bijgedragen tot verspreiding der werken buiten Spanje en is, vooral na de herziening door P. Peyré, een uitstekende gids.

Een verdienstelijke uitgave, rijk met aanteekeningen voorzien en wat de vertaling betreft, nauwer aansluitend aan de woorden der Heilige, is die der Carmelitessen van Parijs, na haar verbanning gevlucht naar Anderlecht bij Brussel (Parijs, Beauchesne).

De letterlijkste vertaling is wel de Engelsche door den bekeerling David Lewis, herzien door Pater Zimmerman, O.Carm. Disc. (London, Thomas Baker). Ook door hare geschiedkundige aanteekeningen is deze uitgave ten zeerste aan te bevelen.

Een schoone en getrouwe vertaling, zij het met weinig aanteekeningen, doch van den anderen kant aangevuld met vele belangrijke bijlagen, is verschenen bij Pustet in Regensburg van de hand van P. Petrus van Alcantara a S. Maria en P. Aloysius ab Immaculata Conceptione, Ongeschoeide Carmelieten in Beieren.

De eerste Nederlandsche vertaling van de voornaamste werken der H. Teresia verscheen reeds in het begin der zeventiende eeuw. Zij geschiedde door de Paters Jezuieten van het College te Brussel [XXI] op de dringende bede van de Eerbiedw. Moeder Anna van Jezus, die als Priorin te Madrid zooveel tot de eerste Spaansche uitgave had bijgedragen en als Priorin in de hoofdstad der Spaansche Nederlanden niets vuriger verlangde, dan dat ook in het Nederlandsch de werken der hoogvereerde Heilige het licht zouden zien.

In 1608 schrijft zij, dat aan haar wensch is voldaan en Leven en Werken der Heilige Teresia ook in het Nederlandsch in druk zijn gegeven. Zij waren althans ter perse. In 1610 schrijft P. Gratianus, dat door de zorgen der Paters Jezuieten van het College te Brussel de H. Teresia ook in de Nederlandsche taal tot ons spreekt.[11]

P. Roland van Overstraten, S.J. gaf in 1609 het Leven der Heilige door haarzelve beschreven in het Nederlandsch uit bij Rogerius Velpius, denzelfden, die in 1610 de reeds genoemde Spaansche Uitgave van Brussel bezorgde. Ten onrechte plaatsen Foppens in zijn Bibliotheca Belgica en de Acta Sanctorium deze eerste uitgave in 1619. In 1632 verscheen hiervan een tweede druk. Van denzelfden Pater R. van Overstraten, S.J. verscheen in 1613 te Brussel, in 1634 bij H. Aertssens te Antwerpen Den Wech der Volmaectheyt. Opmerking verdient, dat in 1608 eveneens bij Rogerius Velpius te Brussel en tegelijk bij Hieronymus Verdussen te Antwerpen van de hand van de Minderbroeder W. Spoelberch een Nederlandsche vertaling verscheen van het Casteel oft Wooninghe vande Ziele, in 1650, door P. Antonius van Jezus verbeterd, te Antwerpen herdrukt. Hieruit zou men afleiden, dat hij met de Paters Jezuieten voor de eerste uitgave van de werken der H. Teresia samenwerkte. In 1632 verscheen naast de vertaling van R. van Overstraten, S.J. een Nederlandsche vertaling van het Boek van haar Leven door Pater Elias a S. Teresia (J.B. Wils), Ord. Carm., welke herhaaldelijk werd herdrukt o.a. in 1673 te Antwerpen en te Gent, in 1687 en 1780 te Antwerpen. J. van der Moere S.J, de schrijver van het Leven der H. Teresia in de Acta Sanctorum, schrijft van P. Elias, dat deze van alle hem bekende vertalers de H. Teresia het nauwkeurigst heeft bewerkt.[12] In 1697 verscheen intusschen te Gent een vollediger uitgave van [XXII] de werken der Heilige door P.Servatius van den H. Petrus, O. Carm. Disc., in 1700 terzelfder plaatse aangevuld met de uitgave der Brieven. Deze vertaling werd in 1711-1712 te Gent herdrukt. Van den laatsten tijd zijn te vermelden de vertaling van Het Boek van Haar Leven door Pastoor W. Wessels (Utrecht, Wed .J.R. van Rossum, 1870). Daar deze echter vertaalde naar de toch reeds vrije vertaling van Pater Bouix, wijkt deze uitgave hier en daar nog al sterk af van de woorden der Heilige, al is over het algemeen de zin uitstekend weergegeven. Minder te prijzen is een vertaling van Het Kasteel der Ziel door een theosofe, Mej. Weggeman-Guldemont (Venlo, 1907; Amersfoort, 1909), een vertaling waarvan Pater Molkenboer schreef, dat zij een profanatie is.[13] Doch, genoeg over deze uitgaven. Nog een enkel woord over het Boek van haar Leven, in dit eerste deel opgenomen.

