Sint-Pieterviering in Friesland

1941

Speech

 

Sint-Pieterviering in Friesland

Lezing ter gelegenheid van de excursie van ‘Frisia Catholica’ naar Grouw op Woensdag 27 Augustus 1941.[1]

 

Uit wijden omtrek zijn we vandaag naar het middelpunt van het Friesche land, naar Grouw komen varen en de tocht er heen heeft het ons van verre reeds doen zien als een uitermate schilderachtig gelegen plaatsje in het hartje van Friesland, zoo echt Friesch van toon en lijn, zijn markanten stompen toren de Grouster groue toer een model van deze zoo eigenaardig Friesche torens, zoo niet de mooiste, toch zeker een van de mooiste voorbeelden er van, dubbel mooi, omdat hij zoo mooi gelegen is. Voor wie Friesland liefheeft, heeft Grouw steeds een heel bijzondere bekoorlijkheid. In Grouw en omstreken wordt, zoo heet het in de provincie, het beste het zuiverste Friesch gesproken. En al blijven Gysbert Japix van Boalsert en Waling Dykstra uit den Noordhoek de groote meesters van de Friesche taal, die ze hebben vastgelegd in eeuwen trotseerende documenten, de Halbertsma’s, de drie gebroeders, wier geslacht nog voortleeft, hebben vanuit Grouw hun stem over heel het Friesche land doen klinken en hebben weinig minder bijgedragen om de Friesche taal in eere te doen houden, ja, hebben haar misschien haar zuiversten vorm gegeven. Wij zullen daarover hier niet twisten, want onbetwistbaar staat voor heel Friesland vast, dat Grouw en omstreken een groote beteekenis hebben voor het zuivere leven van de memmetael fen it heitelân. Wij zijn hier in een echt Friesche sfeer. En daarom hebben we voor deze excursie Grouw tot middelpunt gekozen om ons hier eens te verlustigen in oud-Friesland. [2]

Een bijzondere omstandigheid bevorderde nog, dat wij Grouw kozen. Behalve dat hier die echte Friesche sfeer van lân en libben nog heerscht – moge de watersport, hier zoo druk beoefend, ze niet te zeer verstoren – heeft Grouw voor ons Katholieken, voor Frisia Catholica, dat de oude katholieke traditie van het Friesche volk bestudeert om er het schoone van te doen kennen, nog de aantrekkelijkheid, dat er een gebruik voortleeft, dat het in alle boeken over Volkskunde doet vermelden en het bekend maakt niet slechts in Friesland, maar ver daarbuiten, tot ver in den vreemde. Ik bedoel de heel bijzondere Sint-Pieterviering, welke hier is blijven voortleven.

Het spreekt wel haast vanzelf, dat Grouw daarin vroeger allerminst alleen stond, maar het merkwaardige is, dat, terwijl die viering elders verdween, ze hier te Grouw in eere is gebleven.

Dit is voor het bestuur van Frisia Catholica aanleiding geweest, hier te Grouw eens nader met elkander van gedachten te wisselen over de vereering van den H. Petrus in het oude Friesland om in dezen tijd van heem- en volkskunde tenminste dit oude gebruik weer eens voor onzen geest te doen herleven en er den zin en de beteekenis van te peilen.

Wij leven in een tijd, waarin men gaarne teruggrijpt naar het oude volksleven, zelfs over den tijd van de kerstening dezer landen heen, naar de oer-oude heidensche, zoo men meent zuiver Friesche gebruiken. Daar ligt iets schoons in, niet slechts om de ontwikkeling er van na te gaan en de natuurgevoelens van den mensch te beluisteren, maar ook om door de studie van de ontwikkeling te zien, hoe door de voortschrijdende beschaving die gevoelens zijn veredeld en steeds meer aan zinrijkheid hebben [3] gewonnen. Het zou onlogisch zijn, die ontwikkeling voorbij te zien en bij het oude om het oude te zweren. In het oude is veel schoons gelegen, maar wij mogen niet blind zijn voor hetgeen door de opeenvolgende geslachten op die oude grondslagen is gebouwd. Zeker, hier en daar is daardoor verbastering van het oude ontstaan, maar in veel andere gevallen mag ook van veredeling worden gesproken. Ik zal niet instemmen met het gevoelen van Maurras, die het Christendom daarom zoo hoogschatte, omdat het zooveel menschelijk schoons bij den ondergang van de oude heidensche beschaving heeft gered. Zooals hij het formuleerde, leidt dit tot een overdreven vereering van het heidendom, maar deze kern van waarheid ligt in zijn betoog, dat het Christendom in zulk een harmonische verhouding tot de menschelijke natuur blijkt te staan, dat hetgeen in die menschelijke natuur in haar edelste vormen reeds in het heidendom als uiting van ware cultuur optrad, in het Christendom verder is ontwikkeld en tot nog veel rijker en heerlijker uiting is gekomen.

In de folklore, in heem- en volkskunde komt wel heel sterk uit, wat in een oude spreuk is vastgelegd: ‘Anima humana naturaliter christiana’, ‘de menschelijke ziel is van nature christelijk’. Vandaar, dat zooveel niet te verwerpen heidensche gebruiken in het Christendom werden overgenomen, van onedele smetten werden ontdaan en in een hooger licht geplaatst in nieuwe en rijker vormen werden ontwikkeld en veredeld.

Wij moeten de ontwikkeling niet voorbijzien en het oude niet in zijn ouden vorm zonder meer willen herstellen, het zou een miskenning zijn van de voortschrijding der cultuur, maar van den anderen kant is het goed, zich op de thans bestaande gebruiken te bezinnen en waardeering te wekken voor hetgeen in overoude [4] daarin tot uiting werd gebracht. Wij moeten het nieuwe verrijken met de kennis van het oude en het oude verrijken met de kennis van het nieuwe om oud en nieuw in harmonische verbinding met elkander te brengen, niet te zweren bij het oude of bij het nieuwe alleen, maar te begrijpen, hoe wij ons de ontwikkeling van oud tot nieuw ten nutte kunnen maken, het hedendaagsche beziende in het licht, dat de oudheid er op werpt en het oude eerende niet als verstard, maar als voortlevend in hetgeen daaruit is voortgesproten.

Vanuit dit standpunt bezien wij gaarne de oude Sint-Pietervereering, waarvan we hier te Grouw nog de overvloedigste sporen in het volksgebruik terugvinden, maar we willen dien terugblik niet tot Grouw beperken, omdat de uitbreiding van ons gezichtsveld ons daarbuiten dingen doet zien, welke die vereering hier verduidelijken en verklaren. Zelfs willen we ons hierbij niet tot het Friesche land bepalen, omdat de sporen van Sint-Pietervereering buiten Friesland beter doen verstaan, wat die vereering hier heeft beteekent en waarvan zij nog heden het symbool is.

