1941
Article
Sint Bonifatius
bij onze titelplaat
Een onzer grote Apostelen.
Een aanvoerder in de strijd voor de Kerk en de haar toevertrouwde goddelijke Openbaring.
Een, die wij bewonderen om zijn werkdadig geloof en zijn liefde tot de evenmens. Om deze de schat van het Geloof, de rijkdom van de Christelijke beschaving, de weelde van Gods genade te schenken heeft hij land en verwanten verlaten, alles geofferd, zelfs zijn leven gegeven.
En wij die ons verheugen in de uitverkiezing, het licht van de Openbaring als een licht voor onze voet op onze levensweg te hebben, wij voelen ons aangestoken door zijn geestdriftige liefde om ook onzerzijds iets te doen om voor onze medemensen datzelfde licht te doen stralen in al zijn heerlijkheid en glorie.
En omdat dat licht in de wereld niet in volle glans schijnt dan gedragen door de hoogste menselijke wetenschap, welke het is komen steunen en ontwikkelen, daarom hebben wij het ons ten plicht gerekend een Universiteit te stichten en tot bloei te brengen als een brandpunt, waarin het licht van Geloof en wetenschap ineengevloeid staat om naar alle zijden uit te stralen.
Nergens komt de roeping van de mens heerlijker uit, nergens is die roeping gemakkelijker te beleven, de roeping, God te kennen en te verheerlijken, omdat daar de mens leert, alwat God hem gaf aan ontvankelijkheid, voor de waarheid open te stellen en de waarheid en niets dan de waarheid in zich op te nemen.
Zeker, er zijn er die door de wetenschap van God worden weggeleid, die in trotse overschatting van eigen kracht hun eigen ontwikkeling zo hoog aanslaan dat zij vergeten waaraan zij die ontleenden, waaraan reeds de mogelijkheid er van ontspruit, maar gelukkig, de ware wetenschap houdt de mens nog bescheiden en brengt hem tot de erkenning dat hetgeen hij weet niets betekent bij [8] de oneindige Waarheid, die het onuitputtelijke voorwerp van zijn kennen is, waartoe hij altijd weer moet terugkeren, waarmede hij altijd weder rekening moet houden.
Wij ontkennen niet dat de beoefening van de wetenschap gevaren insluit, de mens soms spoedig in zichzelf doet opgaan en oorsprong en doel doet vergeten. Het is jammer, maar de feiten spreken elke dag opnieuw. Om die gevaren voor zovele jongeren, die naar waarheid en wetenschap hunkeren, zo gering mogelijk te doen zijn, hebben wij onze Universiteit gesticht.
Wij hunkeren met hen naar waarheid en wetenschap maar wij willen daarbij God niet uit het oog verliezen, integendeel, wij beseffen, dat met het oog op God gericht de wetenschap veiliger en doeltreffender beoefend wordt. Wij danken God voor de gave van de Openbaring en willen met haar gegevens rekening houden, ook waar wij door onze zucht naar kennis gedreven mannen en vrouwen van wetenschap willen worden en zijn.
Onze Universiteit is allereerst positief gedacht, dat wil zeggen, niet gesticht om de onwaarheid te bestrijden, maar om de waarheid in haar volle licht te zien en te laten zien. Onze taak is allerminst, andere instellingen van Hoger Onderwijs te bestrijden, maar onze eigen weg te gaan aan Gods hand.
Wij willen voor onze kinderen het beste, dat hun gegeven kan worden op het gebied van onderwijs en wij hebben onze eigen Universiteit met grote offers gesticht als de bekroning van een jarenlange met heerlijk succes bekroonde strijd voor onderwijs, dat God erkent en zijn Openbaring aanvaardt.
Wij menen daarmede een werk te hebben gedaan, dat van grote waarde is voor het behoud en de bloei van de Christelijke gedachte in ons vaderland. Reeds honderd jaar geleden riepen onze Katholieke voorvaderen er om, omdat zij haar zagen als de hechtste waarborg van de invloed van de Christelijke gedachte op de bloei van ons land. Hun gedachten zijn nog de onze.
Wij zien in onze Universiteit een zegen voor het land, dat de Christelijke gedachte niet mag en niet wil prijsgeven.
