Nieuw Brugman-handschrift

1939-1940

An article in two parts

 

Nieuw Brugman-handschrift

Een mooie Kerstgedachte van Pater Brugman

[1]

Mgr. Dr. J. van Gils, die in zijn breede belangstelling op zijn vele zwerftochten al heel wat wetenswaardigs verzamelde en in zijn bekende hulpvaardigheid gaarne nieuwe bouwstoffen aandraagt om eenig wetenschappelijk werk zijn voltooiïng nader te brengen, bracht mij dezer dagen een door muizen en vocht aangevreten, haveloos uitziend handschrift, stammend uit de jaren rond 1500 en een reeks overwegingen bevattend, waaronder er vier waren geteekend met “uut Brugman”. Dit laatste gaf aan het oude boek al aanstonds ondanks zijn onoogelijkheid een bijzondere aantrekkelijkheid.

Vooreerst was het de moeite waard, na te gaan, of hetgeen daar aan Brugman ontleend heette, al reeds bekend was dan wel geheel onbekende stukken van Pater Brugmans werk aan het licht bracht.

Vervolgens was het niet zoo onwaarschijnlijk, dat, al stond bij vier korte overwegingen maar de naam Brugman vermeld, er nog meer stukjes in zouden staan, die uit Brugman waren overgenomen. Men is in die oude boekjes niet zoo zorgvuldig in het aanhalen van de bronnen, waaruit men put.

Dankbaar nam ik derhalve het oude handschriftje tot nader onderzoek aan.

Reeds eerder had de bekende aanlegger van de Bibliotheca Neerlandica Manuscripta Prof. Dr. W. de Vreese het boekje in handen gehad en beschreven, maar op een preciseering van het aandeel, dat Pater Brugman voor de samenstelling er van leverde, was deze niet ingegaan. Het is echter niet onbelangrijk, weer te geven, wat deze kenner onzer middelnederlandsche handschriften op een blaadje, bij het boekje gevoegd, daarover heeft geschreven. Zijn beschrijving is de volgende:

Hs. van ongeveer 1500; 279 bladen van 144 bij 102,5 m.M. met inkt afgeschreven 71/73,5 bij 95/100 m.M.; niet gelijnd; 20–25 regels per blz. Geen sporen van signaturen noch reclamen. Oorspronkelijke band. Zeer gehavend. Eerste en laatste blad ontbreken. Bevat: Lessen (eerste deel) voor de Collaties in een vrouwenklooster. Onder de lessen verschillende uittreksels uit Jan Brugman, Hubertinus, Henric Suso. Blijkens verschillende taalvormen geschreven in het saksische gedeelte der Nederlanden (Overijsel­Drenthe). (get.) Willem de Vreese.

De voorstelling van Prof. de Vreese, dat voor en achter slechts één blad ontbreekt, is, vrees ik, iets te gunstig. Veel ontbreekt wel niet. De eerste les verplaatst ons wel op den eersten Zondag van den Advent en daarvan is nog een gedeelte aanwezig. Zekerheid bestaat echter niet over het begin.

Gelijk Mgr. van Gils mij het boekje overhandigde, is wel alwat van den band over is, oud en oorspronkelijk, maar is daarvan iets meer over dan het houten achterblad, met leer overtrokken, dat intusschen zeer merkwaardig is; in een bloemrijken rand omlijst het een heiligen-figuur, die zeer sterk denken doet aan de Moeder Gods in wijden mantel gehuld en met het Goddelijk Kind in hare armen, terwijl zij in het medaillon door boomen overlommerd wordt. Duidelijk is het stempel niet, wellicht kan vergelijking met andere banden de beschrijving verbeteren of aanvullen.

Mgr. van Gils teekende nog aan, dat de opname van Sint Pontianus onder de feesten, waarop een collatie te houden zoude zijn, den oorsprong van het boekje niet zonder groote waarschijnlijkheid in het Bisdom Utrecht doet stellen. Ik vestig er nog de aandacht op, dat onder de Heiligen, die op den voorgrond treden, ook de H. Wolburch of Walburgis is. Dit zou kunnen doen denken aan invloed van Arnhem en Zutphen, waar zij zeer vereerd werd en kerkpatronesse was, maar niet minder aan invloed van Groningen, waar zij ook haar kerk en haar plein had. Overigens doet de lijst der Heiligen, in dit boekje ter vereering voorgesteld, sterk denken aan Zwolle, waar wij evenals in dit boekje een bijzondere vereering zien, bevestigd door kerken of broederschappen, van Sint Nicolaas, Sint Agnes, Sint Gregorius, Sint Gertrudis, Sint Agatha, Sint Thomas van Aquino. De band doet mij dan sterk denken aan het Regularissen-klooster ‘Silva Beatae Mariae’, Marienbos of Bosclooster buiten de Sassenpoort, dat in 1524 is afgebrand. Maar dit zijn slechts vermoedens, die zeker nadere bevestiging behoeven.