Het zijn wel zeer oude gebruiken, die hier en ook elders in Friesland in de Sint-Pietervereering voortleven, wij mogen er vrij een oorspronkelijk heidensch en een uit het Christelijk geloof stammend element in onderscheiden. Hier zien wij echt, hoe het Christendom de oude heidensche gebruiken niet slechts heeft doen voortbestaan, maar op merkwaardige wijze heeft veredeld en met nieuwe rijke elementen heeft uitgebreid. Het zou jammer zijn niet voor beide elementen eerbied aan den dag te leggen en de harmonische verbinding, welke zij hebben gevonden, te verstoren.

Om tot een zuiver begrip in deze te geraken, moeten we ons aller- [5] eerst bezighouden met de vraag: Wie is Sint Pieter, die in de oude volksgebruiken van Friesland, met name te Grouw voortleeft en welke typische eigenschappen treden in zijn figuur naar voren, waardoor hij het middelpunt van die volksgebruiken werd.

Het is duidelijk, dat met Sint Pieter niemand anders wordt bedoeld dan de Apostel Petrus, de Prins der Apostelen en het hoofd der Kerk, maar tegelijk de arme visscher van het meer van Genesareth. Hij wordt vereerd als degene, aan wien Christus zeide: “Ik zal U de sleutels van het Rijk der Hemelen geven”.[2] Voor de Kerk is hij de eerste Paus, de eerste Bisschop van Rome. In hem komt zoo sterk mogelijk uit, dat God het kleine en onaanzienlijke in de wereld uitkiest om de sterken te beschamen, hoe Hij den zondaar vergeeft en tot den eerste maakt in zijn Kerk. Hij is het levend symbool van Gods goedheid en barmhartigheid en tegelijk van zijn macht en van zijn heerschappij over de wereld. Het kon niet anders of bij de sterke beleving van het dagelijks beleden mysterie van de Gemeenschap der Heiligen, van het geheim dat wij in Christus allen één zijn, één mystiek lichaam, waarvan Hij het hoofd, wij de ledenmaten zijn, wij, niet slechts wij, die hier nog leven, maar ook zij, die in Christus zijn ontslapen, Petrus in die mystieke gemeenschap een zeer hooge en voorname plaats innam. In de vereering van de Heiligen kwam aan Petrus een heel bijzondere plaats toe. Wij zien dan ook in de Kerk verschillende dagen aan de vereering van Sint Petrus of Sint Pieter gewijd.

[5a Geldt dit in het algemeen, het geldt nog bijzonder van Friesland. Friesland heeft zijn bijzondere Sint-Pietersviering van geen vreemde. Bonifatius zelf, de groote Apostel der Friezen, is hun hierin voorgegaan. Het is bekend, dat hij in 724 van het hout van den heiligen eik van Thor of Donar, dien hij te Geismar omhakte, een kapel bouwde ter eere van Sint Pieter. Deze neemt nu de plaats van den Dondergod in, zoodat het in den volksmond zelfs heet, dat, wanneer het dondert, Sint Pieter aan het kegelen is.

In zijn Ring van het kerkelijk jaar wijst Guido Gezelle er op, dat “hoe nader men aan de zee komt, hoe meer Sint Pietersdag den Sint Jansdag achtersteekt en in het donker zet”.[3] Langs de kust wordt de zomer-zonnewende niet meer op Sint Jan, maar op ‘Sint-Pieter in den zomer’ gevierd. Gezelle voegt er bij: “Waar de god van landbouw en zeevaart, van schip en ploeg, Thor, het meest vereerd werd, de geloofszendelingen met Sint Pieter Thor te keer gingen en des Apostels beeld gezet hebben op de brokken van den verslagen dondergod”.[4] ]

Vooral vier feesten van Sint Pieter trekken in de Kerk de algemeene aandacht en godsvrucht. Het is het feest van zijn overgang tot een nieuw leven in den Hemel op den dag van zijn marteldood, gevierd op 29 Juni, het feest van zijn boeien op 1 Augustus dat wij de herdenking van zijn lijden zouden kunnen noemen tegen- [6] over dat van 29 Juni als feest van zijn verheerlijking, en verder de twee feesten van Sint-Pieters-Stoel eerst te Antiochië, gevierd op 22 Februari, daarna te Rome, herdacht op 18 Januari. Deze feesten leefden bij het volk. Wij zien het nu nog, als wij de oude oorkonden-boeken openslaan, hoe daar de onderteekening gedagteekend wordt op een dezer dagen met de uitdrukkelijke vermelding, dat zij feesten van Sint Pieter zijn.

Die viering van Sint Pieter op vier verschillende dagen is reeds een sterke aanwijzing van de groote vereering, waarin zijn figuur in de Kerk stond. Het is niets dan de bevestiging van hetgeen boven gezegd is van de hooge plaats, welke hij in uiteraard in de Kerk moet innemen.

Hieruit begrijpen we ook, dat hij op meer dan een plaats tot Patroon van de kerk of van de plaats werd gekozen. Er was godsvrucht tot alle heiligen, maar tot den eene meer dan tot den andere. Die uitingen van godsvrucht kunnen zeer grillig zijn, maar toch ondanks alle grillen, welke zij toelaat, is er een lijn en spreekt het vanzelf, dat, al kiest men om allerlei redenen een kerkpatroon, de vereering van Sint Pieter zoo algemeen en zoo groot is, dat er zeker ook in Friesland menige kerk aan hem is toegewijd. Gelijk [men] bij het kiezen van een naam bij het Doopsel met geheel uiteenloopende omstandigheden en redenen rekening houdt en toch zeker is, dat Sint Pieter telkens weer wordt vernoemd, zijn naam zelfs een der meest verspreide mag worden genoemd, zoo ging het ook met het kiezen van een Patroon, onder wiens bescherming men een plaats of een kerk wenschte gesteld te zien. Jan, Piet en Klaas schijnen volgens de spreekwijze van het volk wel de meest verspreide namen. Sint Pieter [7] neemt er de middenplaats in. En niet slechts hebben wij den zeer verspreiden voornaam Pieter in Friesland als bewijs van Sint-Pietervereering, wij hebben daarvan eveneens een bewijs in de verspreiding van den familienaam Pietersma. Kan een Pieter zijn naam evenzeer aan een Hollandschen of Gelderschen, een Utrechtschen of Brabantschen drager van dien naam ontleenen, de naam Pietersma voert ons terug in de eigen Friesche sfeer.

