Over Friesland voor de Friezen

Dutch translation of Oer Fryslan for de Friezen

by Jan K.H. van der Meer

 

Over Friesland voor de Friezen

[1]

Friese vrouwen, mannen en kinderen,

Nu ik een halfuurtje spreken mag in de oude moedertaal, kan ik niet anders beginnen dan met een woord van dankbaarheid en van blijdschap dat ik nu die taal eens dienstbaar kan maken om in het openbaar het een en ander te zeggen dat tegen de Friezen toch het beste gezegd wordt in de taal die zij het eerste leerden als kinderen op moeders schoot. Wij zijn de Nederlandse taal wel gewend geraakt en wij verstaan elkaar ook wel al praten wij geen Fries, maar er zijn van die dingen die er beter ingaan, dieper aangevoeld worden wanneer wij ze horen in de klanken waar wij als kind al mee vertrouwd waren.

Wanneer wij het huiselijk willen hebben, wanneer wij ons onder elkaar zullen voelen, ja, dan hoort het Fries erbij. Dan kan men beter praten, dan is er als vanzelf een band die ons in hart en ziel verbindt. Mij is een halfuurtje toegestaan voor het Roomsk Frysk Boun, maar er zullen ook wel andere Friezen luisteren, roomse Friezen die tot nu toe geen lid zijn van die Bond – al moesten ze dat eigenlijk zijn – maar ook niet-roomse Friezen die, al zijn ze geen roomsen, toch wel eens hun moedertaal beluisteren willen en belangstelling hebben voor hetgeen de roomsen in de Friese actie nastreven; en meevoelen met zovelen met wie zij toch de Friese aard, de liefde voor de Friese grond, de eerbied voor zijn geschiedenis en zijn gebruiken delen. De laatsten zullen [mij] wel niet kwalijk nemen dat ik over roomse zaken spreek; ik stel mij voor dat zij wel graag eens weten hoe het met het Roomsk Frysk Boun en met zijn actie staat en zij niet zonder belangstelling luisteren naar hetgeen de ondervoorzitter van de Bond tegen zijn roomse Friezen graag eens zegt.

Allereerst dan over onze Bond. Wij bestaan als Bond nu twaalf-en-een-half jaar. Wij vieren de koperen bruiloft. Ons eerste kleine huishouden is in eerste aanleg nogal gegroeid. Het werd al groter en groter, maar [we] kregen later mindere jaren. Een hoop leden ontvielen ons door sterfte en het werd bijna weer een heel klein huishoudinkje waarvan een hoop dachten dat het wel helemaal zou uitsterven. Maar nee, man, na de oorlog ging het weer omhoog en nu begint het er geleidelijk aan weer heel wat beter voor te staan.

Wij zijn weer over de honderd leden en uit alles blijkt ons dat er hoe langer hoe meer belangstelling komt voor het meer eensgezind streven voor het behoud van de moedertaal en daarmee voor een hele hoop dingen die Fries-eigen mogen heten.

Het zit hem niet alleen in de Friese taal. Nee, het zit hem veel meer hierin dat de Fries zichzelf is, zich niet schaamt voor zijn Friese stam en volk, begrijpt dat er in zijn geschiedenis een hele hoop is dat een traditie voor hem schept, waar hij trots op wezen mag en die hij in ere heeft te houden.

Elk volk heeft zijn eigen dingen. En men moet dat niet allemaal aan de kant gooien. Wij moeten de gedachte eens loslaten dat het maar op één manier goed kan en dat het hoogste in de menselijke cultuur zou zijn wanneer alle mensen gelijk waren. Zo is het niet. Men zegt wel eens: eer verloren is veel verloren – en daar is een hoop van waar. Eer is een groot ding in ’s mensen leven. Wij zien het genoeg hoe raar het toegaat in de wereld wanneer de mensen niet meer hun eer hoog houden. De schepper heeft zoveel erfelijks gelegd in onze natuur dat wij dat niet over het hoofd mogen zien. Wij moeten onszelf leren kennen uit onze geschiedenis en daarin zien hoe goed de Friezen kunnen zijn, maar ook hoe zij ontaarden wanneer zij daar niet op letten. Er is onze Friese eer die hooggehouden moet worden.

Wanneer wij eeuwen terugblikken, dan zien wij dat Friesland mooie tijden heeft gehad en in zijn beste tijden bewijs heeft geleverd tot heel wat goeds in staat te zijn.