Het boekje begint met ‘lessen’ of stof voor overweging op den eersten Zondag van den Advent, vervolgens op Sint Nicolaas, op het feest van Maria’s Onbevlekte Ontvangenis, op Sint Lucia en gaat dan over naar den derden Zondag van den Advent, zonder dat voor den tweeden Zondag een les gegeven is, tenzij deze nog een plaats vond vóór Sint Nicolaas in het sterk gehavende begin van het Hs. Dan volgen lessen voor den Quatertemper-Woensdag, den dag der Gulden Mis. Ook voor den Donderdag, Vrijdag en Zaterdag van de Quatertemper-week worden lessen gegeven, blijkbaar voor het klooster dagen van bijzondere godsvrucht. Dan komt het feest van Sint Thomas Apostel. Volgen de vierde Zondag en drie dagen voor Kerstmis. Aan het Kerstfeest wordt een heele reeks overwegingen gewijd, echter onderbroken door overwegingen over Sint Stephanus, Sint Jan, de Onnoozele Kinderen. Het feest van Driekoningen heeft uiteraard in deze reeks nog weer een eigen groote plaats, terwijl daarna zonder dat er een bepaalde dag voor wordt aangegeven, vele overwegingen over de kindsheid en de jeugd van Jezus volgen.

Nadat dan, ook zonder dat er een bepaalde dag voor wordt aangegeven, eenige overwegingen zijn opgenomen over het Doopsel van Jezus, Zijn verblijf in de woestijn, wordt weer opnieuw uit het in de middeleeuwen zeer verspreide boekje De gulden Troen begonnen met overwegingen over de geboorte. Dan volgt op blz. 135 een reeks overwegingen op feesten van Heiligen: Pontianus, Antonius Abt, Agnes, Paulus’ bekeering, Ignatius om dan weer met de overweging voor het feest van Maria Lichtmis in den Kerstkring terug te keeren. Hierna komen Septuagesima en Sexagesima, waarin de feesten komen van Sint Agatha, Sint Apollonia, Sint Dorothea. Quinquagesima is blijkbaar de “Hoogtijdag”, geheiligd door het algemeen ontvangen van het H. Sacrament des Altaars. Hieraan wordt een reeks overwegingen gewijd. Dan volgt de eerste Zondag in de Vasten, onmiddellijk gevolgd door het feest van Sint Petrus als Bisschop eerst te Antiochië, dan te Rome. Hierbij sluit aan het feest van Sint Mathias Apostel, na wien Sint Walburgis, Sint Gregorius, Sint Gertruud, Sint Joseph, Sint Benedictus een eigen vermelding vinden, voordat de tweede en derde Zondag in de Vasten komen. Het schijnt, dat in het midden van de Vasten opnieuw een “Hoogtij-dag” werd gevierd met het ontvangen van de H. Communie. Volgen de vierde en vijfde Zondag. De orde wordt dan onderbroken door het feest van Maria-Boodschap met overwegingen uit Den gulden Troen.

Van blz. 220r. tot 279r. worden eindelijk voor de laatste veertien dagen vóór Paschen een heele reeks overwegingen gegeven over het Lijden des Heeren. Deze loopen door tot den vooravond van Paschen en schijnen het boekje te besluiten. Alleen komt op blz. 279 nog een overweging voor het feest van Sint Thomas van Aquino, welke in het Hs., gelijk wij het nu bezitten, de laatste is.