Reeds in 1556 schreef de Heilige een beknopt verhaal van haar leven: “un discurso de mi vida lo mas claramente que yo entendi y supe”[14] om haar biechtvader zoo goed mogelijk “los males y bienes” van haar leven te doen kennen en hem een juist oordeel te doen vellen over haar wijze van overwegen. Dit verhaal, slechts voor den biechtvader bestemd, is wel zoo goed als zeker vernietigd. In 1561-1562 stelde zij een uitvoeriger verhaal samen, dat weliswaar ook voor haar biechtvaders bestemd was, doch niet het geheime karakter droeg van het eerste. Zij schreef het, gelijk P. Dominicus Bañez uitdrukkelijk verklaart,[15] vooral op verlangen van P. Petrus Ibáñez, O.P., al hadden ook reeds andere biechtvaders haar daartoe aangespoord. De Heilige beëindigde dit verhaal naar eigen verklaring in Juni 1562, toen zij door een bijzondere beschikking der Voorzienigheid verbleef te Toledo ten huize van Dona Luisa de la Cerda. Ook deze bewerking ging verloren. Over de uitgebreidheid er van verschilt men van gevoelen. De meening, dat het slechts een korte mededeeling was, wordt door de Heilige zelve [XXIII] weersproken, waar zij het op het einde van het Hs. der laatste bewerking een boek noemt.[16]

In 1562 beval P. Garcia de Toledo, O.P. haar de stichting van het St.-Jozefsklooster te Avila te beschrijven en ook nog eenige andere bijzonderheden te boek te stellen, in haar Leven nog niet vermeld. De Heilige getuigt dit zelve in hare Inleiding tot Het Boek der Kloosterstichtingen. Dit was wel de eerste aanleiding tot een nieuwe bewerking van Het Boek van haar Leven. Nog een andere omstandigheid droeg daartoe bij. P. Hieronymus Gratianus verhaalt ons, dat, toen kort daarna de Groot-Inquisiteur Don Franciscus Soto de Salazar, later Bisschop van Salamanca, te Avila kwam, de Heilige, door gewetensangst gedreven, aan dezen geleerden priester hare twijfelingen openbaarde en haar wensch, zich aan het oordeel der Inquisitie te onderwerpen. Deze antwoordde haar echter, dat dit niet tot de taak der Inquisitie behoorde en deze slechts de ketters strafte. Hij ried haar, hetgeen in haar binnenste plaats greep, vrij en openhartig op te schrijven en te onderwerpen aan het oordeel van Magister Joannes van Avila; zoo deze hare wijze van gebed goedkeurde, kon zij gerust zijn.[17]

Zoo schreef de Heilige dan opnieuw haar leven zoowel om te voldoen aan den last van P. Garcia de Toledo en andere biechtvaders als aan den raad van den Inquisiteur Soto. Zij schreef het in het St.–Jozefsklooster te Avila. Aan haar eerste bewerking voegde zij zoovele nieuwe bijzonderheden toe, dat het als het ware een nieuw boek werd. Zij deelde het nu ook af in veertig hoofdstukken,[18] waaraan zij korte opschriften omtrent den inhoud deed voorafgaan. Men heeft gemeend, dat deze opschriften niet van hare hand zijn en in vele uitgaven zijn zij door andere vervangen. Dit is echter onjuist, het Hs. laat daaromtrent geen twijfel toe.