En wanneer we dan ook zien wat er minder mooi was, dan vragen wij hoe het volk daartoe kwam, om ons ervoor te behoeden.

Ik zal het dan ook niet langer over de taal hebben: ik zou preken voor bekeerden. Die naar mij luisteren houden van die taal, anders hadden zij allang hun toestel op een andere golf afgesteld, maar waar zij misschien niet altijd even goed op letten is, dat het streven voor het behoud van het Fries allereerst betekent dat het Fries-eigene bewaard moet blijven, dat de Friezen zichzelf moeten zijn; en omdat ik nu meer in het bijzonder voor de roomse Friezen spreek, dezen er ook op moeten letten dat wij hen wijzen op de geschiedenis van het Friese volk in de hoop dat zij daaruit leren welk een mooi rooms leven er in oude tijden in Friesland bloeide en hoe er nog zoveel is in de oude tijden waar de roomsen van tegenwoordig zich in kunnen spiegelen.

Ik zal maar een paar dingen noemen, niet meteen om te zeggen dat het daarmee in deze tijden slecht staat, maar eigenlijk meer om te laten zien dat het vroeger niet slechter, mogelijk nog wel beter was en dat men niet al te snel tevreden moet zijn. Men kijkt vaak hoog op tegen het roomse leven van vandaag de dag, maar wanneer wij in de geschiedenis terugkijken dan is er in Friesland zoveel moois dat wij bijna heimwee zouden krijgen.

Ga door het Friese land van de ene stad, van het ene dorp naar de andere, overal steken de torens hun kruis omhoog of wijzen als met de vinger naar boven om te zeggen dat er in oude tijden Friezen waren vervuld van de roomse overtuiging en van het roomse geloof, die heel wat over hebben gehad voor hun geloof om in die tijden zulke kerken en torens te bouwen. Die oude kerken zeggen toch heel wat meer dan alleen dat er eertijds roomsen waren, zij getuigen dat zij wat over hadden voor Onze Lieve Heer en voor zijn kerk. Elk dorp wilde zijn kerkje hebben. Ik weet wel, er wordt nog wel aandacht aan de kerken besteed, maar we moeten vooral niet denken dat dat wat bijzonders is, in de oude tijden was dat vast niet slechter. Want wij moeten daarbij bedenken dat er heel wat kerken en klooster verdwenen zijn, toch allemaal te beschouwen als bloemen op de Friese grond die zeggen hoe toentertijd het geloof bloeide. Meer dan honderd kloosters lagen er in de Friese gouwen, kleine, maar ook grote. Daar mag niet altijd alles even heilig toegegaan zijn, wij mogen toch wel aannemen dat verreweg de meesten die er intraden Friezen waren die Onze Lieve Heer te dienen zochten en de vereniging met Hem op bijzondere wijze nastreefden.

Men roemt er wel eens op dat het roomse leven op hoog peil staat in Friesland omdat er zoveel roeping is voor het hogere godsdienstige leven in de kloosterlijke of priesterlijke stand. Er is reden om er groot op te gaan, maar wanneer wij dan eens denken aan de honderd en meer kloosters die er in de oude tijden waren bij een veel geringere bevolking van ons Friese land, dan is het nu zeker niet zoveel beter, ik geloof wel minder.

Men zal misschien wel zeggen: maar toen was alles rooms in Friesland. Goed, maar hoe veranderde dat? Men zegt altijd dat de Friezen zo standvastig zijn, dat zij zich houden aan hun woord. Wij moeten een volk zijn ‘van buigen vreemd’, wij heten zo en wij gaan er groot op. Het schijnt dat in het verleden de Friezen zich toch gebogen hebben voor de nieuwe leer, dat zij toch niet trouw zijn gebleven aan het eenmaal gegeven woord. Waar zit hem dat? Daar mogen de roomse Friezen toch ook wel eens over nadenken. Zij, die er hoog van opgeven dat ze zo rooms en zo goed zijn, mogen weleens bedenken dat de Friezen wel vast en trouw heten, maar dat niet altijd zijn.

