1930?
Concept article
Mgr. Dr. Jan Hoogveld, Aartsbisschop van Utrecht
Zijn naam werd al aanstonds genoemd, toen na één dag ziekte ‘de Aartsbisschop’ geheel onverwacht uit de zooveel jaren vervulde bediening werd opgeroepen. Hoe plotseling de slag ook viel, hoe weinig men eigenlijk over den mogelijken opvolger van den wel bejaarden, maar schijnbaar onverwoestbaar sterken man ernstig had nagedacht, omdat die opvolging voorloopig niet aan de orde scheen, al dadelijk kwam de naam van Mgr. Prof. Dr. Jan Hoogveld op bijna aller lippen als een der meest op den voorgrond tredende candidaten voor dezen hoogverheven en zwaar verantwoordelijken post.
En al begreep men, al wist men, dat er onder de talrijke geestelijkheid van het Aartsdiocees nog menige figuur was aan te wijzen, die met eere op deze hooge plaats zou kunnen worden gesteld, al noemde men ook andere namen met uitmuntenden klank, Mgr. Hoogveld werd toch bezien als een der eersten.
Dwong reeds altijd zijn rustige, haast majestatische figuur eerbied af, nu zag men met nog een tikje dieper eerbied naar hem op. Reeds zag men in hem den toekomstigen Aartsbisschop. En al onthield men zich van een toespeling daarop – hij zou er verontwaardigd over hebben kunnen zijn, van pose houdt hij niet – hij voelde zelf, dat hij anders werd bezien. En anders al meestal thuis en rustig aan het werk, bleef hij nu wellicht nog meer daar stil in het rustige huis op het einde van het Kronenburgerpark.
Nu moet hij het verlaten om in het volle leven terug te keeren als de leider en de vader van het Aartsbisdom. Hij zal het doen met dezelfde rust en kalmte, welke hem steeds kenmerkte. Want hoezeer de geleerde, die zich gaarne opsloot in zijn studeervertrek, wij kennen hem ook anders. Waar de omstandigheden dat medebrachten, waar plicht en ideaal – twee woorden van groote beteekenis in Mgr. Hoogvelds leven – riepen, daar kwam hij steeds naar voren met een zeldzame geestdrift en een wel altijd rustige maar toch ongekend stuwende kracht. Zoo hebben we hem gezien als een der eerste leeraren van het Seminarie, toen dit aan de geestelijkheid van het Aartsbisdom overging. Hoogveld was er dadelijk een van de leidende figuren. Zoo zagen we hem als den eersten Rector van het St-Bonifatiuslyceum te Utrecht, dat hij door de eerste branding stuurde. Zoo zagen we hem als een der groote organisatoren van de R.K. Universiteit. [2]
In deze organisatie heeft hij wondere gaven ten toon gespreid. Niet van doorzicht alleen, van een breeden kijk op de dingen van den dag, maar ook van takt en voorzichtigheid, van geduld en vertrouwen, idealisme en berusting. Zoo zagen wij hem later als Hoogleeraar en niet het minst als Rector magnificus. Ook hier verzet hij werk, veel werk, meer dan men vermoedt, maar zonder dat het opvalt, zonder dat het gerucht maakt, tenzij wanneer men het later overziet en aan de vruchten weegt. Geen onrust of gejaagdheid, al trilt er soms wel iets. Hij weet dat te bedwingen, tenminste in den regel. Soms wordt het hem te sterk. En dan kan er een fel woord vallen, een blik die zou willen vernietigen, een hand- en hoofd-beweging, die woord en blik nog even krachtig onderstrepen, maar dat duurt maar kort, het evenwicht is al weer hersteld en men heeft slechts bemerkt, dat die uiterlijke rust en kalmte, die waardigheid en majesteit allerminst te vereenzelvigen zijn met een gesteltenis, die geen geestdrift of geen hartstocht, geen warme belangstelling of innig medeleven kent. Neen, hoe rustig en vredig, toch is hij een strijder en wel een strijder met niet weinig temperament. Ik zeide reeds, hoe plicht en ideaal twee woorden zijn van groote beteekenis in zijn leven. Ik zou willen zeggen, daar vecht hij voor. Kom niet aan hetgeen hij zich ten plicht rekent of zich tot ideaal heeft gesteld, daar wijkt hij geen haarbreed. Dat heeft aan zijn leven die volheid gegeven, welke allen, die hem kennen, er zoo oprecht in bewonderen. Mgr. Hoogveld weet wat hij moet en doet wat hij moet. Wat Mgr. Hoogveld moet doen, doet hij en als hij het doet, is het af. Want wat hij doet, is wel voorbereid. Dat moge aan zijn werk en zijn optreden een zekere spontaneiteit ontnemen, dat is toch maar in geringe mate het geval, omdat bij alle voorbereiding, wil men, berekening, meer meespreekt dan het koele verstand en hij vrij uiting geeft aan het gevoel en de bevrediging van zijn begeerten. En daarom is het woord gesproken of geschreven, van dezen wijsgeer, hoe ordelijk en overwogen, niet koud. Wij hebben het gehoord bij zijn mooie rede op Mgr. Ariens, bij zijn herdenking van Schaepman, bij zijn reden en toespraken als Rector van de Universiteit. Zij tintelden van leven en bevredigden door vorm en inhoud den geheelen mensch, die meer is dan geest of verstand. Zoo is hij een wijsgeer, die het contact met het leven allerminst heeft verloren, die in Beiaard en Tijdschrift voor Zielkunde en Opvoedingsleer, in werken over Thomas van Aquino en Bergson, in zijn hoog gewaar- [3] deerde colleges aan de R.K. Universiteit zoowel als aan de R.K. Leergangen de wijsbegeerte weder nader heeft gebracht tot het Roomsche leven en van wien we nog zooveel verwachten voor de versterking van den invloed der wijsbegeerte op onze eigen Roomsche Cultuur.
