1924
Article
Katholieke Politiek
Morgen wordt te Utrecht een zeer belangrijke vergadering gehouden[2], zoo belangrijk, dat naar sommiger niet onbevoegd te noemen oordeel van de discussiën daar gevoerd en de beslissingen daar genomen het voortbestaan van de eenheid der Nederlandsche Katholieken in de politiek zal afhangen.
Men moge deze personen pessimisme verwijten en den toestand zoo ernstig niet inzien, zeker is, dat morgen te Utrecht de afgevaardigden van de kiesgerechtigde Katholieke Nederlanders zullen beproeven, na maanden van studie en overweging van alle moeilijkheden, een oplossing te vinden, welke niet slechts voor het heden, maar ook voor de toekomst ons, Katholieken, in de practische staatkunde vereenigd houdt.
Het is gelukkig nog niet zoover gekomen, dat er nu werkelijk partijen in de partij zijn, al heeft het er soms haast den schijn van. Het was dan ook heel goed gezien, uit het aan de orde gestelde verbeterde kiesreglement het beginsel van evenredige vertegenwoordiging te bannen. Maar men spreekt toch van onderscheiden ‘denkrichtingen’. En men studeert dan nu ook reeds maanden om een formule te vinden, welke de factoren welke al die richtingen bepalen in hun juiste en natuurlijke verhouding opneemt. Daardoor hoopt men dan aan het geheel de richting te geven, welke beantwoordt aan de krachten, welke in het geheel werkzaam zijn.
Is die formule misschien reeds gevonden of zal ze morgen gevonden worden?
Men kan in deze zeer optimistisch zijn, het zal in elk geval toch niet meer zijn dan een benadering.
Ik geloof den heeren, die zich nu maanden hebben ingespannen, Bondsbestuur, Commissie-Barge, Commissie-Bongaerts, den redactie-staven onzer bladen — en wie moet ik nog meer noemen — geen onrecht te doen, wanneer ik het resultaat van hun werk ‘menschenwerk’ noem, niet-volmaakt, nog te wenschen overlatend, in één woord een benadering van het ideaal, niet de uitdrukking of verwerkelijking daarvan.
Zij stellen zichzelve op dat standpunt. Zij lieten allerlei bespreking toe, lokten die uit.
Maar men kan niet aan het praten blijven.
Als er nog onbevredigden zijn — en nu ja, die zijn er — dan mogen ook die bedenken, dat hun oplossing niet meer is dan een benadering en bij onze gebrekkige kennis van de vele factoren, die zich hierbij doen gelden, het volmaakte nu eenmaal niet bereikbaar is en een te-veel aan kritiek de waarheid brengt van het spreekwoord, dat het betere vaak de vijand is van het goede en dat in het blijven zoeken naar het beste het mogelijke goede verloren gaat.
Variis modis bene fit. Als iets niet geschiedt, gelijk iemand weet, dat het beslist goed zou geschieden, daaruit volgt niet, dat het dan verkeerd geschiedt. Het goede kan op meer dan een wijze worden bereikt. En het is beter, bij verschil van meening, elkander tegemoet te komen en toch samen te werken, dan de eenheid en de liefde, die onder ons moet heerschen te verbreken. “Alle menschen”, zegt Ruusbroec, “en mogen niet een wise hebben noch enen wech gaen van buten, mer si moeten enen wech gaen van binnen, dat is die wech der minnen”.
Politiek is een raar ding.
Het is iets, waarvan men eigenlijk meent, dat daaraan niet allen moeten meedoen, daarover niet moeten meepraten. Als zij, die mij kennen, mijn naam zien onder een artikel over Katholieke Politiek, dan zullen ze misschien verwonderd zijn en vragen, of ik me niet begeef op een terrein, waarop ander gezag geldt, dan men mij zou willen toekennen.
Wat weet nu een boer van saffraan?
En doet een professor in de mystiek niet beter over politiek te zwijgen?
Ik weet het niet.