De overwegingen zijn, gelijk reeds is medegedeeld, uit allerlei schrijvers genomen. Onder dezen wordt Brugman vier maal vermeld. Wij komen nu tot de vraag, of hetgeen daar onder zijn naam staat, reeds van elders bekend is. En dan blijkt, dat alle overwegingen op zijn naam zijn genomen uit Brugmans Leven Ons Heren, dat vooral bekend is door de uitgave, welke Prof. Dr. W. Moll er van gaf naar een Hs. thans bewaard in de Atheneum-bibliotheek te Deventer. Een vergelijking daarmede toont echter, dat het Deventersche Hs. hier en daar moet zijn ingekort en dit Roermondsche Hs. een aanwijzing inhoud, dat wij voor den volledigen tekst van Brugman niet te zeer op de uitgave van Moll kunnen bouwen. Er zijn trouwens nog andere Hss. van dit Leven, waarop we nu niet verder kunnen ingaan. Reeds bij de eerste van de vier uitdrukkelijk aan Brugman toegeschreven overwegingen op blz. 68 en volgende blijkt in Deventer een heel stuk weggelaten, dat geheel in den trant van Brugman in den Kersttijd onze aandacht bijzonder verdient.

Op blz. 68v. begint wat bij Moll de 22ste overweging is ‘Over de Geboorte’ (blz. 302 regel 5 v.o.). Als in het Deventersche Hs. deze overweging eindigt, gaat het Roermondsche door met de vermelding, dat de engel Gabriel tot Maria zeide, dat zij haar kind van zich weg moest leggen en wel in de kribbe voor de dieren. Brugman ziet er een zinnebeeld in, dat Maria Jezus moest wegschenken en niet voor zich kon behouden, dat zij Hem tot spijs moest geven aan de menschen, de dierlijke menschen, door de dieren in den stal aangeduid. Brugman verwijst hier naar Sint Gregorius, die ditzelfde beeld gebruikt om de geloovigen aan te sporen, het vleesch van den Zoon des Menschen te eten om niet langer hongerig te blijven aan innerlijk begrip. Wij, die in de dieren, helaas, ons beeld moeten zien, wij moeten, met de dieren, Hem in de kribbe voor ons zien liggen als ons voedsel, als de spijs, ons boven patriarchen en profeten voorbehouden en geschonken.

Behalve dat wij in de vier aan Brugman toegeschreven lessen een uibreiding en aanvulling mogen zien van den tekst tot heden bekend, hebben we in dit Hs. nog een heele reeks overwegingen, niet aan Brugman toegeschreven, maar letterlijk soms met eenige uitbreiding en variatie aan zijn Leven Ons Heren ontleend.

Over den omvang en beteekenis hiervan in een slotartikel.

(Slot volgt)

T. B .

 

Een nieuw Brugman-Handschrift II. Slot.

[2]

De vier plaatsen, waar in het genoemde handschrift van Mgr. Dr. J. van Gils uitdrukkelijk gezegd wordt, dat de daar aangegeven ‘les’ uit Brugman is genomen, zijn alle uit den Kerstkring. In dien Kerstkring zijn bovendien nog twee ‘lessen’ opgenomen, die wel uit Brugman zijn, maar waarbij dit niet wordt vermeld. De aanhalingen uit Brugman beginnen, gelijk ik reeds zeide, op blz. 68v. met de 22ste overdenking van de Geboorte des Heeren. Ik vermeldde ook reeds, dat in die eerste aanhaling de tekst van Brugman in dit Hs. met een tot nu toe niet bekende beschouwing van Brugman is aangevuld.

De tweede aanhaling staat op blz. 71r. en handelt eveneens over de Geboorte des Heeren. Hier wordt Brugman niet vermeld, maar de daar gegeven ‘les’ is bijna geheel en letterlijk de 23ste en 24ste overdenking van Brugman bij Moll afgedrukt op blz. 303–305.

De derde aanhaling, waarbij Brugman weder wordt genoemd, verplaatst ons naar Jezus’ verblijf te Nazareth bij Maria en is de 38ste overdenking, bij Moll te vinden op blz. 312. Ook hier hebben we echter het merkwaardige, dat de tekst van het Roermondsche Hs. daaraan nog een nabeschouwing verbindt, welke in het Hs. van Deventer ontbreekt, hoe n.l. Maria daar met Jezus in armoede leefde, vaak nauwelijks eten voor hem had en dan bitter schreide, maar hoe zij zich dan ook weer verlustigde in de schoonheid en kinderlijkheid van den kleinen Jezus. Deze nabeschouwing gaat in het Hs. door tot blz. 103r. middenin.

Bij de vierde aanhaling is ook weder Brugmans naam vermeld. Zij staat op blz. 104r. en is de 39ste en 40ste overdenking, bij Moll op blz. 313–314. Deze les handelt over den moord op de Onnoozele Kinderen, de vlucht naar Egypte en de terugkeer uit deze ballingschap.