In de plaatsnamen komen de Heiligen niet zoo gemakkelijk tot hun recht. Zeker, wij kennen er ook in Friesland evengoed als in andere streken, voorbeelden van zooals Onze-Lieve-Vrouwe­Parochie, Sint-Anna-Parochie, Sint- Jacobi-Parochie in de Biltstreek, Sint-Augustinusga op de grens van Groningen, maar het blijven uitzonderingen. Des te meer valt het op, dat wij ook in Friesland een Pietersburen hebben, dat zijn naam ontleent aan den H. Petrus, die er kerkpatroon was. Hij was dat trouwens op nog andere plaatsen, het is moeilijk te zeggen, op hoevele. Wij kenden hem reeds als zoodanig behalve te Grouw, nog te Ureterp, te Jouswier, te Wanswert en te Sint-Pietersburen, terwijl hij ook patroon was van een der vier kerken van het onder Friesland ressorteerende eiland Terschelling. Wij kennen echter van slechts weinig Friesche kerken de patronen. Meest moet het worden opgediept uit oude oorkonden. Zoo vond de heer van Buytenen kortgeleden nog weder, dat Sint Petrus ook patroon was van de kerk in Zuider-Drachten. Het is dus zeer aannemelijk, dat de toewijding van de parochiekerk aan den H. Petrus zich veel verder uitstrekt, dan wij weten en verdere onderzoekingen van Frieslands katholieke geschiedenis hem op veel meer plaatsen als patroon zullen aanwijzen, maar het feit, dat wij hem [8] ondanks de schaarste van de gegevens als zoodanig op zes plaatsen ontmoeten en bovendien nog op een der eilanden, zegt toch wel, dat zijn vereering over het Friesche land verschillende centra had.

[8a Bij de opsomming van de plaatsen, waar Sint Petrus kerkpatroon was, moge ik niet den indruk vestigen, dat ik de vereering van Sint Petrus tot deze kerken beperkt wensch te zien. Deze is zeer zeker veel en veel verder verspreid. Men mag ze wel algemeen verspreid veronderstellen maar als een nog sprekend bewijs, dat de vereering verder reikte, hebben we in het Friesch Museum een mooi bewerkt stuk hardsteen uit de kerk of het Carmelietenklooster van Woudsend, waarop wij duidelijk den H. Petrus, den sleutel in de hand herkennen.

Dat men[5] hem ook buiten de kerk als Patroon van visschers en scheepvaarders vereerde en gedacht, bewijst de afbeelding van de wonderbare vischvangst in het scheepje van Petrus in een gevelsteen aan het Hindeloper zijlhuis. Men heeft dit wel eens opgemerkt als een aanwijzing, dat te Hindelopen een bijzondere vereering van Sint Petrus heeft bestaan. Om in deze zekerheid te krijgen, wendde ik mij tot den Burgemeester van Hindelopen met de vraag, of er nog sporen van een dergelijke viering aanwezig waren, eventueel persstemmen daarover of gedrukte stukken, foto’s enz. In diens antwoord dd. 29 (moet zijn 19) Augustus 1941 meldde mij de Burgemeester, dat voorzoover hem bekend er geen gedrukte stukken, foto’s e.d. bestaan van St. Pieterviering in deze gemeente, waarom hij mij hieromtrent niet kon inlichten. Aan den steen in het zijlhuis heeft de Burgemeester waarschijnlijk niet gedacht. Of er eventueel toch nog andere sporen zijn, durf ik hierna niet uitmaken. Veel zal het blijkbaar niet zijn, anders hadden ze toch waarschijnlijk de aandacht van den Burgemeester wel getrokken. ]

[8b De heer van Buytenen maakte mij nog opmerkzaam op een bepaling uit Hindelopen dd. 19 December 1597, dus reeds na de invoering van de Hervorming aldaar: “dat hier slecht van Alderheiligen toe S. Petri recht geholden wort” en dat ook daar de Sint Pietersdag in vele gevallen de gewone betaaldag is. Typisch voor Hindelopen noemt hij het, dat zelfs in 1868 nog bij de verrekening van den floreen als waterschapslast voor de contributie Hemelumer Oldephaert en Noordwolde cum annexis zeedijken als vervaldag wordt genoemd: “verschenen S. Petri”.

Ook in andere gemeenten en gewesten blijkt dit laatste gewoon. De heer van Buytenen, die juist in Idaarderadeel werkzaam is met archivalische naspeuringen deelt mij mede, dat in de recesboeken van Idaarderadeel practisch op iedere pagina “S. Petri” als termijn van betaling enz. genoemd wordt. Als voorbeeld haalt hij aan een contract van 4 Aug. 1608, dus ook nog na de invoering van de Hervorming aangegaan: “voor den tijt van vijff ofte ses jaeren waer van nu Cathedra Petri ende Meye respectivelijck in den toecomende jaere 1609 drie jaeren verschenen sullen weesen”. Wij vinden hier den feestdag van Sint-Pietersstoel dus in een adem genoemd met den in Friesland eveneens voor betaling en vernieuwing van dienstbetrekkingen belangrijken dag van Meye d.i. 12 Mei. ]

Hoe en onder welken titel hij vooral werd vereerd, is, behalve voor Grouw niet zeker aan te geven. In den regel zal zijn feest wel gevierd zijn op den 29 Juni en hij in het algemeen gezien zijn, als de eerste Paus, te Rome gestorven, de uitverkoren Apostel, van visscher verheven tot de hoogste waardigheid in de kerk, als zondaar en verrader van zijn Heer bekeerd en in genade ontvangen en boven alle anderen in de genade bevestigd, zoodat hij geroepen werd, zijn mede-apostelen in het Geloof te versterken.

In de feestviering te Grouw hebben wij een aanwijzing, dat men hem daar vooral heeft gezien als den eersten Paus, die eerst te Antiochië, daarna te Rome zijn zetel had. Hier is het hoogfeest het feest zoogenaamd van Sint-Peters-Stoel. De voorstelling, die hier zal hebben overheerscht, is de zittende Petrus, zooals wij hem zien in den Sint Pieter te Rome in het groote bronzen beeld aan de Epistelzijde in het schip dezer groote basiliek, waar de geloovigen het komen vereeren door den voetkus. Hier domineert de vereering van den Paus. Dit wil echter allerminst zeggen, dat daarbij de andere boven aangegeven titels buiten beschouwing bleven, integendeel. Algemeen wordt aangenomen, dat een plaatsje als Grouw, rondom door het water ingesloten, in vroeger tijden aangewezen op het water tot Petrus als den door God begenadigden visscher zich getrokken heeft gevoeld en hij er niet het minst onder dien titel is vereerd. Trouwens in de kerkelijke viering van het feest van Sint-Pietersstoel [9] komen verschillende andere momenten uit het leven van den H. Petrus naar voren.

Bij de beschrijving van de Grouster Sint-Pietersviering vindt men gewoonlijk gewag gemaakt van het Friesche versje:

Op Sint Pietersdei

Dan grienet de wei

Dan keallet de kou

Dan bakt mem strou

Dan leit de hin

Dan hat de húsman it nei ’t sin.

