Prof. Mr. Dr. Josephus Hubertus Petrus Maria van der Grinten †

1932

In memoriam

Prof. Mr. Dr. Josephus Hubertus Petrus Maria van der Grinten †

[1]

Het is niet gemakkelijk bij het heengaan van dezen hoogvereerden collega, te zeggen, wat hem het eerst de vereering van ons allen schonk.

Op hoeveel gebied zijn verdiensten liggen, de schoonste kroon, de kroon, die hem blijft sieren, is wel, dat hij zoo oprecht zijn leven stelde in den dienst van wat hij zag als de bevordering van Gods eer, de onderhouding van zijn recht, niet slechts in het individueele leven, maar tevens in de maatschappelijke verhoudingen, in het recht, dat het leven van Staat en gemeenschap beheerscht. In harden stoeren arbeid en trouwe toewijding is hij een rechtsgeleerde geworden van grooten naam, naar wien met tot in de hoogste kringen gaarne luisterde, maar zijn rechtsopvatting was de schouwing van het recht, dat zijn diepste wortelen had in God. En strijdend voor het recht wist hij te strijden voor een goede, voor een nobele zaak, voor het recht, dat God wilde in staat en maatschappij.

Dat is voor dezen man, die zulk een voorname plaats innam in het staatkundig en maatschappelijk leven, wel een op de allereerste plaats op den voorgrond tredend kenmerk. Wie zijn leven overziet, zooals zich dat naar buiten afteekent in geschriften en adviezen, in voordrachten en artikelen, zou haast zeggen, dat dit kenmerk in zijn leven zoozeer op den voorgrond treedt, dat hiermede zijn leven is geteekend.

Nog niet ten halve.

Niet slechts de liefde tot God bezielde hem, maar zelden ontmoette ik een rechtsgeleerde, als hij doordrongen van liefde tot de menschen. Hij had het recht lief, hij studeerde er nog altijd op met geestdrift en pleizier, omdat hij er zooveel moois in zag. Hij tuurde zich niet blind op de boeken, maar het was, of hij bij zijn studie achter de boeken de menschen voor zich zag oprijzen, voor wie het recht geschreven werd, tot wier welzijn het moest worden toegepast en geinterpreteerd. Dat gaf aan zijn oordeel en advies eenerzijds dien zin voor realiteit en aanpassing aan de wisselende omstandigheden, dat levende en zakelijke, anderzijds dien warmen toon en beminnelijken zachten vorm.

Dat maakte, dat hij niet, hoewel graag tusschen zijn boeken op zijn kamer, een kamergeleerde wezen kon. Hoeveel het hem soms kostte, de boeken dicht te slaan en de studeerkamer te verlaten, zijn besef, dat hij op zoo menige plaats een woord kon spreken, dat voor velen een weldaad was, meer nog de aandrang op den bescheiden geleerde uitgeoefend om nu in dit, dan in dat leiding en advies te geven, deden hem zitting nemen in zooveel commissies en besturen, dat, wanneer men hiernaar ziet, men meenen zou, dat er geen tijd voor studie meer kon overschieten en hij nog slechts geven kon van wat hij in rustiger tijden aan kennis had vergaderd. Want in bijna alle lichamen, waarin hij zitting had, was die zittingname een werkelijk aandeel aan het werk niet alleen, maar ook het voorwerp van trouwe toewijding.

Dat gold niet slechts de gemeente Nijmegen, waar hij eens secretaris der gemeente was en in tal van vereenigingen en besturen een leidende rol vervulde, maar dat gold evenzeer provincie en vaderland, tot welker welzijn hij in velerlei commissies en besturen zitting had. Zij hadden zoo zijn aandacht en zijn toewijding, dat hij er zich op zijn sterfbed nog mee bezig hield en nog had willen leven om tal van netelige kwesties tot welzijn van gemeente, provincie en vaderland tot een gelukkige oplossing te brengen.

Dat volop deelnemen aan het maatschappelijk leven, soms beschouwd als een rem in zijn beoefening van de wetenschap, heeft zijn rechtsopvattingen helder en objectief gemaakt. Maar wat hij was voor de groote maatschappij, dat was hij wellicht nog meer in den kleineren kring van vrienden en huisgenooten.