Brugmans naam wordt niet vermeld bij de vijfde aanhaling, welke staat op blz. 106v. en overweegt “Hoe onse Here in den tempel bleef”. Ze is bijna letterlijk de 41ste overdenking en op het einde nog iets van de 42ste. Hier en daar is de tekst iets verder uitgewerkt. Vgl. Moll, blz. 314 tot 315 middenin.

Bij de zesde aanhaling vinden we weer den naam Brugman. Zij staat op blz. 109r. Zij bestaat uit het vervolg van de 42ste en loopt tot het einde van het eerste deel van het Leven Ons Heren van Brugman. Vgl. Moll blz. 314–316.

Wij merkten reeds op, dat de overwegingen in het Hs. nog wel een tijdlang over den Kerstkring voortloopen, maar dan ook overwegingen over verschillende Heiligen worden ingeschakeld, het feest van Maria-Lichtmis ons echter weer in den Kerstkring terugbrengt.

De overweging of ‘les’ voor dezen feestdag op blz. 157v.–158v. is weder aan Brugman ontleend en ofschoon zijn naam nu verder in het Hs. niet meer genoemd wordt, vinden we hier weer letterlijk zijn woorden. De hier gegeven les is een verbinding van de 36ste en 37ste met een stuk nog van de 38ste overdenking van Brugman, bij Moll terug te vinden op blz. 311 en 312.

In de overweging, welke is opgenomen voor het feest van Maria-Boodschap wordt in het begin weliswaar gezegd, dat deze genomen is “uutten gulden troen”, maar op blz. 217r. vinden we op het einde van de ‘avond-les’ voor den vooravond van dit feest toch de 20ste overweging van Brugman bij Moll op blz. 301, ingeschakeld met het mooie, zij het voor Brugman niet oorspronkelijke beeld van de zonnestraal, die door het glas valt zonder dit te kwetsen.

Het is bekend, dat, hoe groot Brugmans godsvrucht was tot het leven des Heeren in zijn geheel, toch uit zijn overige werken duidelijk spreekt, dat de godsvrucht tot het H. Lijden de eerste plaats bij hem inneemt en hij hierin vooral rijk is geweest aan beschouwingen en overwegingen, ten deele aan anderen ontleend, maar voor een groot deel ook oorspronkelijk in zijn rijke verbeelding afgeteekend en geschilderd. Het kan ons dan ook nauwelijks verwonderen, dat wij onder de ‘lessen’ voor de veertien dagen voor Paschen opgenomen, verschillende stukken uit Brugman terugvinden. Al is zijn naam hier nergens vermeld, taal en beeldspraak doen al spoedig aan hem denken en een nadere vergelijking met den tekst bij Moll overtuigt ons, dat niet slechts Thomas van Kempen, maar ook andere schrijvers bij Brugman slof putten voor hun overweging.

Reeds de eerste ‘les’ op Maandag na Passie-Zondag op blz. 220v. brengt ons naar Brugman terug.

Het is de roerende beschrijving, welke Pater Brugman geeft van Jezus’ doodstrijd in den Hof van Olijven, welke bij hem de 30ste tot en met de 33ste overdenking uitmaakt en bij Moll staat op blz. 339 en 340. Het zijn bijna altijd de ‘morgen-lessen’, welke uit Brugman zijn genomen. De avond-les is voor dezen Maandag genomen uit Henricus Seuse, uit wiens geschriften trouwens, gelijk reeds werd meegedeeld, verschillende lessen zijn genomen.

De morgen-les van Dinsdag is weer uit Brugman. Ze loopt van blz. 224v. tot blz. 226v. en is de 40ste tot en met de 43ste overdenking en bespreekt Jezus’ gevangenneming en zijn verhoor bij Annas, waar hij door den knecht van den hoogepriester in het gelaat wordt geslagen. Vgl. Moll blz. 343–345.

Nadat ook weder Dinsdag de avondles uit Seuse is genomen, is op Woensdag weer de morgenles uit Brugman over de geeseling van Christus, bij Brugman de 74ste overdenking voortgaande tot in het midden van de 78ste, bij Moll van blz. 355–356. In het Hs. loopt deze les van blz. 228v. tot 230v.

De morgenles op Donderdag gaat over de Doornenkroning en vormt het slot van de 78ste overdenking van Brugman tot en met de 81ste, bij Moll van blz. 356–358, in het Hs. van blz. 232r. tot 234r.