En zeker is dit versje vol beteekenis en vol diepen zin, maar men vergeet of bedenkt niet, dat we van de oude feestviering veel meer hebben bewaard. Men is het er over eens en het is ook duidelijk, dat de Grouster Sint-Pietersgebruiken samenhangen met zijn vereering als kerkpatroon. Welnu, dit feest, hoezeer naar buiten uitgedragen en als een maatschappelijk feest gevierd, begon in de kerk, had een glanspunt in de kerkelijke viering. Vandaar kreeg het zijn wijding en bezieling. Willen wij het feest verstaan, dan moeten we allereerst de kerkelijke zangen en plechtigheden beluisteren. Het wereldsch feest is er de verdere voortzetting van. Dan valt ons allereerst op, dat de Kerk op dezen dag gewaden niet van roode, maar van witte kleur gebruikt, het voorhangsel van het altaar niet rood is als op de feesten der martelaren, maar wit als op de feesten der Predikers en Belijders. Hier treedt Petrus op, niet als de glorieuze martelaar evenals Christus aan het kruis geslagen, maar als de leeraar der volkeren, op den eersten Pinksterdag naar voren tredend om getuigenis [10] af te leggen van de goddelijke, hem geschonken Openbaring. Petrus wordt gezien gezeten op het leergestoelte, ons onderwijzend en onderrichtend.

De Getijden en ook de H. Mis zijn voor het grootst gedeelte genomen uit de gewone Getijden op de feesten van Belijders, echter met enkele eigen gedeelten, waarop daarom te meer de aandacht valt. In de Vespers, gebeden op den vooravond van den feestdag klinkt het mooie responsorium of wisselzang: ‘Petrus, bemint gij Mij? Gij weet, Heer, dat ik U bemin. Wijd mijne schapen. Simon, zoon van Jona, bemint gij Mij meer dan dezen? Gij weet, Heer, dat ik U bemin. Wijd mijne schapen. Eere zij den Vader, den Zoon en den H. Geest. Wijd mijne schapen.’

En dan komt de mooie hymne:

‘O, goede herder, goedertieren Petrus,

aanvaard de beden van wie tot u smeeken,

en ontbind hun de boeien hunner zonden

door de macht u gegeven, met uw woord

den hemel te sluiten en te openen.’

Dan volgt, na de gewone hulde aan de H. Drievuldigheid, het wisselvers: ‘Laat men hem verheerlijken in de samenkomst van het volk; en hem huldigen gezeten op den stoel der oudsten.’

Het daarop volgend Magnificat wordt ingeleid met de zinrijke antifoon of keerzang: ‘Gij zijt de herder der schapen, o vorst van de apostelen, u zijn de sleutels van het rijk der hemelen gegeven’. Wanneer deze keerzang na het Magnificat is herhaald, zingt de priester het dien dag telkens weer terugkeerend Gebed: ‘O, God, die door aan den H. Petrus de sleutelen van het rijk der hemelen te geven, hem de macht hebt verleend te binden [11] en te ontbinden, verleen ons, dat wij door de hulp van zijn voorspraak van de boeien der zonden mogen worden bevrijd.’

De Metten, Lauden en kleine Uren zullen door het volk niet zoo zijn meegebeden of gezongen als de Vespers, zij zijn meer het gebed van den priester en den kloosterling, hetzij in koor, hetzij stil voor zichzelven, maar dit wil niet zeggen, dat zij niet mede hun stempel drukken op den dag, omdat het wel bijna zeker is, dat op dien dag in een feestpreek de eer van Sint Petrus is verkondigd en de priester daarvoor zijn gedachten ontleende aan hetgeen missaal en brevier hem dien dag in de gedachte brachten. Het feesteigene is als vanzelf de stof van de feestpreek, maar dan in den regel op het leven toegepast en met zedelessen doortrokken. Het hoogtepunt van het kerkelijk feest was de H. Mis, plechtig gezongen en met den grootst mogelijken luister opgedragen. Nauw sloot zich daarbij aan de H. Communie, door sommigen onder de Hoogmis, door de meesten onder een vroegere H. Mis ontvangen. Het feest van den Kerkpatroon was ook in den tijd van minder veelvuldig communiceeren, een der hoogdagen, waarop men zich daartoe gedrongen gevoelde. Het was het groote feest van de parochie waarop het gemeenschapsgevoel, het één zijn in een eigen kerkelijke gemeenschap het sterkste sprak. De H. Communie haalde dien geestelijken band zoo nauw mogelijk aan en maakte hen weder allen één in het mystieke lichaam, waarvan Christus Zichzelf het hoofd had genoemd en wilde wezen. Dan was er een groote Aflaat, dat wil zeggen, dat men zijn zonden biechtte en door de godsvruchtige viering van dit feest de kwijt- [12] schelding ontving van de straffen der zonde. Men begon weer een nieuw leven, nadat men zich weer volkomen met God had verzoend. Dit is een moment in deze feestviering, dat er een heel bijzonder licht op werpt en dat, vooral te Grouw, niet buiten beschouwing kan worden gelaten. Wij komen daarop nog nader terug.

Mogen de gebeden van Metten, Lauden en Kleine Uren van de Kerkelijke Getijden minder de aandacht van het volk hebben gehad, niet slechts leven zij voort en dringen zij tot den geest van het volk door in de feestpreeken, telken jare op dezen dag gehouden, de gezongen H. Mis neemt er vele elementen van over en doet ze niet slechts in het Epistel en het Evangelie, maar ook in de wisselende gebeden bij het begin van de H. Mis, in de zangen tusschen Epistel en Evangelie, bij de Offerande en bij de Communie in de H. Mis herhalen.

Het Epistel van den dag, genomen uit den brief van den H. Petrus, is wel zeer toepasselijk. Het spreekt van onze uitverkiezing en van Gods groote barmhartigheid jegens ons, welke vooral hieruit duidelijk is, dat Hij ons heeft doen herboren worden tot een leven, dat ons door zijn Verrijzenis vertrouwen doet, ook eenmaal het eeuwig leven in den hemel te zullen verwerven. Al mogen rampen ons treffen en eenig leed ons deel zijn, het zijn beproevingen, die ons louteren, zooals het goud gereinigd wordt in den vuuroven.

Het Evangelie ontvouwt ons het schoone tafereel van Petrus belijdenis van Jezus’ godheid met de woorden: “Gij zijt de Christus de zoon van den levenden God”, door Christus beantwoord met de verzekering, dat deze belijdenis hem door God zelven is ingegeven, waarop Hij laat volgen: “Ik [13] zeg u: Gij zijt Petrus, dat is Steenrots en op deze steenrots zal Ik mijne Kerk bouwen en de poorten der hel zullen haar niet overweldigen. En u zal Ik de sleutels geven van het rijk der hemelen. En alwat gij op aarde zult binden, zal ook in den hemel gebonden zijn en alwat gij op aarde zult ontbinden, zal ook in den hemel ontbonden zijn.”[6]

Wij moeten nog wijzen op de twee gebeden, die het eerste bij de Offerande, het tweede bij de Communie worden gebeden of gezongen. In het eerste klinkt alweer de bede om vergeving en kwijtschelding van de zonde en de straffen der zonde, terwijl het laatste een opwekking is tot vreugde en blijdschap, omdat de begenadiging aan Petrus geschonken ons een waarborg is, dat God ook ons zijn liefde en barmhartigheid zal deelachtig maken.