Daar de eerste bewerking van Het Boek van haar Leven verloren ging – het verhaal van 1556 willen wij niet als zoodanig doen gelden – is niet te bepalen, waarin de aanvullingen hebben bestaan, althans niet met voldoende zekerheid, zeker echter [XXIV] behooren daartoe de feiten, welke plaats hadden na Juni 1562. Deze aanvullingen geven ongeveer den tijd aan, waarin de Heilige hare tweede bewerking beëindigde. Wij vinden daarin niet slechts den dood vermeld van den H. Petrus van Alcantara, die 18 Oct. 1562 overleed, doch ook van P. Petrus Ibañez, die eerst 2 Febr. 1565 stierf. Toen was het dus nog niet gereed. Hoogstwaarschijnlijk slaat ook, hetgeen in Hoofdstuk XXXIX, 20 zegt van een Breve des Pausen, op de Breve, 17 Juli 1565 uitgevaardigd, zoodat wij de beëindiging meenen te mogen stellen in de laatste helft van 1565.

Zij zond het boek naar alle waarschijnlijkheid naar P. Garcia de Toledo, die het weder ter inzage schijnt te hebben gegeven aan P. Dominicus Bañez. Slechts heel enkele personen ontvingen het ter inzage. Met de grootste moeite was P. Bañez, die het boek in bewaring had, er toe te bewegen, dat het aan anderen ter lezing werd gegeven. Op aandringen der Heilige werd het ten slotte toch aan Mag. Joannes van Avila gezonden, hoewel deze reeds geschreven had, dat, waar zoo hoog staande mannen er geen fouten in hadden gevonden, ook hij die niet zou ontdekken. Hij las het niettemin en zond het 12 Sept. 1568 met een schrijven van goedkeuring terug. Zij zoude, zoo meende hij, goed doen, enkele woorden te veranderen, een paar punten ook wat nader te verklaren. Hieraan zijn willicht de enkele verbeteringen in de opschriften en eenige aanvullingen, op den rand van het Hs. door de Heilige zelve aangebracht, te verklaren.[19]

In 1574 kwam het Hs. in het bezit der Inquisitie. In dat jaar werd waarschijnlijk door de Prinses de Eboli een aanklacht daartegen bij de Inquisitie ingediend. Op deze wijze wilde de Prinses zich wreken op de Heilige, toen deze niet langer kon voldoen aan hare grillen ten opzichte van het klooster te Pastrana. Zoodra P. Bañez dit hoorde, zond hij het Hs. met enkele kleine verbeteringen en een paar kantteekeningen aan de Inquisitie toe. Deze zond het hem echter terug om er zijn meening over mede te deelen. Hij deed dit in het boek zelf op enkele bladzijden, welke daarin op het einde nog onbeschreven waren. Het oordeel was al zeer gunstig. Even welwillend was het oordeel van P. Hernando del Castillo, O.P., die het werk eveneens voor de Inquisitie onderzocht. Het [XXV] gevolg was, dat de strenge Rechtbank het werk niet alleen niet veroordeelde, doch de uitgave er zelfs van bevorderde, door het Hs., dat steeds in haar bezit bleef, in 1588 af te staan aan Mag. Luis de Leon. Reeds vroeger had zij toegelaten, dat er copieën van werden vervaardigd.[20]

Na den dood van Mag. Luis de Leon kwam het Hs. in het bezit van diens Ordebroeder Mag. Augustinus Antonilez. Toen in 1592 Koning Philips II hoorde, dat het door de H. Teresia zelve geschreven boek nog werd bewaard, liet hij Pater Antonilez vragen, het hem af te staan voor de Bibliotheek van het Escuriaal. Hier bleef het tot heden als een kostbare schat bewaard. De oude copieën zijn bijna alle verdwenen. De oudste, welke nog bewaard wordt in het klooster der Carmelitessen te Salamanca, dagteekent uit het jaar 1585. Hoewel ook daarin fouten voorkomen is zij toch nauwkeuriger dan de eerste uitgave. Dezelfde Carmelitessen bezaten vroeger ook nog van deze eerste uitgave het exemplaar, dat door P. Hieronymus Gratianus werd gebruikt en de aanteekeningen bevatte, door hem bij het lezen gemaakt. Naar deze aanteekeningen wordt in deze uitgave ter plaatse verwezen. In 1594 werd dit exemplaar overgebracht naar het Generaal-Archief der Orde te Madrid, waar het deelde in de algemeene vernietiging en verstrooiing bij de troebelen van 1835. De aanteekeningen waren echter reeds door P. Andreas van de Menschwording overgenomen. Bovendien bewaart de Nationale Bibliotheek te Madrid de aanteekeningen van Zr. Maria van den H. Jozef, een zuster van P. Gratianus. Deze blijken woordelijk overeen te komen met de noten, door P .Andreas overgeschreven uit het boek van haar broer.

