Onze Friese namen

1938

An article in two parts

 

Onze Friese namen

[1]

Er zijn er, die ze niet graag horen, aan wie ze hard en onaangenaam klinken, maar gelukkig, er zijn er ook nog steeds en hun getal is niet zo heel klein, die op de oude Friese namen prijs stellen, het jammer, heel jammer vinden, dat ze dreigen te verdwijnen en daarmee weer een stuk van oud-Friesland verloren gaat.

Naamgeving bij geboorte en H. Doopsel is een heel gewone zaak, een eis van het leven. Een enkele maal wordt daarbij toegegeven aan een gril en een naam gekozen en gegeven, waarvan de betekenis ver is te zoeken, een aangenaam gevonden klank de keuze bepaalt, maar dat zijn heel hoge uitzonderingen. In de regel hecht men er aan, aan het jonggeboren kind een zinrijke en betekenisvolle naam te geven. Verschillende overwegingen zitten daarbij voor. Soms tracht men er de toekomst van het kind, de bestemming, welke men het zou willen geven, in uit te drukken. Men kiest ‘laetitia’, d.i. Blijdschap; of ‘Spes’ d.i. Hoop; of, gelijk ons jong prinselijk paar heeft gedaan: ‘Beatrix’ d.i. Die gelukkig maakt. Soms kiest men een naam in verband met een of andere gebeurtenis, die met de geboorte samenvalt, zoals ‘Liberté’, d.i. Vrijheid: ‘Egalité’ d.i. Gelijkheid; ‘Fraternité’ d.i. Broederschap, omdat in die dagen, die der Franse Revolutie, die woorden klonken als een belofte en de geesten gevangen hielden. Maar in de regel vallen met de naamgeving twee gedachten samen. De eerste is de voortzetting ener familietraditie, de herinnering aan een bloedverwant, allereerst van de ouders en grootouders, die in het jong geboren kind moeten voortleven, wier herinnering in dat kind moet worden bewaard. Er wordt een band gelegd tussen bepaalde leden der familie en deze band is vaak zeer sterk. Er zit iets moois in, dat op deze wijze bepaalde namen in eenzelfde familie soms eeuwen voortleven en een stempel op die familie drukken. Een tweede niet minder schone overweging is, dat door die naam het kind gesteld wordt onder de bijzondere bescherming van een Heilige, in deze een voorbeeld voor het leven heeft.

Dit is een bij uitstek Christelijke overweging en een door de Kerk gewild gebruik. Het is een uitdrukkelijk voorschrift van de Kerk, dat bij het H. Doopsel aan het kind een naam wordt gegeven van een Heilige en de bijzondere bescherming van dien Heilige over het kind wordt afgebeden. De Kerk kent allerlei gebeden, waarin de godsvrucht der gelovigen zich wendt tot de Patroon-Heiligen bij het Doopsel ontvangen. Bij het H. Vormsel wordt in de regel een tweede naam gegeven, een tweede Patroon aan de eerste toegevoegd, terwijl bij intrede in vele kloosterorden nog weder een kloosternaam wordt aangenomen om het nieuw begonnen kloosterleven naar diens voorbeeld te beleven en daarbij zijn bijzondere bescherming te vragen. Dit zijn lofwaardige gebruiken. Het is gelukkig en verheugend, dat ook in deze tijd bij opleving van zoveel moois in de Katholieke Kerk de godsvrucht tot de Naampatronen in niet geringe mate is toegenomen.

Maar nu in Friesland.

Daar geldt bij de naamgeving, meer in het bijzonder bij het H. Doopsel de dubbele overweging, hierboven weergegeven.

Men stelt er prijs op, in de familie de namen der ouders en voorouders te bewaren, hun gedachtenis daarmee te eren, mar niet minder stelt men het op prijs, een Heilige tot Patroon te hebben, aan wien men zich spiegelt, onder wiens hoede men zich met eerbied en vertrouwen plaatst.

Beide overwegingen moeten blijven gelden, want zij zijn goed.

Nu rijzen er echter en dat dagtekent niet van gisteren, in Friesland zeer eigenaardige moeilijkheden om deze beide overwegingen te verbinden en niet met elkaar in strijd te brengen.

Men heeft zo eigenaardige Friese namen.

Wij kennen Bouke en Haye, Tsitsje en Baye, Sybren en Sitze, Wybren en Wytze, Goazze en Murk, Fonger en Durk, Houkje en Vrouwkje, Boukje en Sjoukje en zo zou ik kunnen doorgaan een hele, hele lange lijst.

