Missie-actie. Het Apostolaat van de Verpleegster

1931

Article

 

Missie-actie

Het Apostolaat van de Verpleegster

[1]

Ook de verpleegster kan missionaris zijn.

Als allen tot missie-arbeid zijn geroepen, dan de verpleegster wel op bijzondere wijze.

Het Apostolaat der Liefde.

Als wij door de schilders de verschrikkingen van den oorlog zien afgebeeld, dan treft ons op menig schilderij de figuur van de liefdezuster van Sint Vincentius met haar ver uitgestoken wapperende hul, als beeld van de liefde, die het leed verzacht, naast de wreedheid en den haat de liefde doet zien.

In het beeld der huidige maatschappij, die roept om vrede, maar nog altijd den oorlog voorbereidt, vol van zelfzucht en harteloosheid, treffen wij gelukkig ook nog de figuur van de liefde als die van een reddende en verzachtende engel, den engel der blijde boodschap, dat toch de liefde niet dood is.

Het menschdom hunkert naar vrede, naar meer liefde.

De liefde heeft in de huidige maatschappij een taak te vervullen, een roeping te beantwoorden. Door de liefde vindt het Christendom nog toegang tot het hart der menschen. Is de liefde dood, dan is de prediking van het Geloof ijdel en nutteloos geworden tot onvruchtbaarheid gedoemd.

Maar de liefde is niet dood.

En de liefde baant het Christendom den weg.

Hieraan zal men erkennen, dat gij Mijne leerlingen zijt, dat gij liefde hebt tot elkander.

Zoo is degene, die de liefde in beoefening brengt de machtigste prediker van het Evangelie. Zeker in dezen tijd, nu de behoefte aan liefde grooter is dan ooit.

Wie brengt in onze maatschappij beter en schitterender de liefde in beoefening dan de liefdezuster en de verpleegster? Nog altijd is in onze samenleving het ziekenhuis en de liefdevolle verpleging der zieken in het huisgezin de glorie van de Katholieke Kerk. Honderden en duizenden, die met de Kerk hebben gebroken, keeren tot haar weer langs den weg van het ziekenhuis en de ziekenverpleging, getroffen door de daar beoefende liefde. Wie geen oog heeft voor de vele heerlijkheden der H. Roomsche Kerk, [137] kan toch het oog niet sluiten voor haar beoefening van de liefde, op de eerste plaats voor de zieken.

Neemt in het beeld der Kerk de liefdezuster de eereplaats in, het zou geheel met de waarheid in strijd zijn, wanneer wij haar niet zagen, omringd van zoovele engelen van liefde, verpleegsters in de wereld. De tijd is gelukkig verre achter ons, dat men meende, dat, om de deugd in eenigszins heldhaftige wijze te beoefenen of beoefend te zien, men naar het klooster moet gaan. Hoe groote voordeelen het kloosterleven biedt voor de beoefening der volmaaktheid, ook in de wereld werkt Gods genade wonderen.

Roept thans de Kerk allerwege om den steun der leeken-apostelen, dan geldt dit woord wel op zeer bijzondere wijze de verpleegsters.

Men kan de verpleging beschouwen als een functie van het maatschappelijk leven, een uitwisseling van diensten, waarvoor andere worden terug ontvangen, als het voorzien in een maatschappelijke behoefte, waardoor men een eervolle en nuttige plaats in de samenleving inneemt. Men kan verpleegster worden, omdat dezer werk met aanleg en neiging overeenkomt. Nadat men eenmaal die plaats in de maatschappij heeft gekozen, kan men met groote stiptheid en nauwgezetheid, uit plichtsbesef de gekozen bediening tot heil der maatschappij vervullen.

Hoe loffelijk, nuttig en edel dit is, men kan nog meer doen.

Behalve, dat men handelt uit plicht, kan men met min of meer bijzondere liefde dien plicht vervullen.

Le Play heeft de liefde genoemd de olie van het maatschappelijk mechanisme. Zonder liefde knarst en kraakt, piept en wrijft alles. De liefde neemt die onaangenaamheden weg en verhoogt niet weinig den goeden gang der samenleving.

Men kan eindelijk ook zijn werk doen, niet enkel met liefde, maar uit liefde, geheel door de liefde gedreven, als een apostel van liefde, een slavin der liefde. Dit behoeft niet uit te sluiten, dat men voor het werk, dat men in dienst der samenleving, ter wille van den naaste doet, een vergoeding ontvangt, een honorarium geniet, dat voorziet in het levensonderhoud. Hiermede kan een leven uit de liefde samengaan.

Als hier een oogenblik gesproken wordt over het Apostolaat van de verpleegster, dan is dat een oproep tot meer liefde, steeds meer liefde. Hoe meer liefde leeft bij de verpleegster, hoe schitterender, hoe offervaardiger door haar de liefde wordt beoefend, [138] hoe beter zij beantwoordt aan de roeping van missionaris haar geschonken.

Dit geldt niet uitsluitend degenen, tot wier verpleging zij wordt geroepen. Zeker, door den zieken liefde te toonen, groote bijzondere liefde, zal hun hart worden getroffen en zij getrokken worden, wellicht na eenigen tijd onwederstaanbaar tot het Geloof, dat tot zulke liefde drijft. Maar dit is nog maar een eerste onmiddellijk gevolg. Van veel meer beteekenis is haar buitengewone beoefening der liefde voor de geheele omgeving, voor de samenleving in haar geheel. De verpleegsters moeten een keurkorps vormen van de trouwste bewakers van den schat, dien de Kerk in de liefde, haar door Christus als bijzonder kenmerk geschonken, bezit. De liefde van de Katholieke verpleegster moet spreekwoordelijk worden, moet de glorie van de Kerk verhoogen, haar stempelen en doen eeren als de eenig ware, alleen al omdat zij zulke verpleegsters kweekt. De Kerk moge ook zonder deze heldhaftige liefdebeoefening der verpleegsters haar weg door de wereld vinden, het lijdt geen twijfel, of de liefde door de verpleegsters op zoo bijzondere wijze daartoe geroepen, in beoefening gebracht, zal niet weinig bijdragen om haar ingang te doen vinden. Zij zal harten, die gesloten blijven voor het woord des priesters, het woord van een liefdezuster met een zekeren argwaan ontvangen, openstellen voor de liefde Gods, die in haar deugd tot hen spreekt.

Als de verpleegsters goed begrepen, welk een heerlijk leekenapostolaat haar is weggelegd, hoe vruchtbaar zij dit kunnen maken, zij zouden blijde God danken, dat Hij haar tot dit prachtig maatschappelijk werk leidde. Het is als een onderpand van Zijn bijzondere uitverkiezing.

En nu beschouw ik het nog maar alleen uiterlijk. Nu spreek ik [139] nog slechts van de uiterlijke werking van haar apostolaat. Daarmede is de schoonheid van haar taak en haar roeping nog niet ten halve geteekend, maar laat het voor heden genoeg zijn om in een volgend artikel nader gelegenheid te laten, de innerlijke schoonheid van het Apostolaat van de verpleegster te beschouwen.

Prof. Dr. Titus Brandsma O. Carm.

 


  1. Published in: R.K. Ziekenverpleging, 22 (1931), 136-139.

 

© Nederlandse Provincie Karmelieten

Published: Titus Brandsma Instituut 2024