1941
Article
‘Leeders’
In het vorig artikel over het ‘Methodisch Gebed’[2] wezen wij er op, dat dit vooral een uitgebreider beoefening vond, toen het ‘Liturgisch gebed’ om allerlei redenen vlugger werd gedaan in omvang werd beperkt en minder algemeen werd beoefend. Dit verklaart, dat, toen naast de zoo liturgische Orden der Benedictijnen, Reguliere Kanunniken, Norbertijnen en Cisterciensers de vier groote Bedelorden: de Franciscanen, Dominicanen, Carmelieten en Augustijnen ingang vonden en groote verspreiding genoten, bovendien het gewone volk zoowel als de vrome vereenigingen van mannen en vrouwen zonder eigenlijke kloostergeloften en verplicht liturgisch gebed nieuwe wegen van gebed en uiting hunner godsvrucht zochten, dat toen vooral het ‘Methodisch gebed’ als een dringende behoefte werd gevoeld en gepropageerd.
Toch zou het onjuist zijn, te meenen, dat in de Benedictijnsche school of zelfs vroeger in de monnikenscholen van het Oosten, waar het liturgisch leven nog meer ontwikkeld was dan in de Orde van St. Benedictus, het ‘methodisch gebed’ niet bekend was. Hoe liturgisch het gebed ook wordt opgevat en beoefend, toch blijft er tijd en zin voor een meer vrije ontplooing van de godsvrucht en voor de zelfstandige overweging van de geheimen van ons H. Geloof.
Al moge meer in het bijzonder in den tijd van de ‘Moderne Devotie’ in de 14de, 15de en 16de eeuw het ‘methodisch gebed’ het gebed bij uitstek zijn geworden, ook in de oude Kerk ontmoeten wij er prachtige uitingen van en ook in de tusschenliggende eeuwen zijn er allerlei vormen van aan te wijzen.
Het ligt niet in de bedoeling van dit artikel, hierop in den breede in te gaan, maar toch wijzen wij op een Joannes Climacus, die reeds in de zesde eeuw als Abt van het klooster van den berg Sinai een handleiding voor het gebed en het geestelijk leven schreef, die hij in het Grieksch ‘climax’ noemde, in het Latijn ‘scala’, in het Nederlandsch ‘ladder of trap’ in het middelnederlandsch in den regel ‘leeder’ genoemd. Naar den titel van dit werk wordt de schrijver zelf gewoonlijk Joannes Climacus geheeten. Zijn ‘Scala’ of ‘Leeder’ telt dertig ‘graden’ of ‘treden’.
De inspiratie tot het gebruik van dit beeld is wel de ladder van Jacob uit het Oude Verbond. In een droom zag deze een ladder, die reikte tot den Hemel en waarop Engelen omhoog stegen en afdaalden.
Joannes Climacus zond dezen ‘Ladder’ aan een naamgenoot Joannes, die abt was van een naburig klooster te Raithu aan de Westkust van het schiereiland Sinai, het tegenwoordige Tor bij Suez. Deze schreef daarbij nog weder aanteekeningen.
Deze Scala van Joannes Climacus vond niet slechts tijdens zijn leven, maar ook in de volgende eeuwen groote verspreiding, maar het kan ons niet verwonderen, dat daaraan bij de opkomst van de Moderne Devotie bijzonder aandacht is geschonken. In de school van Geert Groote had het blijkbaar stille bewonderaars. Zoo lezen wij in de levensschets van Joannes Kessel, den om zijn deugd en voorbeeld zoo geprezen kok van het Meester Florenshuis te Deventer, dat deze in de keuken, als het werk het toeliet, de werken van Joannes Climacus las. Mombaer neemt het op onder de ter lezing aanbevolen boeken.
Maar ook buiten de huizen van de Moderne Devoten werd het werkje in dien tijd in deze streken gelezen. In het Stadtarchiv van Keulen bijv., bewaart men een Hs. uit het midden der 15de eeuw afkomstig uit het klooster van de Kruisheeren van Keulen, waarin van bl. 141 r. tot 195 r. een bloemlezing is opgenomen uit de ‘Scala’ van Joannes Climacus. En zoo zijn er nog andere voorbeelden aan te wijzen.
De gedachte, langs een ladder of trap geleidelijk omhoog te klimmen in het geestelijk leven is op bijzonder invloedrijke wijze uitgewerkt door Gerard Zerbolt van Zutphen, een der eerste en meest gezaghebbende woordvoerders van de Moderne Devotie, die slechts 15 jaar na Geert Groote stierf, maar in den korten tijd, dat hij in zijn school leefde en leiding gaf, een werkje schreef ‘Van Geestelijke Opklimmingen’ dat een buitengewone verspreiding heeft gevonden, werd vertaald en gedrukt en heel veel heeft bijgedragen tot een geleidelijk verdere ontwikkeling van het methodisch gebed. De titel zelf drukt reeds uit, wat het boekje bedoelt.
Reeds Geert Groote waarschuwde er voor, in het gebed en in de beoefening van de deugd, alleen op den spontanen drang van de natuur of van een gelukkige ingeving af te gaan en Zerbolt van Zutphen heeft die gedachte van den meester met zorg uitgewerkt. Zijn boekje ‘Van Geestelijke Opklimmingen’ of naar de Latijnsche beginwoorden ‘Beatus vir’ is de klassieke handleiding van het ‘methodisch gebed’ geworden, totdat Ignatius in zijn ‘Geestelijke Oefeningen’ een nog volmaakter model daarvoor gaf.