Nu begint men wel, die oude namen te verbasteren en te vernederlandsen, en zo het heet, een meer beschaafder klank aan te geven of er een heel andere naam, die er enigszins op lijkt voor in de plaats te stellen, maar geheel bevredigend is men daardoor toch gewoonlijk niet. De oude traditie is gebroken. Maar het wordt verdedigd, ook op goede grond, dat men toch een Heilige moet kiezen, die bij het H. Doopsel tot Patroon genomen wordt.

Al dikwijls is de vraag gesteld: Hoe moeten wij, Friezen, wij Katholieke Friezen [omgaan] met die oude namen?

Mijn antwoord kan heel kort zijn.

Wij moeten m.i. beide overwegingen blijven laten gelden.

Wij moeten noch onze oude namen prijsgeven noch verzaken aan het mooie gebruik onder die naam een Heilige aan te duiden.

De grootste moeilijkheid is m.i. slechts welke Heilige onder die eigenaardige Friese namen schuil gaat.

Die namen hebben al zoveel eeuwen in ons Katholieke Friesland geleefd. Zouden die nu in eens met de praktijk van de Katholieke Kerk niet meer in overeenstemming zijn?

De namenkunde is een moeilijk vak in de wetenschap.

Namen groeien en verbasteren op een ongelooflijke wijze.

Het is geheel onjuist, bij een naam aan de oorspronkelijke betekenis te blijven denken. Namen worden overgebracht en krijgen vaak een geheel nieuwe betekenis. Men legt er om allerlei omstandigheden een bepaalde betekenis in en deze wordt in de plaats van de oorspronkelijke genomen, zo sterk, dat deze niet meer in dat verband gebruikt kan worden. Wie denkt bij namen als Kaif en Leeuw, Platvoet en Dikhart, Visser en Goudstikker, Zuurbier en Zoethout, nu toch evenzoveel familienamen, aan de oorspronkelijke betekenis? Daar gaat men geheel aan voorbij. Men maakt er abstractie van.

Daarom moet men ook niet al te veel waarde hechten aan de oorspronkelijke betekenis van heel veel voornamen en namen. Of Ysbrand nu oorspronkelijk ook verwant is aan Isenbert en Eisenbard en Brandend IJzer aanduidt, wellicht een bijnaam is geweest van een of andere vechtjas, wiens zwaard van vuur scheen te zijn, omdat hij te vuur en te zwaard te keer wist te gaan, dat wil niet zeggen, dat wij nu bij zulk een naam nog aan zulk een vechtjas hebben te denken. Het is een burgerlijke naam geworden, van geslacht op geslacht in een familie overgegaan, waardoor men niet de oorspronkelijke maar de meer bekende en vereerde dragers wil eren en gedenken.

En dan valt het aanstonds op, dat nu al eeuwen lang ons Kath. Friese volk in die oude namen niet de oorspronkelijke dragers van die namen eert, maar daarin geloofsgenoten volgt, die onder die namen Heiligen hebben weten aan te duiden en te vereren.

Nu zal ik niet ontkennen, dat zulks wel eens wat willekeurig is gebeurd, dat daarin ook niet altijd eenstemmigheid is geweest en de een in een bepaalde naam een bepaalde Heilige heeft willen eren, een ander daarbij het oog op een andere Heilige heeft laten vallen.

Nogmaals een naam kan ongelooflijk verbasteren en met betrekking tot zijn betekenis heel goed zelfs een zekere dubbelzinnigheid verkrijgen.

Hebben we, om een voorbeeld aan Engeland te ontlenen, daar niet Bill voor William of Willem, Dick voor Richard of Richardus, Bob voor Robbert of Robertus? Waar komen onze Friese namen vandaan?

Dat is niet de vraag, die allereerst beantwoord moet worden.

Voornamer is, wie worden door onze Friese namen krachtens historie en traditie aangeduid? Wie zijn daaronder door het Friese volk vereerd en herdacht?

Daarover meer in een volgend artikel.

 

Nijmegen.

Titus Brandsma, O. Carm.

