1936
Encyclopedic entry
Lauwheid
Lauwheid, in het geestelijk leven een toestand van verslapping en verflauwing na een eerste tijdperk van ijver en liefde. De idealen begeesteren niet meer, de wil verslapt, de kracht tot offers ontbreekt. De oorzaak is ofwel groeiende gehechtheid aan een of meer zonden ofwel de verwaarloozing van de geestelijke oefeningen van lezing, overweging, gewetensonderzoek, onderwerping aan leiding. De eene oorzaak versterkt de andere. Gevolg is een grootere zinnelijkheid en onverstorvenheid, verlangen naar meer gemak en genieting en het steeds meer opgaan in uiterlijk werk en de eer daaraan verbonden. In het begin gaat zij gepaard met milder beoordeeling van dagelijksche zonden, ten slotte met vergoelijking ook van doodzonden. Het is een geestelijke tering, noodlottiger dan een enkele diepe val, waaruit men gemakkelijker opstaat. In het Boek der Openbaring (3.16) zegt God: Dat ge koud of warm waart! Maar nu ge lauw zijt, begin ik u uit mijn mond te spuwen. De genezing van de l. zal mogelijk zijn na cordaat breken met de zonde, opnieuw ijverig gebruik van de geestelijke middelen van gewetensonderzoek, lezing en overweging onder krachtige leiding.
Brandsma
- ↑ Published in: De Katholieke Encyclopaedie, Vol. XVI. c. 174. The NCI preserves the typescript.
© Nederlandse Provincie Karmelieten
Published: Titus Brandsma Instituut 2019