Maria onze Hulp in gevaren

1915

Article

 

Maria onze Hulp in gevaren

Door T. B.[1]

Het was Zondag 9 Januari 1820. De felle Noordenwind joeg te Lyon groote ijsschollen door de Saône. Kruiend sloegen ze in en op elkander. De bruggen der stad waren sterk, anders waren ze onder het rammeien der ijsblokken versplinterd, verbrokkeld en uiteengeslagen. Toch waren er nog drie mannen in een bootje op den vreeselijken stroom. Het duurde niet lang, of zij werden er uit geworpen, terwijl de boot wegzonk in de diepte. Twee wisten zich op een pijler van een brug te werken en werden op deze wijze gered, maar de derde, Pierre Guérin, geraakte onder het ijs en verdween in de diepte. Nog tweemaal kwam hij boven, maar beide malen slechts even, dan zag men hem niet meer. Tallooze toeschouwers in de aanliggende straten en bruggen zagen of hoorden het ijselijk gebeuren, dat zich daar voor hen afspeelde, zonder dat het mogelijk was ter hulp te komen. Een poging daartoe moest roekeloos genoemd worden. Daar komt de drenkeling nogmaals boven. Een groote ijsschol drijft in zijn onmiddellijke nabijheid. Krampachtig grijpen zijn handen de gladde ijsmassa vast, helaas, telkens glijden de verkleumde vingers terug, tot op eens hij er zich toch nog opwerkt.

Maar nu! Hulpeloos drijft hij er op voort, totdat deze misschien door andere uiteengeslagen of in de diepte wordt gedreven.

Aan zijn godsdienstplichten had Pierre Guérin, vooral den laatsten tijd, weinig gedaan. Onverschillig had hij heengeleefd. Maar nu op eens leeft het niet-gestorven geloof weer op. In de verte ziet hij hoog op den heuvel, welke de stad beheerscht, het beeld van Maria boven haar kapel in Fourvière. Op haar stelt hij zijn vertrouwen. Hij werpt zich op de ijsschol op de knieën, het gelaat gericht naar Maria’s wonderbare beeltenis, de handen vouwend tot gebed. Dat gezicht doet een schok gaan door de rijen der onmachtige toeschouwers. Honderden vallen met hem op de knieën. Allen bidden tot Maria.

Zou Maria hier geen redding geven?

Op eens baant zich een reuzengestalte een weg door de menigte. Aan den oever gekomen, laat hij zich in een der bootjes zakken, maakt het los en stoot het met gespierden arm van wal. Hij trotseert stroom en kruiend ijs. Men staat verstomd, dat het ranke vaartuigje door de jagende scherpe ijsschotsen niet wordt gehavend en omvergestooten. De sterke arm van den roeier [179] stuwt het voort, het nadert, al is het langzaam, de plaats, waar de drenkeling nog steeds biddend op zijn knieën ligt. Toch schijnen de minuten uren voor de angstig toeziende menigte. Ieder oogenblik vreezen zij, dat de koene redder zijn schijnbaar roekelooze daad met den dood in de kokende en schuimende golven moet bekoopen. Maar neen, Maria, de ster, die zoovelen in donkere uren door de stormen leidde, leidt het bootje veilig naar de plek, waar haar hulp met zooveel aandrang door een rouwmoedig hart wordt gevraagd.

Met een handige beweging weet de stoute stuurman zijn bootje langs de schol te brengen, waarop de drenkeling zich bevindt, met één hand tilt hij hem in zijn vaartuig, terwijl hij met de andere een vooruitstekend stuk van de schol omklemd houdt en zoo de boot er tegen drukt. Een zucht van verademing gaat door de menigte. Wel is het gevaar, dat beiden omkomen, nog groot, maar men heeft de kracht van den redder gezien en hij vaart onder de bijzondere bescherming van Maria; anders was hij reeds vergaan. Veilig komt hij aan den oever. Daar reikt hij den verkleumden, half verstijfden drenkeling over aan de handen, die nu van alle zijden tot hulp worden uitgestoken. Hij zelf verdwijnt in de menigte. Niemand kent hem, niemand zag hem weder.

Zes weken later had er een plechtige processie plaats naar de beeltenis van Maria op den heuvel van Fourvière. Het geheele corps matrozen ging met den geredden kameraad Maria bedanken voor haar zichtbare redding. Zonder Gods hulp was hier, menschelijkerwijze gesproken, geen redding mogelijk geweest. God had geholpen op de voorspraak van Maria. De matrozen hingen in de kapel een schilderij op, welke de redding voorstelt en de herinnering aan het wonderfeit levendig houdt bij de vrome pelgrims en bezoekers van Maria’s heiligdom.


  1. Published in: Carmelrozen, Vol. IV, Dec. 1915, p. 178-179.

 

© Nederlandse Provincie Karmelieten

Published: Titus Brandsma Instituut 2021