Een heerlijke verdienste voor den ontslapen collega is zeker, dat wij allen wel zonder één uitzondering in hem een vriend verloren hebben, die de kunst heeft verstaan, ondanks zijn overstelpend werk allen op hun tijd van dienst te wezen, raad te geven en vriendschap te bewijzen. Daarom was hij ook aangewezen secretaris te zijn van den Senaat, al had hij het misschien het drukst van allen. Wie zou dat beter kunnen dan hij en wie deed het telken jare weer door geen ander motief geleid, dan omdat hij wist, dat wij het allen gaarne hadden. We hadden het hem misschien niet moeten vragen, hij had al zooveel, maar onze onthouding zou geen rust hebben gebracht, omdat ze hem tijd gelaten had voor andere diensten, waarmede hij toch den dag zou hebben vol gemaakt. Zoolang hij kon, was hij beschikbaar.

En dan was hij nog vader, vader van een gezin van negen blije kinderen, echtgenoot van een liefhebbende vrouw. En hij was ook dit zoo weer ten volle, zoo voorbeeldig, dat, hoeveel de Universiteit, hoeveel heel de katholieke zaak, hoeveel Staat en maatschappij in hem verliezen, nergens het verlies inniger en dieper zal worden gevoeld, dan in het verweesd gezin, waarin hij zoo echt de vader was. Men zou zoo zeggen, dat er voor het gezin geen tijd meer overbleef in dit werkzaam zwoegend leven in dienst der gemeenschap, maar de uren in den huiselijken kring doorgebracht, schiepen er een sfeer, waarin hij leven bleef, ook als hij weg was of in beslag werd genomen door het werk.

Zoo is zijn leven vol geweest en rijk aan vrucht.

Zoo rijpte hij voor den Hemel lang voor den tijd, naar menschelijke berekeningen den stoeren en forschen man toegemeten. In korte jaren heeft hij het werk voor lange jaren weten te vervullen. Het mag den schijn hebben, dat hij te veel van zijn krachten heeft geëischt, ik geloof, dat we juister zien, als we de vrucht zoo snel zien gerijpt, omdat de zon der liefde ze zoo weldadig koesterde en bescheen. Die liefde, zoo helder aan den dag getreden, voor God en voor de menschen, heeft hem nu reeds, we mogen het vertrouwen, de kroon doen verwerven van den trouwen dienaar, aan wien God vergeldt, wat aan zoovelen van de minsten der zijnen direct en indirect aan goeds is bewezen.

Wij staan aan zijn lijkbaar droevig en dankbaar.

Veel is ons ontnomen, maar veel is ons ook in hem gegeven.

De zijnen betreuren een onvergetelijken echtgenoot en vader, maar dankbaar zullen zij zijn, zulk een echtgenoot en vader, zij het te kort naar menschelijke berekening, te hebben mogen bezitten. Hij is heengegaan maar hij blijft de hunne, op wien zij trotsch blijven, voor wiens eeuwig geluk zij thans het offer van de scheiding brengen, wiens herinnering hun een zegen zijn zal heel hun leven.

En zoo zullen ook wij, zijn collega’s, zijn herinnering bewaren als een kostelijk bezit, dat ons arm maakt, omdat wij hem missen, en rijk maakt, omdat wij hem gehad hebben.

De Heer heeft gegeven.

De Heer heeft genomen.

Dat zijn naam gezegend zij.

Hij weet, wat het beste is. Hij geve onzen vriend de eeuwige rust en het geluk in zijn aanschouwing, de schouwing van de hoogste waarheid, de schouwing van het eeuwig recht.

Prof. Dr. Titus Brandsma, O. Carm.

Nijmegen 6 November 1932

 


  1. Published in (among others): De Gelderlander, 7 November 1932, page 1. In the same newspaper we find an obituary: “Tot onze diepe droefheid overleed na een kortstondige ziekte, voorzien van de H.H. Sacramenten der Stervenden, in den leeftijd van 47 jaren onze hoogvereerde collega Prof. Mr. Dr. J. van der Grinten, Hoorleeraar en Secretaris van den Senaat der R.K. Universiteit. Namens den Senaat der Universiteit, Titus Brandsma O.Carm. Rector Magnificus. 6 November 1932.”

 

© Nederlandse Provincie Karmelieten

Published: Titus Brandsma Instituut 2024