Maar tusschen het boekje van Gerard Zerbolt van Zutphen en dat van den grooten H. Ignatius liggen nog heel wat werken, die op een of andere wijze het methodisch gebed leiding en ontwikkeling hebben willen geven. Twee titels wisselen hier elkander af: ‘Oefeningen’ of ‘Exercitia’ en ‘Leeders’ of ‘Scalae’. Tenslotte hebben vooral door het succes van St. Ignatius de Oefeningen het gewonnen.
Maar in de vijftiende eeuw is er, vooral hier in de Nederlanden, een heilige wedijver om dengene, die de geestelijke hoogten op wil, een ‘Leeder’ te geven, waarlangs hij den opgang in het geestelijk leven kan maken.
Zo[3] schrijft de bekende Minderbroeder Hendrik Herp omstreeks 1460 zijn ‘Scala amoris’ of ‘Ladder van Liefde’, waarin hij negen trappen of treden opsomt, waarlangs men tot de hoogste liefde geraakt. Het vormt in zijn ‘Theologia mystica’ de laatste hoofdstukken. Een vijf en twintig jaar later, althans blijkbaar na 1486, schreef Wessel Gansfort zijn ‘Scala meditationis’ of zooals hij het ook noemt: ‘Tractatus de cohibendis cogitationibus et de modo constituendarum meditationum’ of ‘Handleiding tot het beheerschen der gedachten en het vormen van goede overwegingen’ o.a. opgenomen in de uitgave zijner Verzamelde Werken in 1614 te Groningen verschenen en in 1617 met enkele wijzigingen en nieuwe bladen opnieuw te Amsterdam. Hij schreef er in zijn laatste levensjaren ook nog ‘Exempla’ of ‘Voorbeelden’ bij, welke hij opdroeg aan de Reguliere Kanunniken van den Sint Agnietenberg bij Zwolle, bij wie hij langen tijd verblijf vond en wellicht deze geheele ‘Scala’ schreef. Wessel Gansfort kwam hier in aanraking met een jongen Kanunnik Jan Mombaer, omstreeks 1460 te Brussel geboren en omstreeks 1480 op den Sint-Agnietenberg bij de Reguliere Kanunniken ingetreden. Het is bekend, dat de oude Wessel Gansfort veel pleizier had in den jongen Mombaer en groote verwachtingen van hem koesterde. Wederkeerig moet Mombaer groote vereering voor Wessel hebben opgevat. Op zijn beurt schreef Mombaer, dien we beter kennen als Joannes Mauburnus, een ‘Scala meditationis’, welke groote verwantschap en afhankelijkheid van die van Wessel Gansfort vertoont, maar veel verder op onderdeelen ingaat. Mombaer liet het hier echter niet bij. Hoe kort hij ook leefde – hij stierf reeds 29 Dec. 1501 – en hoewel hij in dien korten levenstijd vooral op het gebied van kloosterhervorming in den geest van Windesheim in Noord-Frankrijk deed, hij vond nog tijd om behalve zijn ‘Scala meditationis’ andere te schrijven: een ‘Scala Passionis’ onder den titel ‘Een Leeder van acht trappen voor de Passie ons liefs Heeren’ in het middelnederlandsch vertaald en naar een Hs. uit het Minderbroedersklooster van Sint Truiden (België) uitgegeven in de Bloemen van Ons Geestelijk Erf door Pater Dr. D. Stracke, S.J., die in de ‘Inleiding’ nog naar andere soortgelijke Passie-Oefeningen verwijst; vervolgens: een ‘Scala Communionis’, nog meer verspreid, ook in het middelnederlandsch en in ‘t nederduitsch vertaald en thans bekend als een ‘Leeder van zeventien Graden’. Handschriften er van berusten in het Minderbroedersklooster te Maastricht en te Warendorf (Duitschland), twee in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel, een in de Universiteitsbibliotheek te Amsterdam en het zesde in het Historisches Archiv te Keulen. Een uitgave er van in den Latijnschen en Middelnederlandschen tekst met een uitvoerige ‘Inleiding’ is in voorbereiding. In Mombaer heeft het methodisch gebed een krachtigen verbreider gevonden. Of hij er niet te ver in gaat en bij hem de spontane innerlijkheid niet ondergaat in de methode, is een vraag, die zeker mag worden gesteld, maar waarop het antwoord heel verschillend zal wezen naar de wijze, waarop de door hem aangegeven methode wordt gevolgd. Zeer zeker is bij het volgen dezer methode de spontane innerlijkheid geenszins afgesneden, integendeel, maar het zal voorkomen, dat men de methode volgt zonder het doel, waarheen deze voeren wil, voldoende in het oog te houden. Zoo is door al te veel methode tenslotte in de Moderne Devotie de innerlijkheid verstard.
Mombaer geeft in zijn ‘Rosetum’ nog meer ‘Scalae’, die echter voor zoover wij weten niet afzonderlijk werden uitgegeven of vertaald zoo bijv. een voor het Gewetensonderzoek, een andere voor de vereering van de Heiligen, enz. Mombaer gaf al deze ‘Scalae’ in het licht eerst in 1491 in zijn ‘Exercitia utilissima’, later nader uitgewerkt in 1494 in zijn ‘Rosetum exercitiorum’, dat herhaaldelijk werd herdrukt: 1504, 1510, 1603, 1620.
Nog vestigen we de aandacht op een ‘Scala devotionis’ van een tijdgenoot, den Minderbroeder Severinus van Bolsward, waarvan een Hs. uit het jaar 1501[4] bewaard wordt in de bibliotheek van de Havard-University.
T. B.
- ↑ Published in: De Gelderlander, 4 Januari 1941, p. 13. (‘Van Ons Geestelijk Erf’).
- ↑ See: Vrij en methodisch gebed.
- ↑ In the publication erroneously: ‘Zij’.
- ↑ In the publication erroneously: ‘501’.
© Nederlandse Provincie Karmelieten.
Published: Titus Brandsma Instituut 2020