 

Onze Friese namen II

[2]

In mijn vorig artikel wees ik er op, dat wij, Friezen met de naamgeving bij het Doopsel rekening moeten houden met de wens der Kerk om de jonggedoopten door die naamgeving onder de bescherming van een Heilige te stellen, als met de loofwaardige gewoonte doordoor eer te geven aan ouders of bloedverwanten en deze traditie in de familie te doen voortleven. Al klinken onze Friese namen vreemd in de oren van personen, die geen andere dan Nederlandse of Latijnse kennen, ik gaf te kennen, dat er geen tegenstrijdigheid behoeft te worden gezien tussen de traditie onzer oude Friese namen en het gebruik, een Heilige tot Patroon te hebben. Eeuwenlang heeft het Katholieke Friese volk, dat toch al sinds Bonifatius’ dood te Dokkum, dat is sinds het midden der achtste eeuw, geluisterd heeft naar de wens der Kerk, zelfs heeft uitgemunt in Friese trouw [aan] de oude Kerkgebruiken, zijn oude namen gehandhaafd en daarmee Heiligen weten aan te duiden. En zouden wij na twaalfhonderd jaar dat nu niet langer doen?

Het volk is daarbij niet altijd wetenschappelijk verantwoord te werk gegaan, ik geef dit gaarne toe, men heeft er wel eens wat van gemaakt om onder een oude Friese naam de naam van een Heilige onder te brengen, men is daarin ook niet altijd eenstemmig geweest, maar is dat nodig? Hoeveel namen zijn op een weinig verantwoorde wijze gegeven en behouden? Nadat ze eenmaal zijn ingeburgerd, ergert zich niemand meer aan het minder juist ontstaan. Men is ook niet in die mate aan die naamgeving gebonden, dat men onder een bepaalde Friese naam niet een andere Heilige zou mogen aanduiden. Ook dat is niets nieuws in de Kerk. Wij hebben hier in Nijmegen een mooie oude kapel op het Mariënburg. Velen zien er een kerk in, toegewijd aan de H. Moeder Gods. Maar op niet te versmaden gronden zien anderen haar toegewijd aan Maria Magdalena. Zo kan in Marijke de een Maria, de H. Moeder Gods vernoemd zien, de andere Maria Magdalena. Zo kan men in Sjoerd de naam van Georgius aangeduid achten, maar men mag anderen niet betwisten, er wellicht op betere gronden Sigfridus onder te verstaan, terwijl men nog weer anderen moet toelaten met die naam Sigurd of Sigbertus aan te duiden. Deze namen kunnen alle drie op een dusdanige wijze verbasterd en veranderd zijn, dat er Sjoerd uit heeft kunnen groeien. En ik zou de keuze nog niet eens tot die drie namen willen beperken om voor Sjoerd de naam van een Heilige te vinden.

De voornaamste vraag is niet, uit welke naam volgens de gegevens der wetenschap de thans bestaande Friese naam ontwikkeld is, voor de praktijk des levens is het van veel meer belang, dat men eerstens de oude naam handhaaft en tweedens daaronder een Heilige aanduidt, die tot Patroon gegeven wordt.

Waar bij heel veel namen het allesbehalve duidelijk is, welke Heilige-naam er door wordt aangeduid, is hier vrijheid van keuze onder de vele namen van Heiligen, welke er enige overeenkomst mee vertonen en welke dus niet zonder grond geacht kunnen worden in die naam te zijn veranderd of verbasterd. Dat die verbastering soms zover gaat, dat men op namen komt, welke er op de eerste klank weinig overeenkomst mee vertonen, is heel gewoon. Als men er tussenvormen bij hoort, wordt de overgang vaak dadelijk veel aannemelijker. Er ligt een heel groot verschil tussen Durk en Theodoricus, maar dat verschil wordt aanmerkelijk verkleind, als wij de tussenvorm Diederik er bij nemen.

Nu zouden wij de Friese namen gaarne in twee grote groepen splitsen.

Er is een zeer groot aantal namen, waarvan zonder heel veel moeilijkheden kan worden vastgesteld, dat zij inderdaad de verbastering zijn van een naam, die onder de Latijnse eigennamen onzer Heiligen voorkomen. Oane gaat over Onne en Onno gemakkelijk terug op Anno, een Heilige Bisschop van Keulen, al zijn er, die hier denken aan H. Unnus of Unno, bisschop van Bremen. Tsjeerd of Sjeard is terug te brengen tot den H. Siardus, Abt van Mariëngaarde.

Een tweede groep is veel en veel moeilijker herleidbaar. Bij enkele faalt wetenschappelijk eigenlijk elke poging, omdat de onzekerheid niet is op te lossen met de gegevens, welke ons ten dienste staan.