Dan zegt datzelfde feit ons ook nog wat anders. Als eertijds heel Friesland rooms werd, hoe is het dat dan geworden? Wij hebben uit de geschiedenis de Friezen toch ook leren kennen als heidenen. Mankeert het in deze tijd aan een Bonifatius die voor de Friezen sterft, aan een H. Liudger die door de Friese gouwen zwerft en onderwijs geeft, aan een H. Frederik die kloosters sticht; of zou het hem veel meer mankeren aan lieden die onder het volk het goede voorbeeld overnemen en laten zien hoe mooi het roomse geloof is. Wat helpt het ons als wij het zeer spijtig vinden dat Friesland niet meer rooms is, dat wij ons troosten met de gedachte dat het in verleden tijden heel anders is geweest en groot gaan op onze oude geschiedenis. Daarmee wordt Friesland niet weer rooms. Laat men niet te gauw zeggen dat aan de Friezen niets te verzetten is, dat zij blijven wat zij zijn. De geschiedenis leert ons anders. Zij leert ons dat de Friezen van heidenen christenen werden en dat die christenen later zich afkeerden van de paus en een vrijer christendom volgden. Dat zegt ons, dat de Friezen niet zo stijf en dwars zijn dat zij geen oog zouden hebben voor hetgeen men hun voorhoudt. De Fries neemt het niet zo meteen aan, hij moet er eerst eens over nadenken. Maar hij denkt ook na. En geloof mij maar vast, er wordt in Friesland meer op ons roomsen gelet dan wij wel menen. En vooral in deze tijd, nu het goddeloze van een hele hoop de liefde tot God in de harten van een andere hoop zo des te feller maakt, zo kijkt men nog veel meer naar ons. Zouden de Friezen die nu om ons [heen] leven zoveel anders zijn dan de Friezen van de tijden van Bonifatius en Liudger en Frederik. En als zij toen het roomse geloof aangenomen hebben, waarom zouden ze dat nu niet meer doen. Zou dat niet voor een heel groot deel aan de roomse Friezen liggen, veel meer dan aan de anderen?

Wij hebben ons Roomsk Frysk Boun om onszelf te zijn. Zijn wij genoeg onszelf. Het zit hem er niet in dat wij ons afscheiden van de anderen, maar dat wij het dan op onze manier ook anders en naar onze zin vooral ook beter doen. Anders heeft het weinig zin dat wij ons op onszelf houden. In ons isolement moet onze kracht liggen,[2] maar geen zwakte. Dat is nu misschien wat al te veel. Wij moeten ons voelen, bevoorrecht door Onze Lieve Heer en blij daarover en sterk daardoor met elkaar door het leven gaan om alle mensen te laten zien hoe mooi onze opvatting van het leven is, hoe tevreden en gelukkig wij zijn. Maar ja, dan moeten wij ook tevreden wezen. Dan moeten wij niet alleen met de mond iedere dag weer in het Onze Vader bidden ‘Uw wil geschiede’, maar dat moet dat doorschijnen.

Waardoor zijn er in Friesland ook zoveel socialisten?

Zou het bij de meesten geen ontevredenheid zijn of geweest zijn, een stemming waarin wij vaak genoeg zouden komen als wij er niet om dachten dat wij het Onze Vader dagelijks bidden.

Ik zou zo zeggen, als wij roomse Friezen eigenlijk waren wat men van de Friezen zegt, of liever wat wijzelf altijd van onszelf zeggen en laten zeggen, dat wij zo trouw en standvastig zijn, dan zou het er in Friesland al heel anders uitzien, dan zou men er het roomse geloof heel wat meer waarderen, dan zouden heel wat meer dan 25.000 roomsen in Friesland wonen.

Wij pochen veel te veel op onszelf en wij zijn al te veel met onszelf ingenomen.

