1939
Sermon
Preek op den vooravond van de Nationale Bedevaart naar Dokkum in 1939 eeuwfeest van den H. Willibrord in de St-Bonifatiuskerk te Leeuwarden 16 Juli 1939
Video verba tua esse sicut et opera: Ik zie, dat uwe woorden en daden overeenkomen: Woorden van den Friesche Koning Radboud tot Sint Willibrord.
Op den vooravond van de nationale bedevaart naar het heiligdom van Sint Bonifatius in dit jubeljaar van Sint Willibrord, voor 1200 jaar naar den Hemel geroepen, kan ik niet anders, dan hun beiden, die de Goddelijke Voorzienigheid reeds als Apostelen van Friesland in het Apostolaat zelf heeft vereenigd, ook hier samen hulde en eer te brengen.
Verplaatsen we ons ruim twaalfhonderd jaar terug in den tijd, dat hier nog de heidensche koning Radboud regeerde, op enkele uitzonderingen na bijna allen nog den heidenschen godsdienst beleden, hoe toen mannen als Sint Willibrord en Bonifatius den moed en de liefde hebben gehad om aan onze voorvaderen van God en zijn liefde te spreken, hier het kruis te planten.
Zij staan niet alleen deze twee groote helden. Voor Willibrord kwam reeds Wigbertus, met Bonifatius stierven 52 gezellen. Ook Sint Ludger vereeren wij als een der vele Apostelen van Friesland. Maar de Voorzienigheid, die alles leidt en aan elkeen zijn eigen plaats in de geschiedenis wijst, heeft Willibrord en Bonifatius de leiding gegeven, hen gestempeld tot aanvoerders en helden van grooter formaat, mannen, toegerust met bijzondere gaven, meer dan anderen begenadigd, omdat ze tot hoogere dingen geroepen waren. [2]
Wij kennen het leven van Sint Willibrord niet zoo heel nauwkeurig, maar het is toch zeker, dat hij in het begin der achtste eeuw in Friesland predikend, wij weten niet waar precies, teleurstelling op teleurstelling ondervond, naar Denemarken trok om daar wellicht gelukkiger te zijn maar ook vandaar teleurgesteld wegtrok, weer naar Friesland en toen op waarlijk heldhaftige wijze heeft gepredikt en gedoopt. Het juiste jaar is niet bekend, het zal omstreeks 710 geweest zijn. In 714 stierf zijn groote beschermer Pippijn, voor koning Radboud de gelegenheid de Franken weer terug te dringen. Al het werk van Willibrord werd verwoest, hij moest vluchten. Terwijl hij was weggevlucht naar het Zuiden, komt uit Engeland Sint Bonifatius. Al vindt hij alwat Sint Willibrord opbouwde verwoest en dezen zelf gevlucht, hij versaagt niet en gaat naar Radboud en wordt door dezen niet afgestooten, hij mag vrij prediken, maar Radboud is er zeker van, dat het nutteloos zal zijn. Bonifatius wil het niettemin beproeven, maar na een halfjaar zien wij ook hem moedeloos en teleurgesteld weer heengaan. Het vroor nog te hard om het zaad des Christendoms uit te strooien. Radbouds invloed was nog te groot. Maar niet zoodra was deze in 719 gestorven, of èn Willibrord èn Bonifatius komen terug en werken nu samen aan de bekeering der Friezen. Drie jaar kan Bonifatius hier vertoeven, zijn veel uitgestrekter zending roept hem naar andere gebieden, maar hij blijft de vader en beschermer van de Friesche kerk. Als Sint Willibrord sterft in 739 komt hij op voor de rechten der Utrechtsche kerk en wijdt zijn zorgen aan de voortzetting van het werk van Sint Willibrord als Apostel der Friezen, totdat [3] hij in 754 ook voor de derde maal naar Friesland gaat, hij om er voor te sterven en het zoo het leven te geven. Zoo zien we èn Sint Willibrord èn Sint Bonifatius driemaal naar Friesland gaan, onversaagd, trouw aan hun roeping, bereid, daarvoor hun leven te geven.
Wat hebben zij er voor over gehad, opdat wij, onze vaderen en in en door hen wij, die nu leven, het leven der genade zouden deelachtig zijn.