Ik heb hiermede in het kort trachten weer te geven, wat in den geest der Kerk dit feest voor de Christenen vooral beteekent. De nadruk wordt gelegd op het verbreken van de boeien der zonde, het beginnen van een nieuw leven en vreugde en blijdschap om de liefde en barmhartigheid Gods, die eerst Petrus en nu weder ons, na de zonde, in genade aanneemt, in het bijzonder als wij het voorbeeld van Petrus volgen en op zijn wonderbare macht in de priesters voortlevend vertrouwen. De herinnering aan Petrus leidt hier tot bekeering en levensvernieuwing, tot breken met het zondig verleden en het beginnen van een nieuw leven.

Wat klopt dat alles heerlijk met hetgeen boven in het Friesche versje bezongen werd, maar wat is het er een innige uitbreiding van. De uiterlijke vernieuwing in de natuur moet vergezeld gaan van een innerlijken ommekeer in het leven, slechts mogelijk door een inniger vereeniging met God, waartoe de voorbede en de hulp van den patroon, den H. Petrus, ons moge brengen. [14]

Wij gaan er volkomen mee accoord, dat men het Sint-Pietersfeest te Grouw een feest noemt van de intredende lente, een feest, dat men vierde omdat de natuur weer tot nieuw leven opstaat, maar men zal moeten erkennen, dat het Christendom er met behoud van deze elementen een veel inniger en dieper feest van heeft gemaakt. De natuur wordt bezongen en verheerlijkt, maar men klimt op tot God, die de natuur die wisseling van leven heeft gegeven en in die natuur ons een beeld geeft, hoe wij ook ons leven daarnaar moeten inrichten, niet slechts uiterlijk, maar ook innerlijk tot vernieuwing moeten komen, in vereeniging met God en in de groote mystieke Gemeenschap der Heiligen.

Al zullen enkele elementen van de oude Katholieke feestviering thans bij niet-Katholieken moeilijk weerklank vinden en kunnen zij daarmede deze uiterlijke feesten niet verinnigen of verdiepen, er blijven grondelementen van geestelijke waarde over, welke ook voor niet-Katholieken waarde en beteekenis hebben.

Allen hebben wij in de natuur een beeld voor ons van ons eigen leven en de telkens in de natuur terugkeerende vernieuwing zegt ons allen, dat ook wij na vallen een weder opstaan moeten kennen, onszelve tot telkens nieuw leven moeten opwekken met verbreking van banden, die ons binden aan het kwaad of aan kwade gewoonten, en dat wij dit alles moeten zien als zich voltrekkend onder het oog en onder de oppermachtige leiding van God, die ons schiep, die ons oogenblik voor oogenblik in stand houdt en zonder wien wij niets vermogen. Hij bestiere onzen levensweg, opdat wij er de hulp ontmoeten, die wij behoeven om zijn geboden te onderhouden, de hulp van een geestelijke gemeenschap van zooveel beteekenis in ons leven, zij het niet van Heiligen in den Hemel, dan van met ons mede levende menschen op aarde. Maar waarom zouden [15] ook niet-Katholieken geen eerbied toonen voor groote mannen en vrouwen in het verleden, die ons zijn voorgegaan in een goed en Gode welbehagelijk leven en zouden zij met hen niet leven in een geestelijke gemeenschap, zooals zij het doen met hun overleden voorvaderen, op wier daden zij groot gaan, wier tradities zij handhaven, wier hand nog op hen schijnt te rusten om hun den weg door het leven te wijzen?

Klinkt op zoo ‘n feestdag niet met betrekking tot den H. Petrus wat Sint Augustinus bij het beschouwen zijner groote en heilige voorgangers deed uitroepen: “Wat zij konden, kan ik ook. Ook mij zal God helpen. In zijn kracht kan ik alles.”

Na het hier gezegde zou men in de verleiding kunnen komen, het oude Friesche versje, dat ik zooeven vermeldde, als al te oppervlakkig en al te uiterlijk van de hand te wijzen, maar het zou niet goed zijn, daaraan toe te geven. Wij behoeven het beeld om tot de diepere gedachte te komen, wij zijn zintuigelijk kennende wezens, die ons niet blind moeten maken voor hetgeen de natuur ons te zien geeft, om ons in onszelve op te sluiten om zuiver geestelijk te willen leven. Neen, heerlijk is dat eenvoudige versje, dat ons de lente in haar eerste optreden en de blijdschap daarover bij den mensch op zoo naieve, maar toch schilderachtige wijze te zien geeft. Het bezingt de telkens wederkeerende vernieuwing der natuur:

Dan grienet de wei,

Dan keallet de kou,

Dan bakt mem strou,

Dan leit de hin,

Dan hat de húsman it nei ‘t sin. [16]

Na het hier gezegde begrijpen we nu ook beter de verschillende gebruiken, die te Grouw met deze feestviering zijn samengeweven of elders daarmee verbonden optreden.

Een heel voornaam punt is hier, dat de Sint-Pietersdag de dag werd niet slechts van innerlijke, maar ook van uiterlijke vernieuwing in het menschelijk leven. Het werd de dag van beëindiging en vernieuwing van de huurcontracten, de dag van betaling van schuld en rente, de dag van het aangaan van nieuwe verplichtingen of het opzeggen daarvan, als men er van ontslagen wenschte te worden.

Op of tegen Sint-Pietersdag ‘bestelde’ men zich. Men brak met het oude leven en begon een nieuw. Het ligt geheel in de lijn van het feest en wordt door den zin van het feest verdiept en verinnigd.

Naast het beëindigen of beginnen van dienstbetrekkingen staat als een ander merkwaardig gebruik op Sint Pietersdag het ontsteken van groote vuren. Of dit te Grouw ook bestond, heb ik niet kunnen achterhalen. Wel is het een oud gebruik in Noord­Friesland op het eiland Sylt, waar ook Sint-Pieterstoel op 22 Febr. als lentefeest gevierd wordt. Ook hier weer het opruimen van alwat dood is, het breken met het oude om de asch te doen strekken tot bevruchting van nieuw jong leven. Ook weer als de Paasch- en Pinkstervuren een symbool van bekeering en opruiming van het kwaad om tot een nieuw leven op te staan, in nieuwe menschen te worden herschapen.

[16a Ook in West-Friesland brandden tot voor kort nog op 22 Februari de Sint-Pietersvuren. In het bijzonder op het eiland Wieringen, waar ook alweer door de afsluiting van de wereld menig oud gebruik gemakkelijker is bewaard, trekken volgens een beschrijving van G. de Graaf in Buiten (Dl. 15, 1921, blz. 354) de jongens op 22 Febr. er op uit om te ‘Sintepieteren’ , d.w.z. in een luidruchtigen omgang huis aan huis brandstof te vragen voor het Sint-Pietersvuur en dit daarna te ontsteken. Doordat het een twintig jaar geleden aanleiding gaf tot een grooten brand, heeft de burgemeester (G. de Graaf schreef in 1921: ‘de vorige burgemeester’) dit ‘Sintepieteren’ verboden, maar voordien had elk dorp, elke buurtschap op 22 Febr. zijn Sint-Pietersvuur. Bij den omgang zong men het volgende West-Friesche liedje:

 

Sinte Pieter schoven

Als je niet geeft, dan zal ik je rooven.