Dat wil niet zeggen dat er geen geestdrift wezen mag. Die moest er juist veel meer wezen. Geestdrift en ideaal, niet tevreden met het gewone zoals het nu eenmaal is. Er moet meer leven komen. Wij menen al dat er leven is als in Dokkum tweeduizend roomsen bij elkaar komen om Bonifatius hulde te brengen, in de middeleeuwen kwamen er twaalf- dertienduizend en toen was het heel wat lastiger om van alle hoeken van Friesland in Dokkum te komen. Maar men wilde daar zijn. Het is nu heel mooi wanneer in Bolsward in de Franciscuskerk weer de oude godsvrucht tot de Lieve-Vrouw van Zevenwouden opleeft, maar dat was eertijds de Lieve-Vrouw van Zevenwouden vereerd door duizenden die eenmaal in het jaar naar Bolsward gingen om Maria eer te brengen en haar hulp te vragen, niet zo een voor een, maar allemaal tezamen publiek, als volk, die niet alleen om henzelf denken, maar de gemeenschap zien als een onder de bescherming van Maria. In Hemelum stond eertijds de Lieve-Vrouw in Friese kleding, het oorijzer aan het hoofd. Dat zou nu geen zin meer hebben omdat die dracht eruit is, tenminste zo goed als verdwenen. Maar er zat wat moois in. Het was het zinnebeeld dat de Friese vrouw ook voor Maria spelen kon, dat Maria kon worden gedacht als een Friese vrouw, dat men Maria zag zoals zij in Friesland zou zijn geweest en dus nagevolgd kon worden. In zulke dingen moet men niet alleen wat opmerkelijks zien, maar zulke dingen hebben hun betekenis voor het leven. En die moeten wij eruit halen. Zoals de Vlaamse schilders dat in de middeleeuwen zo mooi gedaan hebben, moeten wij ons Maria, en niet alleen Maria maar ook Onze Lieve Heer en Sint Jozef voorstellen in het Friese leven, omdat Hij er leven moet – en Maria en Sint Jozef bij Hem – in de Friese Vrouw en Man.

Geestdrift is de Friezen niet vreemd. Als zij weten dat het goed is, dan willen zij er wel aan. Wanneer er een oproep gedaan wordt om iets goeds te doen, dan staat de Fries niet altijd achteraan. Uit de oude geschiedenis kunnen wij dit ook weer leren. In de tijden van de Kruistochten zijn zij vanaf Dokkum met honderden naar het heilige land getogen om dat voor het roomse geloof terug te winnen. Later, veel later, toen de pauselijke staten gevaar liepen, zijn zij weer met voor Friesland een bijzonder groot aantal naar Italië getogen om die voor de paus te redden. Zij dachten aan de oude Friezen uit de Romeinse tijd die te Rome op de voornaamste plaatsen gingen zitten toen ze hoorden dat die voor de trouwste bondgenoten waren. Wat wilden zij zijn en die eer lieten zij zich door niemand afnemen.

Dat is de mooie Friese aard. Zo zou het nog moeten zijn. De Friezen vooraan in alles waarin op trouw en woordhouden een beroep wordt gedaan. De Friezen gebruiken hun verstand, zegt men, zij zijn mensen van het kalme overleggen en laten zich niet meeslepen door wat de ene of de andere zo eens zegt. Zo zou het moeten zijn, maar men kan niet altijd meer zeggen dat de Friezen dat niet doen. Maar men moet toegeven dat het dan nog meestal is omdat men de tijd niet neemt om over de dingen na te denken. En daarom heeft de Fries voor alles nodig dat hij weet hoe de zaken staan, wat hij te doen heeft. Dan wil hij het wel doen. Als hij het maar weet.

En daarom moet de Friezen en allereerst onze roomse Friezen altijd weer bijgebracht worden wat het leven vraagt en het liefst met de argumenten erbij zodat hij het kan inzien.

Om dat in Friesland weer te versterken, kan ik op een mooi ding wijzen. De Fries leest wel niet zo’n hoop, maar er is nu een mooi boekje uitgekomen waar de Friezen plezier van kunnen hebben en profijt. Het zou te hopen zijn dat dat dat nu eens in grote aantallen gekocht werd en dan vanzelf ook gelezen, want wat geeft het anders. Ik bedoel de Friese vertaling van de Navolging van Christus door de heer De Vries uit Sneek. Het is een boekje niet alleen voor de roomsen, het mooiste is trouwens dat de vertaling van een protestant is. Dat zegt alleen al dat het geen lectuur is die nu alleen goed zou zijn voor roomsen, maar de roomsen hoeven van de andere kant niet te denken dat, omdat dit boekje nu uit protestantse handen komt, het daarom misschien minder geschikt is voor de roomsen. Het is een gouden boekje. En elke Fries zou dat boekje moeten hebben. En dan vast en zeker elke roomse Fries. Dat heeft het Roomsk Frysk Boun ook bedacht en het heeft daarom eens gepraat met de uitgever van deze vertaling of het niet mogelijk zou zijn het door onze bond voor de leden van de bond op een lagere prijs te zetten. En ja, man, de bond is geslaagd en kan nu het boekje met één-derde korting aanbieden. Het boek in prachtband dat anders ƒ 3,75 kost, kunnen wij nu aan de leden van de bond of die dat daarmee worden, aanbieden voor een rijksdaalder. Schrijf maar aan onze ijverige secretaris, de architect Arjen Witteveen, in de Transvaalstraat te Leeuwarden, die bezorgt jullie dan het boekje.

