1920
Article
Recht of Plicht?
Enkele jaren geleden was er een verkiezing in het groote Duitsche Rijk.
Zooals het altijd gaat bij die gelegenheid, er werd hard gewerkt, met eerlijke en oneerlijke middelen, om naar ieders meening het schip van den Staat in de gewenschte richting te sturen.
Nergens ging [het] er misschien harder toe dan in het Rijnland.
Het Rijnland is een eigenaardige streek.
Het is er prachtig, dat weet ieder te getuigen, die zich een reisje langs den Rijn, hetzij linksch, hetzij rechtsch Rheinisch mocht veroorloven.
Het is een land, door de eeuwen bekend om zijn trouw en aanhankelijkheid aan Godsdienst en Staatsgezag, het land, dat onder de Duitsche landen ons het meest verwant en sympathiek is, dat wij ons ten voorbeeld stellen, als er sprake is “Germania docet”:
“Duitschland geeft het voorbeeld”.
In dat Rijnland dan spande het er geweldig.
De goede Rijnlandsche bevolking is ten deele verbasterd. In de groote steden en in de uitgestrekte fabrieksplaatsen zijn duizenden vreemde elementen komen wonen, die er een anderen geest trachten te brengen, althans anders dachten dan de mannen en vrouwen van het Rijnland.
Hun aanwezigheid bleef niet zonder invloed op de mannen, die in de fabrieken met hen in dagelijksche aanraking kwamen.
De gemoedelijken tevreden geest, dien men vroeger onder de Rijnlandsche bevolking aantrof, maakte bij velen plaats voor ontevredenheid en oproerige gezindheid en bij de verkiezingen stemden velen liever op een socialist, die hun ontevredenheid voedde, dan op den katholiek, die met wettelijke middelen naar verbetering van verkeerde toestanden wilde streven, maar er openlijk voor uit kwam, dat hij van de aarde geen paradijs kon maken, nadat God er een tranendal van had gemaakt. Wel zou hij zijn best doen om het onrecht, dat gepleegd werd ten opzichte van den zwakke in de maatschappij zooveel mogelijk te herstellen en in de toekomst te voorkomen. Die man sprak den ontevredenen in het Rijnland “te tam”. Er moesten andere woorden vallen, woorden, die spraken van omkeering van de bestaande orde, van afschaffing van alle kapitalistische productie, van gelijkheid voor allen, woorden, die, als ze in daden worden omgezet, verwoesting brengen, honger en ellende en slechts een tijdje profijt voor de brutalen, die naar geen recht meer kijken, totdat ook de rechten, welke zij zich aanmatigen, met voeten worden getreden.
Zoo was toen de stemming in het Rijnland.
Hoe zou het gaan met de verkiezingen?
Men vreesde niet zonder reden het ergste.
En het ergste zou gevolgd zijn, d.w.z. het oude Katholieke Rijnland zou in groote meerderheid afgevaardigden naar den Rijksdag en naar den Landdag hebben gezonden, die, als alle Socialisten en Liberalen hun respect voor de Katholieke beginselen niet beter weten te toonen, dan door ze zoover mogelijk van zich te houden. Dat zou gebeurd zijn, zeker gebeurd, als niet de vrouwen een woordje hadden meegesproken. Te rechter tijd was daar aan de vrouwen het kiesrecht toegekend en gelukkig, zij maakten er een flink gebruik van met het gevolg, dat Roomsch Rijnland voor het grootste deel zijn uitstekende Katholieke afgevaardigden behield.
Hoe zou het hier gaan?
Gaat het hier niet denzelfden kant uit?
Zal ook in Nederland aan de vrouw niet te rechter tijd het kiesrecht zijn verleend om Nederland voor een al te radicale afvaardiging te behoeden.
Het zal van de vrouwen zelve afhangen, of haar kiesrecht Nederland tot zegen of tot verderf wordt.
Aan den overkant zit men niet stil.
Wij mogen er op rekenen, dat door onze tegenstanders alle kracht zal worden aangewend om de vrouwen in hun richting te trekken. Duizenden vrouwen zullen het toch reeds zoo groote kamp onzer tegenstanders komen versterken.
Als van onzen kant niet alle vrouwen, die nog prijs stellen op een Christelijke opvatting van het maatschappelijk leven, als niet allen opkomen en zich aaneensluiten, dan loopt het mis.
Daarom, de vrouwen hebben kiesrecht gekregen, maar dat is meer dan een recht, dat brengt voor haar een plicht mee.
Als zij geen prijs stellen op dat recht, als zij daarvan geen gebruik maken, onthouden zij de Katholieke partij een steun, zonder welke die partij het zal moeten afleggen.
Laat dus de vrouwen begrijpen, dat het hier gaat om zeer belangrijke dingen, dat zij in de ure des gevaars geroepen worden om het Vaderland voor de Christelijke gedachte te bewaren, dat zij, die in zoo menig huisgezin, gelijk wij[2] reeds den vorigen keer zeiden, het geloof en den godsdienstzin bewaarden, nu ook als sterke vrouwen moeten zorgen, dat de maatschappij niet afdwaalt naar terreinen, waar zij noodzakelijk haar ondergang tegemoet gaat.
Kiesrecht is dus voor de vrouw Kiesplicht.
Maar vrij mag men zeggen, dat in onzen tijd zonder leiding geen goede verkiezing mogelijk is. Hieruit volgt, dat het plicht is der vrouw, zich onder de leiding te stellen van een kiesvereeniging.
De Kiesvereeniging zet de deuren reeds wijd open.
Het is te hopen, dat alle vrouwen van Oss er toe weten te besluiten, lid te worden van de bestaande Kiesvereeniging.
Het moet!
- Published in: De Stad Oss, 28 February 1920, page 1 (editorial). The editorial is not signed. The text is attributed to Titus Brandsma, the chief editor of the newspaper. ↑
- In the publication erroneously ‘gelijk ik wij’. ↑
© Nederlandse Provincie Karmelieten
Published: Titus Brandsma Instituut 2024