Ik roof er ien,

Ik roof er tien,

Ik roof er elf,

lk roof den boer zijn heele schelf,

Hei je gien hooi, hei je geen strooi,

Hei je gien ouwe manden;

Dan zullen we vaneevend victoria branden.

Hei je gien turf, hei je gien hout:

Sinte Pieter is zoo koud.

De jongens kwamen met lange stokken gewapend. De meeste jongens hadden al voor Nieuwjaar hun ‘Sintepieterstok’. Met de stokken werd gestampt op de maat van het liedje. De jeugd kreeg dan behalve centen en taai-taai-poppen hout of takkebossen, die op de ][16b stokken werden gestoken en triomfantelijk werden meegevoerd. Was een boer weigerachtig, een of meer takkebossen af te staan, dan werd zijn deur met de stokken bewerkt onder het zingen van:

Hei je ook hagel, hei je ook kruut

Schiet die gierige boer dan de deur uut.]

In de Zondagsbode, een Doopsgezind Weekblad dat te Amsterdam verscheen, schreef in het nr. van 1 Dec. 1912 de Grouster Predikant A. van Gulik in een artikel over Wegster- [17] vende kerkelijke gebruiken o.a. over Grouw, nadat hij de viering van den Sint-Pietersdag heeft vermeld, dat daar ook nog tot voor kort een oud gebruik voortleefde nl. dat op Koppermaandag “de schooljongens in den vroegen morgen, eer de school begon, zich vermaakten met meer of minder zware kettingen langs de straten te slepen. Nogmaals restant van een overoud (zinnebeeldig?) gebruik, wellicht verband houdende met de omstandigheid, dat de Koppermaandag aldaar de dag was, waarop de schippersknechts zich in een nieuwen dienst besteedden.”

Wij hebben boven bij de weergave van de oude liturgie van het feest van Sint-Pieters Stoel gezien, hoe veelvuldig daar gezinspeeld wordt op het verbreken van de boeien der zonde, hoe Petrus daartoe de macht ontving, hoe op zijn feest die macht heel bijzonder en telkens weer wordt verheerlijkt. Wij vermeldden ook reeds, dat er een bijzondere godsvrucht was tot de boeien van Sint Petrus en men ter eere van hun samenbrenging te Rome zelfs een feest had, dat gevierd wordt op 1 Augustus, het feest van ‘Petrus-Banden’. Het komt mij niet onwaarschijnlijk voor, dat dat in den vroegen morgen slepen met kettingen slaat op de wonderbare bevrijding van Petrus uit zijn boeien, dat tegelijk weer een symbool is, hoe God ons evenzeer van de boeien, waarin de zonde ons heeft geslagen, wil bevrijden. Meer dan een suggestie is deze verklaring echter niet.

[17a Koppermaandag is de Maandag na Driekoningen. Over de afleiding is al veel geschreven. Met Schrijnen meenen we, dat de titel het best afgeleid wordt van ‘kopperen’, dat smullen, drinken en pret maken beteekent en weer van ‘kop’ of beker is afgeleid. Het was de dag van de eeds-aflegging van nieuwe ambtenaren en wordt daarom ook ‘versworen’ Maandag genoemd. Hij voegt er bij, dat men goed doet, dezen Maandag te beschouwen als den heksluiter van het nieuwjaarstijdperk, wat dan ook het best strookt met de ambtsaanvaarding der lagere beambten. In sommige deelen van Vlaanderen waar men ook spreekt van Egyptische Maandag hield men op dien dag een omgang met de voorstelling van de vlucht naar Egypte. In Antwerpen hield dan Hansje Knap zijn omgang, een groteske spotfiguur, wellicht de oud geworden vruchtbaarheidsgeest, die verjongd moest worden. In alle geval, zegt Schrijnen, hebben we hier een vruchtbaarheidsgebruik. Hij vermeldt verder nog met verwijzing naar Waling Dijkstra (Uit Friesland’s Volksleven, I, 167), dat in enkele Friesche dorpen op den Koppermaandag de kinderen met veel gerucht en met ketens rammelend door de straten trekken, In Holwerd zingt men daarbij: “Kopermoandei, blikken tiisdei. Noch in dei, den is Kopermoandei wei.

Dit maakt het wel eenigszins vragelijk, of de ketens, waarmede ook te Grouw de kinderen op Koppermaandag langs de straat trekken op de boeien en de bevrijding van Petrus betrekking hebben, maar ik meen toch, dat er rekening mee dient te worden gehouden. Het versje van Holwerd doet ook denken aan verwisseling van den ouden Koppermaandag met den Maandag en Dinsdag van Vastenavond, waarmee we weer komen in den tijd van 17 – 21 Februari en de daarmee samenhangende ‘Sankt-Petersdrinkgelagen’. ]

Het merkwaardigste echter in de Sint-Pietersviering te Grouw is, dat Sint Pieter er de plaats is komen innemen of wellicht juister, heeft behouden, die nu in bijna alle plaatsen van Nederland aan Sint Nicolaas, kortweg Sinterklaas genoemd geschonken is. En Grouw houdt nog altijd aan dit heel eigen Sinterklaasfeest vast. [18]

Het gebruik bestaat in het op dien dag geschenken uitdeelen, op de eerste plaats aan de kinderen. Die uitdeeling geschiedt op dezelfde wijze, als Sinterklaas het doet. Sint Pieter is te Grouw ook van een zwarten knecht vergezeld, die weer dezelfde functie vervult als ‘zwarte Piet’. Hij heet er ‘Hansje Plús’.

[18a[7] Het is in verband met den naam van Hansje Plus voor den knecht van Sint Pieter te Grouw wellicht dienstig op te merken, dat in het Rijnland, waar men ook Sint Nicolaas viert zijn knecht niet Pieterman, maar Hans Muff heet – geen vriendelijke benaming voor het verder liggende Duitschland – en in den Elzas Hans Trapp. ]

Hij[8] trekt het plaatsje elk jaar binnen als een eerbiedwaardig grijsaard met langen witten baard. Hij draagt evenals Sinterklaas mijter en staf. Een driekroon draagt Sint Pieter niet. De mijter zoowel als de andere zaken, welke hem als bisschop aankleeden, zijn wel wat primitief zoowel van vorm als van kleur, maar het is duidelijk, de oude bisschopskleeding in vol ornaat is bedoeld en wordt benaderd. Hij zit bij die feestelijke intocht evenals Sint Nicolaas te paard, de jeugd trekt in dichten stoet mee naar de school, waar Sint Pieter plaats neemt, de kinderen een voor een bij zich laat brengen om loon naar werken en gaven naar vragen uit te deelen.