Bij haar stichting hebben de Aartsbisschop en de Bisschoppen van Nederland deze gezien en voorgesteld als een voortzetting van hat Apostolaat van onze eerste Geloofsverkondigers.
Wat zij voor ons land hebben gedaan, moeten wij hen nadoen.
Wat zij hebben gezaaid, moeten wij besproeien en tot bloei brengen, van dezelfde geest als zij vervuld.
Werkend, biddend en offerend voor onze Universiteit, zijn ook wij Apostelen.
Het is niet anders, en wij moeten het niet anders zien.
Juist omdat de Universiteit zoveel voor het behoud en de bloei van het Geloof in ons vaderland betekent, moeten wij voor haar werken, bidden en offeren uit liefde tot God en tot onze evenmens.
Een onzer grootste Apostelen was zonder twijfel Sint Bonifatius.
Het is daarom een goede gedachte, dit jaar bij de actie voor de Katholieke Universiteit eens bijzonder de aandacht te vragen voor den groten Prediker, die tot driemaal toe naar ons vaderland toog om [9] er het Geloof te brengen en te verspreiden, de laatste keer in het volle besef, dat het hem het leven kosten zou. Voor dat offer zelfs deinsde hij niet terug. Met het Evangelieboek tot schild ging hij naar de Friezen. Het dekte hem niet voor het aardse leven, maar opende het zwaard de weg naar zijn hart om er het hemelse leven in te ontsteken.
Zulk een offer zal van ons niet worden gevraagd voor het behoud van het Geloof in ons land, voor de bloei en handhaving onzer Katholieke beginselen.
Maar wil de Universiteit tot bloei geraken en beantwoorden aan de opzet en inderdaad zijn, wat haar Stichters haar hebben willen doen wezen, dan zullen er toch grote offers moeten worden gebracht. Waarvoor Bonifatius zijn leven gaf, daarvoor moge de liefde ons ook tot een offer brengen, elk naar zijn vermogen. Aan het offer er voor gebracht moge geen bloed behoeven te kleven, het zweet van ons aanschijn, waarin wij ons dagelijks brood eten, mag het vrij bedauwen.
Ik heb ze gekend, die zich iets ontzegden om voor de Universiteit te kunnen bijdragen en dit met liefde en geestdrift deden, de meesten behoeven er geen bete broods minder om te eten. O, als zij wilden. Als zij waren als een Bonifatius.
Maar hij offerde niet alleen, hij was ook een man van gebed.
Voor zijn Apostolaat stichtte hij een gebedenverbond met vrienden en magen om door dezer gebed vrucht voor zijn werk te verkrijgen. God wil, dat wij vragen om hetgeen wij behoeven, dagelijks om ons dagelijks brood, dagelijks ook om hetgeen daarnaast haast even onontbeerlijk is.
En zo moeten wij, naar Bonifatius’ voorbeeld, niet slechts werken en offeren voor dit onderpand van de bloei der Christelijke gedachte in ons land, maar er ook ons gebed voor tot God opzenden.
Een Heilige gaat ons voor.
Een die met God levend en sprekend door de wereld ging.
Hij is onze aanvoerder. Met hem werken wij, met hem offeren wij, maar met hem ook bidden wij Gods zegen af over dit werk, dat wij weliswaar moeten besproeien, maar waaraan Hij alleen de volle wasdom geven kan.
Laat Bonifatius in ons herleven.
Nemen wij iets over van zijn liefde en geestdrift.
Dan is de uitbouw van de Universiteit verzekerd.
Herinneren wij ons, wie ons voorgingen en hoe.
Sint Bonifatius, bid voor ons.
Sint Bonifatius, giet uw vuur in ons hart.
Wat Gij begonnen zijt, wij zullen het voltooien.
Prof. Dr. Titus Brandsma, O.Carm.
Nijmegen.
- Published in: Jaarboek voor de St. Radboudstichting 1941, Nijmegen 1941, 7-9. The frontispiece of Saint Boniface is depicted above. ↑
© Nederlandse Provincie Karmelieten
Published: Titus Brandsma Instituut 2024