1933
Speech
Pepigi vobiscum pactum sempiternum
Pepigi vobiscum pactum sempiternum. Ik heb met U een verbond gesloten voor altijd.
1. Nooit heb ik met grooter vreugde den kansel bestegen, nooit heb ik het mij zoo tot een eer en voorrecht gerekend, een enkel woord te mogen spreken als bij deze feestelijke gelegenheid. Ik mag spreken over de blijde gebeurtenis, dat een zoon van Friesland uit het verre Afrika naar zijn geboorteland terugkomt om in de hoofdstad van Friesland van een anderen zoon van datzelfde land, die Aartsbisschop is geworden van de Utrechtsche en daardoor ook van de aloude Friesche Kerk de H. Bisschopswijding te ontvangen, in de stad van zijn geboorte en H. Doopsel de eerste Pontificale H. Mis op te dragen en de hulde van Katholiek Friesland in ontvangst te nemen. Het is meer dan een feest tot uiting van blijdschap, het zijn dagen van verinniging en verdieping van ons H. Geloof, dagen van verbroedering en versterking van de banden, die ons aan elkander binden. Zijne Hoogw. Exc. de Aartsbisschop nam blijde de uitnoodiging tot de Consecratie aan en wilde, dat zij in Friesland zou plaats hebben, omdat hij er iets moois, iets heerlijks in zag voor de Katholieken van Friesland, iets, dat eenerzijds een loon was voor hun hoogen eerbied voor de Bisschoppelijke waardigheid en voor het Bisschoppelijk gezag, anderzijds moest strekken tot steeds hechter bevestiging van hun geloof en hun eenheid te midden van zoovelen, die het aloude geloof in de H. Kerk verloren of niet deelachtig zijn. Het zou allen weder inniger vereenigen in gebed voor de uitbreiding van het Rijk van Christus en hun den rijkdom van het Katholiek Geloof in nieuwen luister openbaren.
2. Nu ik hier sta om dit blijde feit in enkele woorden te gedenken, nu komt mij uit de geschiedenis van Friesland een ander treffend feit in gedachten. Ruim twaalf eeuwen geleden kwam de groote Apostel van Friesland, de H. Bonifatius uit het land, dat hij zoo gaarne voor Christus winnen zou, naar zijn geboorteland Engeland terug om zich voor te bereiden voor een nieuw vruchtbaarder tocht naar deze streken. Hij had moeten terugkeeren, doch gaf den moed niet op. Hij zou hier terugkomen, door den Paus tot Bisschop verheven, en deze tweede komst was het begin van een buitengewoon gezegend Apostolaat. Wat kwam Winfried, later in Bonifatius omgedoopt, in zijn geboorteland doen? De geschiedenis van zijn leven verhaalt ons, hoe hij al zijn familieleden bezocht, zijn kennissen bij zich riep, een bezoek bracht aan alle kloosters van het bisdom en waar hij niet kon komen, daarheen schreef hij brieven om allen met zich te vereenigen in een groot Verbond om in dit bondgenootschap sterk een vruchtbaar missionarisleven te beginnen. Het werd een plechtig Verbond van gebed en offer, waaraan Bonifatius de grootste waarde hechtte, dat hij beschouwde als de waarborg van den bloei zijner uitgestrekte missie, waarop hij in zijn latere brieven herhaaldelijk terugkomt en dat hij steeds gehandhaafd heeft willen zien. Zoo innig was deze sterke man, deze stoere missionaris, die zich zijn hooge zending en de kracht, waarin hij werkte, steeds zoo bijzonder bewust was, overtuigd, dat zulk een Verbond voor hem de hechtste verzekering was van de vrucht van zijn arbeid, dat hij zich over het tot stand komen daarvan in de meest blijde bewoordingen uitliet en er zich gelukkig door rekende.
3. Nu staat voor ons een andere Apostel niet van Friesland, maar van een gebied in het hartje van Afrika, niet van dit strenge Noorden, maar van een land op den Evenaar, waar de hitte feller brandt, dan hier de koude schrijnen kan, van een volk niet van blanken, maar van zwarten, wier aantal meer dan een millioen bedraagt, een missionaris, wiens moeizaam werk niet lichter kan worden genoemd dan eens dat van Bonifatius en zijn Gezellen in deze streken, wiens werk overigens hetzelfde karakter draagt als het zijne, omdat het eveneens is de uitbreiding van het Rijk van Gods genade, dat niet vraagt naar het onderscheid van ras of taal, maar als reeds op den eersten Pinksteren allen gelijkelijk omvat en tot allen op dezelfde wijze, dat is door Gods genade uitgaat. Ook hij is een sterke man, zijn zending zich bewust, vol moed en kracht, een stoere Fries, die getoond heeft van de âlde Fryske stamme in kreftich leat[2] te zijn. Hij is door zijn Heiligheid den Paus en het vertrouwen van de hoogste Oversten van [2] het Missie-genootschap, waartoe hij behoort, uitverkoren en aangewezen om als leider op te treden van de Kerk van Kisumu, als herder de schapen te weiden van de dorre zandvlakten van Afrika’s woestijn en er oasen te scheppen van hooger, reiner leven, beschenen door de zon van Gods genade en uitverkiezing, en den schaapstal te vergrooten voor een steeds groeiend aantal nieuw gewonnen schapen. De pauselijke lastbrief spreekt van vertrouwen in zijn liefde en toewijding, in zijn kracht en in zijn ijver.