Het is ondoenlijk, in de korte spanne tijds, heel het levenswerk dezer twee helden te schilderen en ten voorbeeld te stellen. Ik kan slechts een greep doen uit beider rijk leven en wil dan twee feiten kiezen, die op den Frieschen grond van hun moed en van hun liefde getuigen, waaraan we meer dan aan andere feiten van hun leven de herinnering bewaren, omdat zij hier in onze onmiddellijke nabijheid zijn gebeurd, de herinnering nog de plaats aanwijst, waar zij doopten en predikten.
Ik kan hier geen uitvoerige historische beschouwingen houden, maar meen, dat gelijk wij morgen naar Dokkum gaan om er de plaats te vereeren, waar eens Bonifatius de bron heiligde door er in te doopen en bij die bron stierf, er weinig minder grond is om aan te nemen, dat de Willibrordusdobbe op Ameland ons de plek wijst, waar deze doopte en wel niet stierf, maar toch zijn leven in de waagschaal stelde. Maar al zou het niet op Ameland zijn geweest, zeker is, dat het op een der toen tot Friesland behoorende eilanden moet zijn geschied, waar koning Radboud macht had over leven en dood. De oudste levensbeschrijver van Sint Willibrord, die zijn gegevens nog kreeg van oor- en ooggetuigen, schildert ons die ontmoeting van Radboud en Willibrord. En zijn verhaal is leerzaam.[4]
Het zegt ons, dat Sint Willibrord terugkomend van Denemarken door den storm uit de koers geslagen op een der Friesche eilanden aankwam en daar de vereering vond van den ouden rechtsgod Forseti. Er was een bron aan dien God gewijd, er waren andere heiligdommen; vee graasde er, dat voor heilig werd gehouden, omdat het dien god was toegewijd, aan de dezen god gewijde bron mocht slechts in het diepste stilzwijgen water worden geschept.
Gelijk later te Gosslar Sint Bonifatius den bijl zal slaan in den heiligen eik, zoo brandt ook in Willibrords geest het verlangen, door een daad van moed aan de afgodendienaars het ijdele en bedriegelijke van hun godsdienst te laten zien.
Onze Lieve Heer heeft eens gezegd: Misereor super turbam: Ik heb medelijden met de schare. Deze woorden zou ik hier Sint Willibrord in de mond willen leggen. Hij had medelijden met het Friesche volk, dat het zulke bedriegelijke goden aanbad en vereerde. Hij was gekomen om het van God te spreken en door het te doopen gelukkig te maken, deelgenoot aan de zegeningen en genaden door het Christelijke Geloof aan den mensch geschonken. Zijn liefde tot het Friesche volk dat hij gelukkig maken wilde, gaf hem in, een daad te stellen, die met één slag de bevolking moest overtuigen, dat de macht van hun Goden niet was zooals zij zich die voorstelden.
Onder zijn gezelschap waren er drie, welke het H. Doopsel wenschten te ontvangen, misschien drie van de dertig Deensche knapen door Sint Willibrord uit Denemarken meegebracht. Deze drie doopte Sint Willibrord in de heilige bron van Forseti en luide sprak hij op die plaats van stilte de doop- [5] woorden uit. Bovendien liet hij van het heilige vee, dat daar graasde, enkele slachten tot voedsel van zijn gezelschap.
Hij begreep, dat hij veel op het spel zette, dat zijn leven er door in gevaar kwam, maar van den anderen kant begreep hij ook, dat als hij niet zooiets deed, hij de overtuiging der bevolking niet zou breken. En hij waagde zijn leven, hij aanvaardde een bijna zekeren dood, opdat wij het leven zouden hebben. Hij werd voor Radboud gevoerd en hevig voer de stoere Friesche koning tegen den schenner van zijn heiligdom uit. Door een godsoordeel trachtte hij hem ter dood te brengen en als God hem niet op merkwaardige wijze had beschermd, zou hij moeilijk aan dit oordeel zijn ontkomen. God leidde het zoo, dat het lot hem vrijliet.
Dit gaf Sint Willibrord nog meer moed om koning Radboud toe te spreken over de ijdelheid van zijn god, hem te spreken van den hemel van den waren god, de hel van den duivel, in wiens dienst hij hem verklaarde. Had hij den koning en wel in het bijzonder dezen koning, Radboud, gewonnen, de grootste tegenstand zou zijn weggenomen. Hij slaagde niet, maar wel liet hij den koning vol bewondering voor zijn moed en liefde achter, wel verwierf hij zich door zijn karaktervolle daad dat de koning hem met eere liet vertrekken naar het land der Franken, waarbij hij hoogstwaarschijnlijk den weg nam door de Middelzee aan welks uiteinde we weder in het hart van Friesland in de oudheid een Sint-Willibrordusfontein vinden.