Al is men nog zoo vastbesloten, op zoogenaamd eigen terrein te blijven, zich niet met andere zaken te bemoeien, soms wordt het gemeenschapsgevoel daarvoor te sterk.
Hoe graag men in zijn hut wil blijven, er zijn oogenblikken van storm, die alle hens aan dek roepen.
Me dunkt, dat het epitheton ‘Katholiek’ in de politiek een element aanwijst, dat van groote beteekenis is.
Onze politiek moet voor alles dat adjectief behouden. En daarom een enkel woord van vermaan, ook in de politiek katholiek te zijn.
Dit geldt niet alleen in de theorie der staatkunde, dat geldt ook in de practijk, in het doen aan politiek.
Het is jammer genoeg, dat meer dan een politieke vergadering weinig heeft van den waren katholieken geest, die toch eenheidsgevoel veronderstelt en levendig moet houden.
De samenvatting van Jesus’ afscheidsrede, zijn laatste wil is het niet de bede, ut omnes [unum] sint, dat allen toch een zijn. En was die saamhoorigheid niet het bijzondere kenmerk van de eerste Christenen, bekend om de liefde, welke in hun onderlinge verhoudingen allersterkst tot uiting kwam?
Op den Hemelvaartsdag, in het blijde vooruitzicht, dat we allen eenmaal en voor eeuwig vereenigd zullen zijn in de vereeniging met God, klinkt het biddend woord van Jezus, dat allen één mogen zijn, dat men de liefde en de eenheid beware, ons nog krachtiger in de ooren.
Men noemt dat hier en daar misschien gevoelsargumenten, welke bij besprekingen als deze eigenlijk buiten beschouwing moesten worden gelaten.
Och neen, dat zijn geen gevoelsargumenten.
Dat zijn de argumenten van onze welberedeneerde en verstandelijk hoog gewaardeerde katholieke wereldbeschouwing, van onze algemeene eigen levensopvatting.
Dat zijn argumenten, die onder de Katholieken nooit, ook niet in de politiek buiten beschouwing moeten blijven.
Wij moeten Katholiek zijn ook in de politiek, ook in de politieke vergadering, niet slechts door die te openen en te sluiten met den Christelijken groet en daartusschen weinig te laten zien van den Christelijken geest.
Discussie is niet uit den booze. Verschil van meening mag en moet naar voren worden gebracht, maar het moet onder ons Katholieken, geschieden in bescheiden waardeering van eigen oordeel en met het oprechte verlangen, op die wijze dichter bij elkaar te komen. Laat de kritiek spreken, maar met eerbiediging van het resultaat van maandenlang onderzoek, door mannen daarvoor uitgekozen, wier oordeel berust op rijp en geduldig wikken en wegen van alle voor en tegen.
Ik mag niet veronderstellen, dat morgen nog oppervlakkige en van weinig overweging van de vele moeilijkheden getuigende kritiek zal worden uitgeoefend, maar in het belang der katholieke eenheid en ten bewijs, dat men als Katholiek een oplossing wil, zou ik toch willen vragen, in een kwestie van zoo vitaal belang de politiek niet los te maken van wat ons heilig en dierbaar is, de eenheid onzer levensbeschouwing.
Men opent de vergadering met den Christelijken groet. Moge, waar men in Zijn Naam vergadert, God in het midden der vergadering zijn.
En na die vergadering onder zijn zegening uiteengegaan in vrede en eendracht verder.
Dan gaat ondanks alle stormen Roomsch Nederland een mooie toekomst tegemoet.
Dan, maar ook dan alleen, zullen wij in staat zijn, heel Nederland de zegeningen van een sterke Roomsche politiek te schenken.
Nijmegen
Dr. Titus Brandsma O.C.
- Published in: De Maasbode, 29 May 1924, 5. ↑
- ‘Algemeene vergadering van de Algemeenen Bond van R.K. Rijkskieskringorganisaties in Nederland’, Friday 30 May 1924, Jaarbeurs Utrecht. ↑
© Nederlandse Provincie Karmelieten
Published: Titus Brandsma Instituut 2023