Het zou goed zijn, van de eerste een lijst vast te stellen, die zonder bezwaar door allen kan worden aanvaard.

Voor de tweede groep zou de lijst zich niet tot één naam kunnen beperken, maar zouden meer namen moeten worden opgegeven, waartussen zou te kiezen zijn of anders een naam met de vermelding, dat de afleiding daarvan allerminst vaststaat.

Al eeuwen geleden heeft men de moeilijkheid vooral met betrekking tot de tweede groep ingezien. Men heeft lijsten van die namen gemaakt en daarachter een of meer Latijnse namen opgegeven, waarvan ze zouden kunnen zijn afgeleid. Sinds het midden der zeventiende eeuw, meer dan anderhalve eeuw heeft hier een klein boekje dienst gedaan, dat in 1657 bij een verkorte uitgave van het Rituale Romanum te Antwerpen en te Amsterdam gevoegd werd ter aanduiding van de Heiligen onder de Nederlandse en Friese namen verborgen. Het werd een enkele maal nog herdrukt en tot het begin dezer eeuw gebruikt, toen werd het vervangen door een beter en volledig werkje ‘Nederlandse Doopnamen naar oorsprong en gebruik’ door J.J. Graaf, oud-Deken en Pastoor van Ouderkerk aan de Amstel, uitgegeven bij Paul Brand te Bussum in 1915.

Hierin is getracht voor vele oude Friese namen een Heilige aan te duiden, uit wiens naam de Friese naam ontwikkeld zou kunnen wezen. Het is een lofwaardige poging, waarbij met de resultaten van de studie van Johan Winkler, die in 1896 – 1898 zijn Friese Naamlijst uitgaf, o.a. rekening is gehouden en op meer wetenschappelijke wijze dan in het boekje van 1657 de afleiding en verbastering der Friese namen wordt nagegaan. Toch kan dit boekje mij maar matig bekoren en kan ik het slechts aanbevelen bij gebrek aan beter. Het komt mij voor, dat daarin voor heel veel namen de moeilijkheden overdreven zijn en deze tot veel minder namen zouden zijn terug te brengen. Er is m.i. te weinig rekening gehouden met de buitengewoon sterke verbastering, welke de eigennamen ondergaan. Daardoor is m.i. in vele namen verschil gezien, waar slechts een ander soort verbastering alleen het uiterlijke beeld van de naam wijzigde.

Hoe het echter zij, in de beide genoemde boekjes hebben de ouders, die een oude naam in hun familie wensen te bewaren en de ZeerEerw. Heren Pastoors, van wie men vraagt, onder die naam ’n kind te dopen, een handleiding om de traditie te handhaven en tegelijk de wens der Kerk met betrekking tot het kiezen van een Patroonheilige te vervullen.

Omdat de lijst van Deken Graaf mij echter uitermate willekeurig voorkomt, breekt met vele naamduidingen van het oude boekje van 1657, maar zonder het bevredigend te verbeteren, zou ik hier de wens willen uitspreken – tot behoud van onze Friese namen – dat Frisia Catholica de vraag der naamduiding nog eens grondig onder de ogen ziet en tot een meer bevredigende lijst tracht te komen. Intussen moge de onvolmaaktheid van die lijst geen aanleiding zijn, de oude Friese namen niet meer te vergeven. Waar men er niet door bevredigd is, kieze men een Heilige en stelle het kind bij het Doopsel onder de bescherming van den Heilige naar de gekozen naamduiding onder de Friese naam te verstaan. De Pastoor of wie het kind doopt, kan vrij de gekozen Friese naam gebruiken en geven, wanneer hij daarmee slechts treedt in de naamduiding, waardoor er een bepaalde Heilige mee wordt aangeduid, en in het Doopboek vermeldt, welke Heilige door de gegeven naam tot Patroon gekozen is. Met tussen haakjes de Latijnse naam achter de Friese naam op te nemen, is aan alle eisen voldaan en de mooie Friese traditie ongerept gehandhaafd.

 

Nijmegen

Titus Brandsma, O.Carm.

 


  1. Published in: Ons Noorden, 16 April 1938 [Frisia Catholica].
  2. Published in: Ons Noorden, 23 April 1938 [Frisia Catholica].

 

© Nederlandse Provincie Karmelieten

Published: Titus Brandsma Instituut 2023