Als we daar aan denken, dan vervult ons een oogenblik een gevoel van weemoed bij deze verheffing. Hoe eervol Mgr. Hoogveld den aartsbisschoppelijken zetel zal innemen en hoe schitterend op deze hooge plaats zijn hooge gaven aan Neerlands kerk zullen ten goede komen, om dien zetel in te nemen verlaat hij een katheder van onze jonge R.K. Universiteit, van waaraf zijn helder en wel overwogen woord nog met zoo rijke vrucht over Nederland zou hebben geklonken. Voor de Universiteit beteekent deze verheffing onder dit opzicht een zeer groot verlies, dat niet geheel wordt goedgemaakt door het feit, dat hij thans aan het hoofd geplaatst van haar Bestuur, de belangen van hetgeen voor een groot deel door zijn bemoeiing tot stand kwam, onder zoo veel andere opzichten kan bevorderen. Maar al is dan deze verheffing een verlies van beteekenis voor de Kath. Universiteit, wij zijn niet blind voor het voorrecht, dat daardoor aan de[2] Universiteit wordt geschonken. Het is meer dan een eer of onderscheiding, het beteekent voor haar het leggen van de hoogste bestuursfunctie in de handen van een, die haar tot bloei brengen steeds heeft beschouwd als een van de idealen van zijn leven, als onderpand van den bloei van de Kath. Kerk in ons vaderland en van haar zegenrijke werking op onze vaderlandsche maatschappij, en die dat eens beoogde ideaal niet prijsgeeft, integendeel, nu hij als Aartsbisschop rechtens voorzitter is van haar Opperbestuur.
In de woelige eerstelingsjaren van de R.K. Universiteit heeft Mgr. Hoogveld als Rector de stormen, die er woedden, bezworen en tot bedaren doen komen. Zijn rede ‘Naar de Eenheid’ schetste een vredige harmonie van alle vermogens. Van het hooge veld, waarop God hem nu heeft geplaatst, zal hij in serene kalmte weer de woelende elementen overzien en zijn bedachtzaam beleid zal in de kerk van Nederland, allereerst in het Aartsbisdom zeker de harmonie van alle vermogens, de eendrachtige samenwerking van alle krachten in niet geringe mate bevorderen, zoo niet verzekeren.
Zoo belooft dit Episcopaat veel om den persoon, door God daarvoor uitverkoren en daarom door Hem met zoo rijke gaven bedeeld. Bevestige en versterke God wat Hij reeds in hem deed[3].
- Nijmegen
- Titus Brandsma O.Carm.
- ↑ Typescript (OP112-6), 3 pages. Concept for a homage to Mgr. Hoogveld, at the occasion of becoming archbishop of Utrecht (and therefore leaving the R.K. University). Prof. Hoogveld was forwarded as the first candidate to succeed archbishop Van de Wetering, who died in 1929. However, the nomination of mgr. Hoogveld was not followed by an appointment. Therefore, this homage has never been published. Perhaps this concept was written to be published in newspapers. In the typescript some corrections are made, we present these corrections in footnotes.
- ↑ ’onze’ is corrected to ‘de’.
- ↑ ‘Bevestige God wat Hij in hem is begonnen’ is corrected to ‘Bevestige en versterke God wat Hij reeds in hem deed’.
© Nederlandse Provincie Karmelieten
Published: Titus Brandsma Instituut 2022