Op Vrijdag volgt dan de morgenles over de Kruisiging des Heeren, de overdenkingen van Brugman van de 97ste tot en met de 103de. Zij worden bij Moll teruggevonden op blz. 364–366. In het Hs. staan ze van blz. 236r. tot 238r.

Terwijl aldus gedurende deze Passieweek de voornaamste tafereelen uit het Lijdensverhaal zijn geschilderd, gaat het Hs. op den Zaterdag, die den vooravond is van Palmzondag terug naar Jezus’ Intocht in Jeruzalem naar het begin van het Lijdensverhaal van Brugman. Waren de andere avonden de lessen uit Seuse genomen, op dezen Zaterdag is niet slechts de morgenles, maar is ook die voor den avond aan Brugman ontleend. Op blz. 240r. begint voor den morgen de 4de overdenking, welke wij bij Moll vinden op blz. 331. Hier blijkt echter ook weder de tekst van het Roermondsche Hs. aanmerkelijk uitvoeriger dan die van het Deventersche. Uitvoeriger wordt hier Jezus’ Balseming door Maria Magdalena geschilderd, terwijl tevens aandacht wordt gevraagd voor de droefheid van Maria en van alle anderen over het aanstaande lijden des Heeren.

De les voor den Zaterdagavond is weer geheel letterlijk de 6de tot en met de 8ste overdenking van Brugman, waarbij niet alleen Jezus’ Intocht wordt verhaald, maar ook de uitdrijving van de verkoopers uit den tempel en de ergernis der Joodsche Opperhoofden, terwijl alle overwegenden tenslotte met Jezus gaan naar Bethanië, naar het huis van Martha. In het Hs. loopt deze les van blz. 241v. tot blz. 242v.

Nu wordt in het Hs. Brugman enkele dagen losgelaten en uit andere bronnen geput voor andere overwegingen over den Intocht in Jeruzalem en hetgeen zich daaromheen afspeelde. Eerst de morgenles van Dinsdag in de Goede Week brengt ons weer bij Brugman terug, waar zijn 10de overdenking verbonden met de 11de ter overweging wordt gegeven, in het Hs. van blz. 250r. tot 251r., bij Moll blz. 333–334.

Op blz. 253v. begint dan weer de morgenles voor Woensdag ons uit Brugman te verhalen tot 255r. van den boozen toeleg der Joden om Hem door het verraad van Judas in hunne handen te krijgen en van de droefheid, welke Maria in deze uren moet hebben geleden. Het zijn de 12de en 13de overdenking, bij Moll opgenomen op blz. 334 en 335.

Op Witten Donderdag volgen dan de 14de tot en met de 19de overdenking van Brugman van blz. 257r. tot blz. 259r. waar gesproken wordt van Jezus’ opgang naar de zaal van het Laatste Avondmaal, van de Voetwassching en van de Instelling van het H. Sacrament des Altaars. Vgl. Moll blz. 335 tot 337.

Hiermede is het aandeel van Pater Brugman in dit gebedenboek besloten. Het is mogelijk, dat hier en daar nog enkele zinsneden aan hem zijn ontleend, zeker is, dat sommige lessen nog aan hem doen denken, maar ik vind geen onmiddellijke aanwijzing, waarop ik een verdere toewijzing aan Brugman thans zou kunnen gronden. Het Hs. verdient intusschen alleszins een nadere bestudeering om de teksten, die ook aan anderen ontleend daarin een plaats hebben gevonden. Het zou mij te ver voeren, daarop nu nader in te gaan. Zeer verheugd ben ik reeds, zooveel aanhalingen uit Brugman te hebben teruggevonden, die we nu slechts in de redactie van Moll kenden en die blijkbaar nog eenige aanvulling en verbetering behoeven.

Onwillekeurig doet dit Hs. ons weer naar Brugman grijpen en hem waardeeren als leidsman bij de overweging van het leven en van het lijden des Heeren. Het doet zijn groote beteekenis weer duidelijker tot ons spreken.

T. B.

 


  1. Published in: De Gelderlander, 30 December 1939, p. 26 (‘Van Ons Geestelijk Erf’).
  2. Published in: De Gelderlander, 6 January 1940, p. 14 (‘Van Ons Geestelijk Erf’).

 

© Nederlandse Provincie Karmelieten

Published: Titus Brandsma Instituut 2023