Maar al slaagde hij toen niet, er was een daad gesteld, die bleef voortleven en indruk had gemaakt. Geleidelijk, stap [6] voor stap slechts kon dit moeilijk bekeeringswerk voortgang vinden. Sint Willibrord moest het enkele jaren later aanzien, dat Radboud bij den dood van Pippijn de gelegenheid waarnam om alles, wat hij had opgebouwd, weer te verwoesten en hij, Willibrord, die toch moed bezat, zich verplicht zag te vluchten. Maar hij kwam terug. Zijn liefde tot het Friesche volk was te groot, dandat hij het op zou geven, dit te kerstenen. En God schonk hem bij die derde en laatste poging een metgezel, die op zijn beurt tot driemaal toe naar Friesland komen zou om er te prediken Sint Bonifatius.
Twee mannen, groot en sterk, twee helden, die alles trotseeren, die hun leven wagen om ons gelukkig te maken. En die tenslotte door hun onversaagden moed en doorzetten ons land gekerstend hebben.
Wat moeten wij in die twee mannen het meest bewonderen: Twee dingen vooral spreken in hun leven, twee dingen, die wij van hen kunnen, neen, moeten leeren: den moed van hun getuigenis naast de groote liefde tot het Friesche volk, waarvoor zij hun leven wagen.
Wat moeten we in dezen slappen tijd niet opzien naar die beide mannen, die wetend, dat het hun waarschijnlijk het leven kost, toch spreken van God, toch de andere menschen met God trachten te vereenigen, omdat zij weten en gelooven, dat dit hen gelukkig maakt. Hoe laf is ons getuigen? Hoevelen durven nog niet de hoed afnemen, als zij een kerk voorbijgaan, zij willen zich niet als katholiek doen kennen. Hoevelen meenen zich te moeten onthouden om in het openbaar voor het eten te bidden om God eer en dank te brengen. [7] Ja, veel erger, hoevelen hebben niet den moed voor hun overtuiging uit te komen, terwijl zij weten, dat zij met dit niet te doen groote en strenge geboden overtreden. Ik vind het heerlijk, dat de felle Radboud zich ontwapenen liet door den moed van Willibrord en hem bewonderde om zijn moed, dit openlijk erkende en hoewel hij het geloof van Sint Willibrord niet aannam, toch eerbied toonde voor zulke heldhaftige verkondiging van het woord Gods, hem met eere liet gaan en hem de lovende woorden nazegde: Ik zie, dat uw woorden en uw daden met elkander overeenkomen. Radboud staat daar voor zoovelen ook in de huidige maatschappij, die nog eerbied hebben voor een moedige en consekwente overtuiging, die al kunnen zij ons nog niet volgen op den weg, dien wij gaan, toch bewondering hebben en daaraan uiting geven, als zij katholieken zien, die het meer zijn dan in naam alleen, die voor hun geloof uitkomen en het fier belijden, die trachten er hun leven mede in overeenstemming te doen zijn. Onze tijd is geen tijd van halve menschen, men vraagt nu vooral niet op de eerste plaats woorden, maar daden, die er mee overeenkomen, die ze doen leven.
De geleerden spreken in dit verband van pragmatisme en van pragmatisch Christendom, wij Friezen herinneren ons den ouden spreuk, die hetzelfde zegt: Praten is neat, mar dwaen is in ding.[2] En wij spiegelen ons in Willibrord en Bonifatius, die al kostte het hun het leven, al voorzagen zij er de grootste moeilijkheden door, uit liefde tot het Friesche volk en uit liefde tot God getuigenis aflegden van hun geloof.