4. Monseigneur, wij wenschen U geluk met die hooge onderscheiding, wij wenschen U geluk, omdat God U de benijdenswaardige gaven schonk, welke U daarvoor voorbestemden en U hielp met zijn genade, er mee te werken rusteloos en vol oprechte liefde. “Wij eeren, dien de Koning heeft willen eeren” zoo voegen wij U de woorden toe, die Koning Assuerus ter eere van Mardocheus liet omroepen door zijn dienaar.[3] Wij eeren in U de hooge waardigheid, U door God, niet door de menschen geschonken, door God door de handen van zijn Plaatsbekleeder. Hoog zien wij tegen U op en wij buigen vol eerbied de knie om uw zegen te ontvangen, die de zegen is van God, die hem geeft en geven wil door uwe hand. Ja, groot zijt Gij en machtig, door God met eer en macht bedeeld als slechts enkele uitverkorenen door Hem geroepen tot leiders en leeraars in zijn Kerk.
5. Maar Gij wilt niet, dat ik alleen spreek van uw macht en grootheid. Ik weet te treden in uw gedachten, als ik U mij voorstel als een anderen Bonifatius, gekomen tot zijn maagschap en zijn volk niet slechts om hun eer en hulde te ontvangen, maar tevens om met hen een Verbond te sluiten van gebed en offer en uw komst in Friesland vruchtbaar te maken voor uw Missiewerk in Kavirondo in Kenya, in de Kerk van Kisumu, in het gebied ten Oosten van het groote Victoria-Nyanza-meer, duizenden mijlen van hier, waar thans niet uw lichaam, maar steeds uw geest en hart verblijft. Daarom zijt Gij hier gekomen. Daarom hebt Gij met blijdschap vernomen, dat Uw Hoogwaardige Consecrator U in Frieslands hoofdstad wijden wilde. Daarom zijt Gij vandaag in Sneek in ons midden. Gij zijt zoo innig overtuigd van deze troostende en bemoedigende waarheid van de Gemeenschap der Heiligen, de waarheid, dat in Gods Kerk allen één zijn, allen ledematen van het mystieke Lichaam, waarvan Christus het hoofd is en waarin wij allen deelen in elkanders genadegaven en goede werken en gebeden, waarin wij één zijn met de Heiligen des Hemels en door hun voorspraak worden gesterkt zoowel als met allen, die door hun gebed de stille opdracht van hun dagelijksch voor God volbrachte werk, door hun offers Gods genade verkrijgen voor wie die nog niet in zijne Kerk deelachtig zijn. En dat deze plechtigheden het Friesche volk van deze waarheid inniger moeten doordringen, is voor U een reden tot bijzondere vreugde.
6. Gij vraagt de hulp van uw trouwe Friezen. Wij treden U heden tegemoet, blij U die door God gewilde hulp te mogen bieden. Ik voel mij sterk en ik sta hier voor U in de volle kracht, door God aan het Friesche volk geschonken. Uit aller naam, ik weet, dat ik dit zeggen mag, uit aller naam ga ik voor alle Katholieken van Friesland met Uwe Hoogw. Excellentie, door Z.H. den Paus benoemd tot Apostolisch Vicaris van Kisumu, een plechtig Verbond aan, dat U moge bezegelen met het opdragen in ons midden van deze Pontificale H. Mis, dat wij allen één zullen zijn en blijven met uw Apostolaat, om door gebed en goede werken bij te dragen, wat God van ons vraagt om het vruchtbaar te maken.
Wij Friezen zijn geen volk van veel woorden. Hoogw. Excellentie, ik behoef verder niets te zeggen. Dit is ons Verbond, dat wij U heden aanbieden, een geestelijk Verbond, dat een bevestiging vindt en een uiterlijk symbool in de stoffelijke gave, U hedenmiddag aan te bieden. Op dezen blijden dag bieden wij U dit Verbond aan als onze beste gave. Door volhardend gebed en offer naar vermogen, door de vervulling van zijn dagelijksche plichten tot dit doel aan God op te dragen zal Roomsch Friesland uw missiewerk steunen.
7. En wij sluiten dit plechtig Verbond onder de oogen van de Fryske Ljeaffrouwe, de Patrones van Friesland en de Koningin der Apostelen, Maria. De Friesche trouw moge het ons gestand doen blijven. Dat geve God aan U en ons.
- ↑ Typescript, 2 pages (NCI TBA OP91-34) On top of the page is added: “Toespraak Huldiging Mgr. Brandsma, 12 nov. 1933”. Titus Brandsma held this speech on the occasion of a ceremony to honor his cousin, Gorgonius Brandsma (of the Mill Hill Mission), who was ordained Bishop a few days before.
- ↑ The Dutch translation of this Frisian line is: ‘[van een] oude Friese stam een krachtig loot [te zijn]’.
- ↑ See: Esther 6:1-11.
© Nederlandse Provincie Karmelieten
Published: Titus Brandsma Instituut 2020