Mede-lijden, Roomsche kracht

1923

Article

 

Mede-lijden, Roomsche kracht

[1]

In een kort berichtje lazen we dezer dagen in de couranten, dat de oud-Provinciaal der Dominicanen, Pater ter Maat, zich einde dezer maand inscheept naar Trinidad om zich te wijden aan de geestelijke bediening der melaatschen.

Zulke berichten stemmen blijde.

Ik kom op dit berichtje niet terug om Pater ter Maat in de hoogte te steken. Wel heb ik grooten eerbied voor zijn daad, wel acht ik deze lof waardig, ja, boven mijn lof verheven, maar veel meer verheugde ik mij bij het lezen van dit bericht, omdat het geslacht der helden, het getal dergenen, die zich willen opofferen ter liefde van den medemensch, nog niet is uitgestorven, het geloof, dat tot die daden drijft, niet dood is, teekenen geeft van heerlijk leven, bloeit in wondere schoonheid, en zoo slechts bloeien zal.

Dit berichtje stemt tot blijdschap, doet ons weer de schoonheid van ons Geloof bewust worden.

Maar als dat weer alleen steunde op dit eene berichtje, och, dan was daar nauwelijks reden voor.

Maar daarop steunt het dan ook niet.

Och, neen, Pater ter Maat staat niet alleen.

Zijn vertrek mag wat bijzonder opvallen, omdat men hem in breede kringen kent, omdat hij Provinciaal was van de Paters Dominicanen, een ijverig missionaris, een gevierd redenaar, een talentvol schrijver, hetgeen hij doet, is, hoe bijzonder ook, toch ook weer niets bijzonders.

En juist dat die daad betrekkelijk niets bijzonders is, doet haar voor ons zoo heerlijk zijn.

Neen, dat is geen tegenspraak.

Eén gaat thans heen, om een werk van groote liefde te verrichten. Hoevelen zouden willen gaan?

Wij benijden hem niet, wij gunnen hem de eerekroon, door God hem voor dat werk van liefde weggelegd, maar hoevelen zal God kronen als hem, omdat zij evenals hij de melaatschen wilden dienen, maar niet mochten of niet konden.

Hoe goed weten we het, dat, als in een Orde of Congregatie een werk wordt ondernomen van meer dan gewone opoffering, zoodat geen Overste daartoe zijn onderdanen wil verplichten, dat dan een oproep om slechts enkele krachten de Overste de keuze brengt tusschen vele veelvouden van het vereischte getal.

Hoe goed ook weten we, dat aan een Orde juist de meeste roepingen ten deel vallen om de punten van zijn regel, welke het grootste offer vragen.

Neen, we behoeven niet in de geschiedenis terug te gaan en te zoeken in de levens van lang gestorven heiligen om daden te vinden van heldhaftige liefde, voortgesproten uit de overtuiging van ons Geloof.

Ons levend Roomsch geloof waarborgt ons, dat de melaatschen steeds hun verzorgers zullen vinden, als dezen tot hen kunnen komen. Aan den goeden wil, aan liefde en offervaardigheid ontbreekt het niet.

Deze daad is er slechts de toevallige openbaring van.

Het zou geen moeite kosten, de ziekenhuizen rond te gaan en daden aan te wijzen, welke even groote offers vragen gestichten van idioten en krankzinnigen waar de liefde niet minder groote wonderen doet, en als we konden lezen in de harten van zoovelen, o, hoe rijk zou ons Geloof dan blijken, hoe zou men vol verrukking staan voor wat er leeft in menig hart.

Laten we ons toch niet blind staren op de ellende der wereld en op wat het leven droevig maakt.

Laten we het verminderen door er liefde tegenover te stellen. Daardoor alleen scheppen we het vaak om in vreugde. Of meent ge, dat ook de melaatsche in zijn lijden geen tevredenheid kan bezitten. Niet het lijden maakt den mensch ongelukkig. De H. Teresia wilde liever sterven, als zij niet meer lijden kon. Het lijden gedragen als een bewijs van liefde tot God, als een offer Hem ter eer, geeft veeleer vreugd dan droefheid. Maar opdat de mensch daartoe in staat is, is het noodig, dat sterke mannen en sterke vrouwen het lijden tegemoet gaan, het lijden op zich nemen. In hun gezelschap draagt ook hun medemensch het lijden lichter.

Men klaagt over levensmatheid en over droeve tijden.

Men ziet niet, op welke wijze men de wereld anders maken kan.

Niet door allerlei wijzen raad, maar door ieder voor zich het lijden van dezen tijd aan te nemen met een betere gezindheid.

Moge de daad van Pater ter Maat er weer toe bijdragen, ons Roomschen het blij besef te geven van de kracht van ons geloof en van ons aller roeping het lijden onzer medemenschen te verzachten door een offer onzerzijds, een offer niet in naam, maar inderdaad.

 

Dr. Titus Brandsma, O.Carm.

Nijmegen, 28 Nov.

 


  1. Published in: De Gelderlander, 1 December 1923, p. 1.

 

© Nederlandse Provincie Karmelieten

Published: Titus Brandsma Instituut 2023