Maar al spreekt dit heldhaftig getuigen ons sterk toe, er is nog een tweede eigenschap, die mij eigenlijk nog meer imponeert: hun liefde tot den medemensch, hun drang, dien geluk- [8] kig te maken. Wat leeft er in velen van dezen tijd een andere geest. “Wat zal men zich druk maken voor een ander.”[3] “Laat elk voor zichzelf zorgen.” “Het is zijn eigen schuld, als hij in de wereld niet vooruitkomt, als hij geen geluk heeft.” Wij leven in een wereld, waarin men zelfs de liefde veroordeelt en een zwakheid noemt, die moet worden opgeruimd, waar de mensch over heen moet. “Geen liefde, maar eigen krachtsontwikkeling.” “Laat elk zoo sterk mogelijk zijn, laat de zwakken ondergaan.” Het Christendom met zijn liefde-prediking heet uit den tijd en moet vervangen worden door de oude germaansche kracht. O ja, zij komen tot u met die leerstellingen en er zijn er, die er heel ontvankelijk voor zijn. De liefde wordt miskend, Amor non amatur[4], riep in zijn tijd reeds Sint Franciscus van Assisi, eenige eeuwen later in Florence een H. Maria Magdalena de Pazzi, die in extase de klok van het Carmelitessenklooster luidde, om den menschen te zeggen, hoe schoon de liefde is. Och, ik zou ook de klokken willen doen beieren, om aan de wereld te zeggen, hoe schoon de liefde is. Al wil het nieuwe heidendom de liefde niet meer, wij zullen de geschiedenis indachtig, toch met de liefde dat heidendom overwinnen en onze liefde niet prijsgeven. De liefde zal ons weer het hart der heidenen doen winnen. De natuur gaat boven de leer. Laat de theorie de liefde verwerpen en veroordeelen, haar een zwakheid noemen, de practijk van het leven zal haar altijd weer een kracht doen zijn, die de harten der menschen overwint en gebonden houdt. “Zie, hoe zij elkander liefhebben”[5]. Dat woord van de heidenen over de eerste Christenen moeten de nieuwe heidenen weer zeggen van ons. Dan zullen wij de wereld overwinnen. En daarom stel ik U deze beide helden zoo graag [9] voor als apostelen van liefde, die ons prediken, ons wel druk te maken over het geluk van andere menschen, die ons een leven te zien geven geheel gedragen door de liefde en daarom zoo sterk en zoo heldhaftig, omdat er zulk een liefde gloeide in hun hart. “Wie heeft grooter liefde voor zijn vrienden, dan wie voor hen zijn leven geeft”[6]. Zij hebben het hunne gegeven en voor niets geteld, waar het opofferen er van hun de weg scheen om onze voorvaderen tot het Christendom, dat is naar het eeuwig geluk te brengen. Eerst Sint Willibrord alleen, toen Bonifatius alleen, daarna gedurende drie jaren bijna beiden samen hebben hier in Friesland bewijs gegeven, dat zij zich het woord des Heeren herinnerden, dat ons allen oproept uit liefde tot God en wat hetzelfde is uit liefde tot den evenmensch alles, zelfs het leven te offeren.
Ach, leefde hun liefde nog onder ons. Gloeide het vuur, dat hen verteerde, ook nog in ons hart. O zeker, er zijn nog velen, die hun leven in dienst stellen van de ongelukkige menschheid, er zijn nog velen, die heel hun leven willen wijden aan het mooie en het goede en er op uit zijn, andere menschen gelukkig te maken, dezen te dienen en te helpen. Zij zijn de wegbereiders voor den Heer, maar hun getal is niet groot genoeg, hun liefde is vaak minder heldhaftig.
O, hadden we weer in ons midden Apostelen van liefde. Al het andere is daaraan ondergeschikt. De liefde is vindingrijk genoeg om den weg te vinden en alle moeilijkheden te overwinnen.
- ↑ Typescript (NCI TBA Doos 28-15), 9 pages. Parts of this sermon were published in newspapers (for instance in Leeuwarder Nieuwsblad and De Maasbode, both on 17-7-1939). The NCI also preserves a typescript of the complete sermon (NCI OP 91-001, 4 pages) which shows a more modern Dutch spelling and writing style.
- ↑ Frisian saying, literally: ‘Speaking means nothing, but acting is something’.
- ↑ Titus Brandsma quotes the opinions of many in his time, opinions that are in contrast to his own. Therefore, we have added some quotation marks here that are not in the typescript.
- ↑ ‘Love is not loved’
- ↑ See: Tertullian, Apologeticus Chapter 39.7.
- ↑ See: John 15:13.
© Nederlandse Provincie Karmelieten
Published: Titus Brandsma Instituut 2021