Het doet zeker eenigszins vreemd aan, dat bij de zoo algemeene verspreiding van het Sinterklaas-feest Grouw de oude Sint Pietersviering heeft gehandhaafd, maar allereerst moeten we opmerken, dat, hoe algemeen die dag in ons vaderland nu ook moge zijn, toch daarnaast hoe langer hoe meer het Kerstfeest als feest van geschenken-uitdeeling die viering op zij streeft, dat in andere landen deze uitdeelingsgebruiken weer op andere dagen vallen. Zoo is daarvoor wel in Duitschland kerstmis de algemeene dag, maar in Italië is het ‘la Befana’ d.i. het Driekoningen-feest enz. Dat dit gebruik hier te lande op het Sint-Nicolaasfeest is gebracht, is wel toe te schrijven aan de zeer invloedrijke plaats door Amsterdam ingenomen. Zijn gebruiken zijn geleidelijk algemeene volksgebruiken geworden.

[19] Maar al haalt men uit het leven van den H. Nicolaas verschillende voorbeelden aan van zijn vrijgevigheid en staat zijn persoon niet geheel buiten de ontwikkeling van dit gebruik op zijn feest, toch is het waarschijnlijk meer omdat men zijn feest, vallend in het begin van het Kerkelijk Jaar, vierde als Patroon, dat men voor het eerst tot het uitdeelen van geschenken is gekomen. En dan is de reden, althans de hoofdreden voor beide uitdeelingen dezelfde. Ik vermoed dan ook, dat, omdat op dien dag een terugblik ging naar het oude, en een aanmoediging tot een nieuw leven op zijn plaats was, daarom geschenken werden gewisseld, niet slechts voor de huisgenooten, maar ook voor personeel, dat dan vaak weer een aantal jaren vol had en erkenning verdiende.

In elk geval, het geval is hoogst merkwaardig en verdient nadere bestudeering. Algemeen is, dat op een of anderen dag van het jaar geschenken worden gewisseld en daarvoor een der meest populaire feesten is gekozen. Onder die feesten nemen twee een overwegende plaats in, het begin van het jaar en het feest van den Patroon. In het particuliere leven is het niet anders. Ook daar strijden de geboortedag, de dag van het begin van een nieuw levensjaar met den dag van den Patroon. In katholieke streken, in het bijzonder in Limburg is nog de viering van het Patroonsfeest van grooter beteekenis dan de verjaardag. In de kloosters heeft de viering van den Patroon zeer stellig de overhand boven de viering van den verjaardag. Zien wij in Duitschland den Kerstdag, in den Kerststijl den nieuwjaarsdag, in Italie volgens den Driekoningen-stijl het feest van Driekoningen als nieuwjaarsdag uitgekozen als dag van geschenken-wisseling, in andere streken heeft de Patroon van [20] stad of land de overhand gekregen. Ik meen, dat in Ierland Saint-Patricks-day, het feest van Ierlands Patroon Sint Patrick als zoodanig nog in eere is. Bij ons heeft de Patroon van Amsterdam Sint Nicolaas zijn stempel op dit volksgebruik gedrukt, zonder dat daarom terstond bijv. de bijzondere viering van Sint Maarten op plaatsen, waar hij Patroon was, op den achtergrond geraakte. Geleidelijk is echter hier de Sinterklaas-viering algemeen geworden.

[20a Wij kunnen ook beide gedachten (Patroonsfeest of Nieuwjaarsdag) verbinden en in het feest van Sint Pieter in den winter – op 22 Februari – het begin van een nieuwjaar zien, dat opent met het begin der lente, evenals wij bijv. in Sint Maarten op 11 November het begin kunnen zien van den winter. De dienstvernieuwingen op 22 Februari stempelen dezen dag inderdaad tot een nieuwjaarsdag, zij het dan in beperkten zin. ]

Des te opmerkelijker is het, dat dit gebruik niet tot Grouw is doorgedrongen. Verschillende redenen worden hiervoor aangehaald, die te meer klemmend zijn, omdat zij eveneens gelden voor de eilanden Wieringen en Sylt en misschien ook Terschelling, waar wij, zij het in mindere mate nog de bijzondere vereering van Sint Pieter vinden.

De eerste reden wordt gezocht in de afgezonderde ligging van Grouw, als een eiland van alle zijden door water omgeven en daarom minder door de omliggende plaatsen beinvloed.

Dit brengt een zeker conservatisme mede, een vasthouden aan zijn oude gebruiken en een bijzonder daaraan gehecht zijn. Het Sint-Pietersfeest staat hier niet alleen. Als een merkwaardig bewijs van vasthouden aan oude gebruiken leeft bijv. in Grouw ook nog voort, dat men op Palmzondag een palmtak gaat halen in de naastbijgelegen katholieke kerk van Irnsum, een palmpaasch in zijn eenvoudigsten vorm. De bovengenoemde doopsgezinde predikant van Gulik noemt als een ander bewijs het vasthouden aan den zoogenaamden Avondmaalsgift, een bijdrage voor den bedienaar des Woords gegeven ter gelegenheid van het nuttigen van het Avondmaal. Zelfs al neemt men daar niet aan deel, dan willen de echte Grousters toch hun Avondmaalsgift niet achterwege laten.

Ik sprak reeds van het slepen met kettingen op Koppermaandag. [21]

Daar komt als derde reden nog bij de algemeen bekende vasthoudendheid – koppigheid noemen sommigen dat – der Friezen. En Grouw voelt zich Friesch bij uitstek. Zooals het in Grouw is, is het goed en zoo moet het blijven.

Als vierde reden wordt opgegeven, dat Grouw als volk van visschers bijzonder op de viering van Sint Pieter den armen zoo hoog verheven visscher gesteld was en daarom meer dan menig ander dorp of stad hechtte aan zijn Patroon.

Wij laten in het midden, of een dezer redenen of alle tezamen hier den doorslag hebben gegeven. Zeker zeggen zij iets.

Wij moeten echter nog op een andere omstandigheid van deze feestviering wijzen nl. op het eenigszins merkwaardig feit, dat Sint Pieter te Grouw komt evenals Sinterklaas in andere plaatsen, gezeten op een paard, getooid met bisschoppelijk gewaad en vergezeld van een knecht. Is dit alleen, omdat op andere plaatsen Sint Nicolaas zoo kwam of ligt de reden dieper?

Vrij algemeen ziet men de reden dieper en geldt deze reden ook voor het rijden van Sint Nicolaas op een paard. Men ziet er een voortleven in van de voorstelling van den Germaanschen God Wodan op Sleipnir, het snelle ros, dat den Windgod met de snelheid van den wind voortdraagt. En evenals de wind door den schoorsteen naar binnen jaagt, zoo komt ook Wodan aan het hoofd van heel het geestenheir langs den schoorsteen binnen. Onder den schoorsteen ligt het hooi-offer, in de Edda Sleipnirs voeder, in schoen of klomp gereed. Dit beeld is gekerstend. Het romantisch element is behouden, de personen zijn gewisseld.