Men zou zich van het Boek van haar Leven een onjuiste voorstelling maken, zoo men meende, dat de H. Teresia daarin naar tijdsorde de voornaamste gebeurtenissen van haar leven mededeelt. De Inleiding door haarzelve geschreven doet reeds zien, dat zij op de eerste plaats de gesteltenis beschrijft, waarin zich hare ziel in het gebed bevindt, de wijze, waarop zij hare overwegingen doet, de gunsten, welke God haar verleent. Het is de beschrijving van haar leven, maar voor alles van het leven harer ziel. Daar- [XXVI] naast tracht zij van Hoofdstuk XI-XXVII een verklaring te geven van de vier verschillende wijzen, waarop in de ziel, voorgesteld onder het beeld van een tuin, de bloemen van deugd van water kunnen worden voorzien en tot bloei gebracht. Men stelle zich echter evenmin voor, dat haar boek ook niet op vele andere bijzonderheden van haar leven een helder licht werpt. Het tegendeel is waar. Vooral de eerste geschiedenis van de Hervorming harer Orde beschrijft zij op de meest aanschouwelijke wijze.

De Hervorming harer Orde, het werd haar levenstaak. Het is haar roem en glorie! In het verhaal van haar leven hooren wij van haar zelve, hoe zij daartoe gebracht werd, hoe de Heer haar daarbij leidde en hoe Hij daaraan een vlucht gaf, welke haar eerste voorstellingen en plannen nog verre overtrof. Wij mogen zeggen, dat haar werk volmaakter werd, naarmate onder de gunsten van den Heer, hare liefde inniger en vuriger werd. Die liefde streefde naar steeds hooger volmaaktheid, ook in de onderhouding van den Regel. Dit verklaart, dat de Hervorming harer Orde haar meer werd ingegeven door hare liefde en haar verlangen naar volmaaktheid dan door een verregaande verslapping en ontaarding van de Orde, waarin zij leefde. Verklaarde zij zelve niet, dat hare Oversten in de Orde mannen waren van groote deugd, bevorderaars van dezer beoefening onder al hare vormen, dat in het klooster, waarin zij leefde, God oprecht en vurig werd gediend? Zeide God haar zelf niet, toen Hij haar opwekte tot stichting van een klooster, waar de Regel in al zijn gestrengheid zou worden onderhouden, dat zij zich wachten moest voor de meening, dat Hij in de kloosters, die den verzachten Regel volgden, slechts matig werd gediend? Stelde God haar ook die kloosters niet voor als een behoud voor de wereld, als plaatsen, waar men Hem ijverig diende? Betoonde men eindelijk de Heilige van de zijde der oude Orde niet een groote welwillendheid en gingen niet velen tot hare Hervorming over?

Mogen wij echter naar het woord van Christus zelven in de Hervorming der Orde geen blaam zien voor de Oude Observantie, wij buigen vol bewondering en eerbied het hoofd voor het edelmoedig, ja, heldhaftig besluit, den Regel zoo volmaakt mogelijk te onderhouden, wat het ook mocht kosten en hoeveel er naar menschelijke berekening ook tegen was. [XXVII]

Vol bewondering en eerbied zien wij op naar de vrouw, die zwak en ziekelijk, wat hare lichamelijke gesteltenis betreft, door de sterkte van haar geest en het vuur van harer liefde tal van zielen, mannen en vrouwen, ontvlamde en bewoog, naar diezelfde volmaaktheid te streven.

Eerbied en bewondering vervult ons, als wij ons spiegelen aan het voorbeeld van de velen, die aan de wereld volledig trachtten te sterven om slechts met God te leven en door God met de verhevenste gunsten werden verblijd.

Slechts van verre vermogen wij die verheven voorbeelden te volgen en geve God, dat wij hen volgen en niet veeleer verslappen in den ijver, waarmede wij eens besloten God te dienen!