Wij willen hopen dat door deze uitgave de Navolging van Christus opnieuw opleeft in Friesland en zo het prachtige ideaal, “Friesland weer voor Christus”, ons dichterbij brengt.

Friesland heeft een traditie, het is eens zo door en door christelijk geweest. Waarom zou het dat niet weer kunnen worden. Geloof mij, dat hangt eigenlijk nog het meeste af van de roomse Friezen. Als die die Navolging eens goed in zich opnemen en in daden omzetten dan kan het niet anders of er gaat een kracht van uit die Friesland overwint.

De geschiedenis leert ons dat Friesland daar eer en hart voor heeft. Onze houding, ons leven zou daarvoor niet langer een beletsel moeten zijn.

In plaats van te pochen op onszelf moeten wij nu eens ons best doen te zijn wat wij wezen moeten, ook al omdat wij Friezen zijn, Friezen uit één stuk. Friezen hoog, omdat zij zich uitverkoren weten, hoog en voornaam als de trouwe en edele dienstknechten van God, die er roem in stellen de godsdienst bovenaan te stellen en heel het leven zo te regelen dat Onze Lieve Heer altijd de plek krijgt waar Hij recht op heeft.

Als een ander dat niet zou doen, dat kan een goede Fries niet schelen. Hij weet het, dat het zo hoort, hij doet het. Dat is de Fries van de mooie kant. De wind draait wel eens de andere kant op. Dat hoge en degelijke wordt wel eens, als men zijn verstand niet gebruikt en niet vraagt hoe het eigenlijk moet, dwarsheid en stugheid, maar wij willen hopen dat zulks met ons roomsen niet meer gebeurt. In elke geval het Roomsk Frysk Boun wil heel wat meer dan alleen vechten voor het taalbehoud, het vecht, zoals ik zei, voor de hoge en degelijke opvatting van het leven naar Friese aard en traditie, zodat Onze Lieve Heer de eerste plaats heeft en elkeen ook datgene krijgt wat hem toekomt.

Houden wij zo onze naam hoog, zijn wij zo de echte roomsen omdat wij Friezen zijn, dan doen wij een hoop goed aan Friesland, dan laten wij het oude Friesland weer zien zoals het was en zoals het nu weer wezen kon, een eensgezind volk, een [volk] dat samenhangt en met elkaar opzwoegt om van Friesland weer wat moois te maken, het mooiste uit zijn geschiedenis weer omhoog te halen en zo alle lichtstralen bij elkaar te brengen tot een nieuwe lichtkrans rond het beeld van de Friese Maagd, verzinnebeeld in Maria die al in het oude Friese wapen stond.

Maria heeft Onze Lieve Heer wel het dichtst nagevolgd. Houden wij haar hoog als onze Patrones en sluiten wij als goede roomsen ons bij haar aan. Dan komt het wel weer goed in Friesland. Dan mag Maria wel geen Friese kleding meer kunnen krijgen omdat die verdwenen is, maar dan staat zij toch ons Friezen voor ogen als een ideaal en zien wij de Friezen geroepen tot wat hogers en wat mooiers, zoals de oude Friezen dat begrepen.

Zie, daarvoor is onze eigen taal, dat wij onszelf weer worden en wij weer voelen dat Friesland wat geweest is en wat is en wat wezen kan.

 


  1. Brandsma heeft op 21 maart 1930 – ‘s avonds om 18.40 uur – een toespraak in het Fries gehouden voor de KRO-radio. De datum stemt ook overeen met Brandsma’s mededeling dat de Bond haar ‘koperen bruiloft’ viert: de Bond is namelijk opgericht op 26 augustus 1917.
  2. Hier sluit Brandsma zich aan bij Groen van Prinsterer (1801-1876), de grondlegger van de protestants-christelijke politiek waaruit de Anti-Revolutionaire Partij is voortgekomen (1879) (Biografisch Woordenboek van Nederland).

 

Translation: Jan K.H. van der Meer

Published: Titus Brandsma Instituut 2023