Wij weten uit de literatuur, dat niet alleen Sint Nicolaas en Sint Pieter in deze ruiter-voorstelling de plaats van Wodan hebben gekregen, [22] maar alwat groot en machtig was, werd op Wodans paard gezet, koning Arthur zoowel als Karel de Groote tot zelfs nog Karel de vijfde, Karel Quinte als hij uit den Gudinsberg, dat is uit den Wodansberg te voorschijn rijdt. Iemand op een schimmel zetten is in onze Noordsche verbeelding gelijkwaardig met hem in alle majesteit en glorie te voorschijn laten treden, onbelemmerd en niet te weerhouden door te dringen, waar hij komen wil.

Dat aan Sint Pieter op zijn gloriedag een schimmel wordt gegeven om feestelijk zijn intocht te doen, is geheel in de lijn van de hooge waardeering die men hebben moest voor den Prins der Apostelen, aan wien Christus de sleutelen gaf van het rijk der Hemelen.

Eindelijk komt het geschenken geven. Of liever moet men zeggen ‘het geschenken-rijden’. Van ouds bleef dit voor de kinderen voorbehouden. Later is het in de ‘pakjes-avond’ tot allen uitgestrekt, die men om een of andere reden goed wil doen. Voor de kinderen bestonden de geschenken oorspronkelijk waarschijnlijk alleen in koeken van bepaalde vormen, die later gezamenlijk werden opgegeten. De koek is vanouds een symbool van voeding en vruchtbaarmaking en komt in allerlei vormen voor. Ids Wiersma heeft in het folkloristisch maandblad Ons eigen Tijdschrift bij een artikel van den redacteur, den bekenden D.J. van der Ven ‘Sint Pieter in ’t alde Grou’ (Februari 1925) niet alleen een mooie gekleurde teekening laten reproduceeren van de intocht van Sint Pieter te Grouw in den middag van 21 Febr. maar ook de teekening van een zestal koekmodellen, bij die gelegenheid in Grouw uitgedeeld, vroeger uitsluitend verloot. Van der Ven schrijft hierbij, dat zij herinneren aan den oud- [23] Hollandschen deuvekater en het heidensche scheenbeen-offer, gebracht om vruchtbaarheid te verkrijgen. Die gedachte wordt versterkt door den vorm van ‘mannen en wijven’ aan de koeken gegeven. Ids Wiersma teekent ook koeken in den vorm van een schip, van een kip op haar nest e.a. Het is heel niet onmogelijk, dat deze koekvormen teruggaan op den ouden heidenschen tijd en inderdaad vruchtbaarheidssymbolen zijn, dat er herinneringen in bewaard zijn aan de offers die nog in de achtste eeuw op den oud-Romeinschen Nieuwjaarsdag Weda op den Wodansberg aan den aanvoerder van het geestenheir werden gebracht, de zoogenaamde ‘Parentalia’ van de Romeinen, offers aan de nagedachtenis der voorvaderen op de dagen van 17 tot 21 Februari. De laatste dag, de dag der ‘Feralia’ was het hoogtepunt. Dien dag werd gegeten en gedronken boven mate en kwam het tot de ergste uitspattingen. Hoewel van den heidenschen en afgodischen inslag ontdaan bleef dit vruchtbaarheidsfeest tot vereering van de nagedachtenis der voorvaderen om hen te doen voortleven in zwang, niet zonder ook in den Christelijken tijd tot buitensporigheden te leiden, zoodat er van de zijde der geestelijkheid herhaaldelijk tegen moest worden opgetreden. Het is wel merkwaardig, dat dit toen den naam van ‘St. Peterszech’ of drinkpartij op Sint Pieter gekregen had.

Wij hebben geen aanleiding te Grouw een dergelijke verbastering vast te stellen. Niet daarom halen wij het aan, doch slechts om te illustreeren, dat in de Grouster Sint-Pietersviering heel goed ook een voortleven van de oude vruchtbaarheidsfeesten kan worden gezien, het symbool van nieuw leven bij het begin van een nieuw jaar onder de bescherming van den [24] machtigen Patroon, machtiger dan Wodan, niet door eigen kracht, maar door zijn vereeniging met God, die hem zoo groote macht heeft willen geven. Het eten van de Sint-Pieterskoeken gaf nieuwe kracht, nieuw leven. Men gaf het elkander door, allen moesten er van eten. Speciale ‘Sint-Pieterrinders’ droegen de grillige koeken bij de menschen in het dorp en de boeren er om heen rond, het is voor hen een goede dag. Op sommige koeken zien we de zinrijke woorden: ‘Sint-Pieter-Geschenk’. Het brood – want wat is de koek hier anders dan feestbrood – wordt gegeven en doorgegeven als een geschenk van den Hemel, waarvan Christus zelf ons geleerd heeft, ons dagelijksch brood elken dag weer opnieuw af te smeeken. Het heeft daarom ook weer een hoogere en zinnebeeldige waarde op dit merkwaardige feest, een hoogeren en dieperen, dan er op de oude heidensche feesten met hun drinkgelagen aan gehecht werd.

Aan de koeken sluiten de ‘sukerdinge’, ‘mannetjes en vrouwtjes’ van suiker, met vernis bestreken en aldus uitermate glad en daarom ‘Glêddingen’ geheeten, zich geheel aan. Zij zijn er slechts een gewijzigde vorm van, van suiker gemaakt, omdat zij zoo voor de kinderen smakelijker zijn dan van het taaie taai-taai.

Als we zoo het feest van Grouw overzien, dan zal het duidelijk zijn, dat er nog altijd veel moois en aantrekkelijks in gelegen is en wij van harte mogen hopen, dat het nog lang daar moge voortleven, begrepen in al de schoonheid, welke er in ligt opgesloten Moge het bovenal zijn en blijven een feest van vernieuwing, van nieuw leven, dat waardig maakt, te worden toegelaten tot het rijk der Hemelen, waarvan Sint Petrus de sleutelen heeft en waarheen hij den weg wijst.

 


  1. Typescript (NCI OP126.13), 30 pages. In the archives the sequence of the pages have been confused, The pages are originally numbered 1 to 24 and some of these pages have one or two extra pages (numbered a / b) that need to be included at marked places. With a pencil some corrections are made to the text. We present the corrected text in the original sequence, with the included pages between brackets.
  2. Mt 16:19.
  3. Guido Gezelle’s Prozawerken. De ring van ’t kerkelijk jaar. Amsterdam [1908], 197.
  4. Guido Gezelle’s Prozawerken, 198.
  5. In the typescript erroneously ‘we’.
  6. Mt 16:16-19.
  7. The exact place where at page 18 the text of page 18a should be inserted is not marked at the typescript.
  8. Saint Peter.

 

© Nederlandse Provincie Karmelieten

Published: Titus Brandsma Instituut 2023