undated
notes for a talk
Kruisiging des vleesches
De zinnelijkheid, de onkuischheid heeft den mensch het oog van God doen afwenden en op de voldoening der lichamelijke lusten doen vestigen. De hartstocht, de begeerlijkheid des vleesches heeft het menschdom de kracht ontnomen, zijn plichten jegens God te vervullen. We behoeven niet zoo ver te gaan, dat we alle kwaad terugbrengen tot een vorm van wellust, in alles een bevrediging zien van onze zintuiglijke neigingen en hartstochten, zeker is de overdreven koestering van ons lichaam en de bevrediging van onze lichamelijke neigingen oorzaak van veel kwaad. In het klooster staat van versterving, Christo confixus sum cruci,[2] zegt de H. Paulus, waarmee hij duidt op de kruisiging des vleesches, noodig om zichzelven onder bedwang te houden. Heiligen dragen de wondteekenen van Christus ten teeken, dat zij zich aan Hem spiegelden in de versterving van hun lichaam. De predikers van het Lijden. H. Franciscus. H. Teresia. H. Joannes van het Kruis. H. Maria Magdalena de Pazzi. H. Liduina enz. enz. Zoo moeten ook wij opzien naar het kruis van Christus, naar zijn Lijden, naar zijn geeseling, zijn doornenkroning. Niet slechts armoede en onthechting, maar onszelve kruisigen en versterven. Vasten en onthouding. Ter liefde van God verkozen wij den maagdelijken staat om rein en zuiver slechts voor God te leven en de zucht naar voldoening des vleesches te onderdrukken. Grove kleeding. Harde legerstede. Spaarzaamheid in spijs en drank. Geduld in ziekte en lijden. Eischen van verpleging. Waar is onze eerste edelmoedigheid? Noodig op te zien naar Jezus, onzen Bruidegom, onzen leermeester en ons voorbeeld. Christus aan den geeselkolom, later neerzittend tusschen de geheele afdeeling soldaten, die hem in het aangezicht spuwen, zijn kleederen afrukken, hem een soldatenmantel omhangen, met doornen kronen, een rieten scepter in de hand geven, dien er weer uitrukken om hem er mede op het hoofd te slaan. “Zie den mensch”. Zie, wat Hij heeft willen lijden. Crucifige eum.[3] Aan het kruis geslagen, in wonden hangend, blootgesteld aan de blikken van de menigte die hem bespot. Er is geen schoonheid meer in hem. Ego sum vermis et non homo.[4] Vreeselijke dorst. Sitio.[5] Honger en dorst, naaktheid en koude. Tegenstelling met onze koestering des vleesches.
Maria met Christus op haar schoot. Met Jacob: fera pessima devoravit eum.[6] Quid sunt plagae istae?[7] Maria ziet U aan en vraagt, of ook Gij die wonden sloegt. Zij trotseerde alles, volgde Jezus op den kruisweg. Bekennen wij ook vol moed en liefde, dat wij aan Christus toebehooren. Moriamur et nos cum eo.[8] Door den dood tot het leven. Qui amat vitam suam.[9]
- Typescript (NCI OP 89.32), 1 page. Undated. The text is probably written by Brandsma for a house chapter while he was prior of the Carmelite Convent of Nijmegen (1929-1932). ↑
- See: Gal 2:19. ↑
- See: Mk 15:13. ↑
- See: Ps 21:7 (VUL) ↑
- See: John 19:28. ↑
- See: Gen 37:20. ↑
- See: Zech 13:6. ↑
- See: John 11:16. ↑
- See: John 12:25. ↑
© Nederlandse Provincie Karmelieten
Published: Titus Brandsma Instituut 2024