Moge daartoe het lezen en overwegen dezer hemelsche geschriften bijdragen! Mogen zij, eens ingegeven door een hart vol liefde, een sprankje van dat liefdevuur doen gloeien in onze ziel! De Heilige schreef op het einde van het Boek van haar leven, dat zij het, behalve uit gehoorzaamheid, slechts met deze bedoeling schreef en zij hare moeite ook rijk beloond zou achten, wanneer het lezen er van ook slechts één keer leidde tot de verheerlijking van God. Kunnen de vertalers meer verlangen, dan dat het doel bereikt wordt, dat zich de Heilige voorstelde? Moge de goedheid Gods hunne moeite beloonen door ook henzelve de vruchten te doen eten van den tuin, welken zij door deze uitgave ontsluiten!

Oss, op den Feestdag van den H. Jozef, 1918.


  1. Introduction in: Werken der H. Teresia. Uit het Spaansch vertaald door Dr. Titus Brandsma, Dr. Eugenius Driessen, Dr. Hubertus Driessen en Dr. Athanasius van Rijswijck, van de Orde der Broeders van Onze Lieve Vrouw van den Berg Carmel. Deel I: Het boek van haar leven. Vertaald door Dr. Titus Brandsma. Bussum/Hilversum 1918, XI-XXVII.
  2. [TB] Obras de Sta Teresa de Jesus, ed. P. Silverio de Santa Teresa, C.D. (Burgos, 1915), I, Preliminares, XIII.
  3. [TB] Acta Apostolicae Sedis, 1915.
  4. [TB] Vlg. Escritos de Santa Teresa, por Don Vicente de la Fuente (Madrid, 1861), I, Preliminares, V; Spaansche Uitgave (P. Silverius), t. a. p. XIV.
  5. [TB] Vlg. Spaansche Uitgave (P. Silverius), t. a. p.
  6. [TB] Sämtliche Schriften der heiligen Theresia von Jesu, von Fr. Petrus de Alcantara a. S. Maria u. Fr. Aloisius ab Immaculata Conceptione (Regensburg, 1903-1913), I, 493.
  7. [TB] In een brief aan de Eerbiedw. Anna van Jezus in de eerste uitgave der werken der H. Teresia (Salamanca, 1588); Vgl. Spaansche Uitgave (P. Silverius), I, Preliminares, LXI.
  8. [TB] Opgenomen in de Acta Sanctorum der Bollandisten (15 October). In deze beroemde uitgave van de Levens der Heiligen hebben de Paters Jezuieten voor de Heilige, die hun Orde zoo hooge vereering toedroeg, een gedenkteeken opgericht, dat getuigt van hun dankbare wederliefde. Het zeer verspreide Leven der H. Teresia naar de Bollandisten geeft slechts een flauw, hier en daar zelfs onjuist beeld van hetgeen in de Acta Sanctorum over de Heilige is samengebracht.
  9. [TB] Declaracion del Cantico espiritual, XIII (Obras, Madrid, 1872, II, 190).
  10. [TB] In La Reforma de los Descalzos,Vgl. Spaansche Uitgave (P. Silverius), I, Preliminares, LXXXIII.
  11. [TB] Vlg. Spaansche Uitgave (de la Fuente, 1861) t.a.p. XXXV; Spaansche Uitgave (P. Silverius) t.a.p. CVII; Acta Sanctorum, t.a.p. blz. 337.
  12. [TB] Acta Sanctorum, 15 Oct. t.a.p.
  13. [TB] In het Jaarboekje van Jos. Alb. Thijm (Annuarium Apol. Ver. Petrus Canisius), 1910, Letterkundig Overzicht, blz. 327.
  14. [TB] Vgl. Hfdst., XXIII, 17.
  15. [TB] In het Proces der Zaligverklaring te Salamanca in 1591. Vlg. Spaansche Uitgave (de la Fuente 1861) II, 377.
  16. [TB] Vgl. in deze Uitgave blz. 384.
  17. [TB] Vlg. Spaansche Uitgave (P. Silverius), I, Introducción a la Vida, CXVIII, v. Vlg. ook in deze Uitgave: blz. 383.
  18. [TB] Vlg. de noot van P. Bañez, op blz. 384.
  19. [TB] Dit schrijven wordt opgenomen in DI.VII dezer Uitgave.
  20. [TB] Vlg. Spaansche Uitgave (P. Silverius), I, Introducción a la Vida, CXXIII.

© Nederlandse Provincie Karmelieten.

Published: Titus Brandsma Instituut 2020